
Jurisprudentie
BI8404
Datum uitspraak2009-06-09
Datum gepubliceerd2009-06-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5250 WAO + 08/2264 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5250 WAO + 08/2264 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
1) Intrekking WAO-uitkering. 2) Herziening WAO-uitkering. De door de raad ingeschakelde deskundige concludeert dat bij appellant geen persoonlijkheidsstoornis kan worden aangenomen. Hij acht het aannemelijk dat er bij appellant op de datum in geding sprake was van een stoornis op psychiatrisch gebied. Dit had zich, anders dan de verzekeringsarts heeft gedaan, moeten vertalen in het aannemen van beperkingen op psychisch gebied. Om die reden kan de deskundige zich niet verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. Het Uwv heeft op juiste wijze de bijstelling van de belastbaarheid van appellant en de conclusies van het deskundigenrapport vertaald. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat deze FML geen juiste weergave is van de bij appellant op de datum in geding bestaande medische beperkingen. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt. Voldoende toegelicht waarom het opleidingsniveau van appellant op niveau 2 is gesteld. De Raad stelt vervolgens vast dat het Uwv met bestreden besluit 2 te kennen heeft gegeven dat bestreden besluit 1 wegens een ondeugdelijke arbeidskundige grondslag niet kan worden gehandhaafd. Reeds in zoverre slaagt het hoger beroep van appellant.
Uitspraak
06/5250 WAO
08/2264 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 juli 2006, 05/3031(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.S.A. Bovens, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Op 16 april 2008 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2008. Namens appellant is verschenen mr. M.I. Steinmetz, advocaat te Amsterdam, als opvolgend gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend.
De Raad heeft prof. dr. G.F. Koerselman, psychiater, benoemd als deskundige teneinde een onderzoek in te stellen naar de gezondheidstoestand van appellant. De deskundige heeft op 18 september 2008 rapport uitgebracht van zijn bevindingen.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 28 april 2009. Namens appellant is verschenen mr. Steinmetz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was sedert 5 april 1993 werkzaam als schoonmaker. In verband met rugklachten ontving hij sedert 12 oktober 1996 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeids-ongeschiktheid van 80% of meer. In verband met een herbeoordeling in het kader van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten 2004 heeft een verzekeringsgenees-kundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Op grond daarvan heeft het Uwv geconcludeerd dat appellant ongeschikt is voor het eigen werk, doch geschikt is voor gangbare arbeid, waarvan hem voorbeelden zijn voorgehouden. De verdiensten in deze functies resulteren in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%. Bij besluit van 21 januari 2005 heeft het Uwv met ingang van 21 maart 2005 de WAO-uitkering van appellant ingetrokken.
1.2. Bij besluit van 14 oktober 2005 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 21 januari 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep volhard in het standpunt dat hij - kort gezegd - vanwege zijn psychische en fysieke klachten meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, zodat hij daarom niet in staat is de hem voorgehouden functies te vervullen. Hij heeft hier aan toegevoegd dat functies geduid zijn op niveau 2 en dat hij niet beschikt over opleidingsniveau 2. Verder is het maatmaninkomen niet juist berekend en moet een vergelijking van dit inkomen met de verdiensten in de passende functies leiden tot een verlies aan verdiencapaciteit van tenminste 15% of meer.
3.2. Het Uwv heeft het in rubriek I genoemde besluit van 16 april 2008 (hierna: bestreden besluit 2) genomen. Bij dat besluit is alsnog de WAO-uitkering van appellant met ingang van 21 maart 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Blijkens de aan dat besluit ten grondslag liggende rapportage van de bezwaararbeids-deskundige van 15 april 2008 is het maatmaninkomen per datum in geding opnieuw vastgesteld en heeft een vergelijking met de verdiensten in de als passend geachte functies geresulteerd in een verlies van ruim 27%. Tevens heeft de bezwaararbeids-deskundige in zijn rapport nader toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant passend zijn.
3.3. Naar aanleiding van het rapport van 18 september 2008 van de door de Raad ingeschakelde deskundige Koerselman heeft het Uwv bij ongedateerd schrijven meegedeeld dat de bezwaarverzekeringsarts op 28 oktober 2008 de met betrekking tot appellant aangenomen beperkingen heeft bijgesteld en heeft vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van dezelfde datum. Bij brief van 19 november 2008 heeft het Uwv de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van
18 november 2008 overgelegd, waarin is uiteengezet dat op grond van de gewijzigde FML een heroverweging heeft plaatsgevonden van de geduide functiemogelijkheden, doch dat de geselecteerde functies ongewijzigd voor appellant passend zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De deskundige Koerselman heeft appellant onderzocht, alle zich in het dossier bevindende medische informatie beoordeeld en de lichamelijke en psychische klachten geïnventariseerd. Koerselman concludeert dat bij appellant geen persoonlijkheidsstoornis kan worden aangenomen. Hij acht het aannemelijk dat er bij appellant op de datum in geding sprake was van een stoornis op psychiatrisch gebied. Dit had zich, anders dan de verzekeringsarts heeft gedaan, moeten vertalen in het aannemen van beperkingen op psychisch gebied. Om die reden kan de deskundige zich niet verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. Met betrekking tot het persoonlijk functioneren was een algemene stressreductie op zijn plaats geweest, met name ten aanzien van blootstelling aan productiepieken en deadlines. Verder was appellant per datum in geding aangewezen op voorgestructureerd werk. Met betrekking tot het sociaal functioneren was een beperking ten aanzien van conflicthantering op zijn plaats geweest. Naar de mening van de deskundige is appellant niet geschikt voor functies die hem zouden hebben belast op de hiervoor vermelde onderdelen.
4.2. In de vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. De Raad is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken. De Raad tekent hierbij aan dat van de zijde van appellant niet meer is gereageerd op de uitgebrachte rapportage van de deskundige.
4.3. Naar aanleiding van het deskundigenrapport heeft de bezwaarverzekeringsarts met de FML van 28 oktober 2008 beperkingen aangenomen in die zin dat appellant is aangewezen op volledig voorgestructureerd werk (1.9.1), werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken (1.9.7), werk waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten is vereist (2.12.1) en werk waarin meestal weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden is vereist (2.12.2).
4.4. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv met deze bijstelling van de belastbaar-heid van appellant op juiste wijze de conclusies van het deskundigenrapport in de FML van 28 oktober 2008 vertaald. Ook overigens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat deze FML geen juiste weergave is van de bij appellant op 21 maart 2005, de datum in geding, bestaande medische beperkingen. Appellant heeft voor zijn standpunt dat hij lichamelijk meer beperkt is dan in de FML is vastgelegd geen enkel concreet medisch gegeven ter ondersteuning ingebracht. Naar aanleiding van hetgeen van de zijde van appellant ter zitting van 28 april 2009 is aangevoerd, merkt de Raad nog op dat het in dit geding gaat om de vraag of de FML een juiste weergave geeft van de vaststelling van de medische beperkingen van appellant per de datum in geding en niet om de vraag of er sprake is van een wijziging van zijn klachten of medische beperkingen sedert een vorige (her)beoordeling.
4.5. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt. In de diverse rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige zijn de grieven van appellant op goede gronden weerlegd met de door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven motivering van de geschiktheid van de geselecteerde functies. Daarbij wijst de Raad in het bijzonder op de toelichting en uitleg die de bezwaararbeidsdeskundige heeft gegeven bij de signaleringen in alle functies ten aanzien van het zitten, staan en lopen tijdens het werk en de signalering in de functie papierwarenmaker, dozenmaker, kartonnagewerker (sbc-code 268040) bij het frequent buigen tijdens het werk, welke uitleg de Raad volgt. Anders dan van de zijde van appellant is aangevoerd, acht de Raad gelet op de in het Resultaat Functiebeoordeling vermelde functiebelasting ten aanzien van de items lopen, zitten en staan voldoende afwisseling in deze belastingen in de geselecteerde functies gedurende de gehele dag gewaarborgd.
4.6. De Raad acht verder door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 15 april 2008 voldoende toegelicht waarom het opleidingsniveau van appellant op niveau 2 is gesteld. Bij dit niveau hoort dat een betrokkene moet kunnen lezen, schrijven en rekenen op eind basisschoolniveau, bijvoorbeeld het lezen van een eenvoudige gebruiksaanwijzing of instructie, delen en vermenigvuldigen. Een indicatie daarvoor is het volledig doorlopen van de basisschool en eventueel enkele jaren vervolgonderwijs zonder diploma. De Raad stelt vast dat appellant in Turkije het basisonderwijs en enkele jaren vervolgonderwijs heeft gevolgd. In de vier geselecteerde functies wordt verlangd dat de betrokkene beschikt over het basisonderwijs. Daarnaast moet in de functie wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050) de betrokkene Nederlands kunnen lezen en schrijven in verband met de mondelinge en schriftelijke instructies van de productieplanning en het administreren van de werkzaamheden op de orderbon. In de functie produktiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (sbc-code 111180) moet de betrokkene in staat zijn een interne opleiding te volgen op het gebied van componentenkennis (benoemen en specificeren). Niet valt in te zien dat appellant gelet op zijn opleidingsniveau en werkervaring niet in staat zou zijn aan deze eisen te voldoen. Daarbij acht de Raad mede van belang dat appellant sedert geruime tijd in Nederland verblijft.
4.7. De Raad stelt vervolgens vast dat het Uwv met bestreden besluit 2 te kennen heeft gegeven dat bestreden besluit 1 wegens een ondeugdelijke arbeidskundige grondslag niet kan worden gehandhaafd. Reeds in zoverre slaagt het hoger beroep van appellant. De aangevallen uitspraak, waarbij bestreden besluit 1 in stand is gelaten dient, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, te worden vernietigd. Bestreden besluit 1 dient eveneens te worden vernietigd.
4.8. Aangezien het Uwv met bestreden besluit 2 niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van appellant, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
4.9. Met betrekking tot besluit 2 overweegt de Raad dat het bij de beoordeling van dat besluit nog slechts kan gaan om de vaststelling van het verlies aan verdiencapaciteit. De Raad stelt vast dat appellant daartegen geen gronden meer heeft aangevoerd. Het beroep tegen bestreden besluit 2 dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten
worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.610,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.610,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 144,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.R.A. van Raaij.
MH