
Jurisprudentie
BI8413
Datum uitspraak2009-06-09
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901786/2/R2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901786/2/R2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 27 januari 2009, kenmerk 6.2/2008008610, heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Westerveld (hierna: de raad) bij besluit van 3 juli 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Diever, partiële herziening ten behoeve van de verplaatsing van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar Kalteren in Wapse ([belanghebbende])".
Uitspraak
200901786/2/R2.
Datum uitspraak: 9 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], en anderen,
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2009, kenmerk 6.2/2008008610, heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Westerveld (hierna: de raad) bij besluit van 3 juli 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Diever, partiële herziening ten behoeve van de verplaatsing van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar Kalteren in Wapse ([belanghebbende])".
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2009, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 mei 2009, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. E.R.M. Holtz-Russel, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door A.J. Anema, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door J.G. Boer, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door O. Slakhof.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een bouwblok voor een grondgebonden agrarisch bedrijf aan de weg Kalteren in Wapse, gemeente Westerveld. Het plan is vastgesteld ten behoeve van de verplaatsing van de melkveehouderij van [belanghebbende]. Niet in geschil is dat het plangebied in zone III van het Provinciaal Omgevingsplan II ligt. Voorts is vast komen te staan dat het plangebied op ongeveer 1300 meter ligt van het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld.
2.3. [verzoeker] en anderen die in de directe omgeving van het plangebied wonen, betogen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Zij wijzen er in dit verband op dat inmiddels bouwvergunning met vrijstelling is verleend, waartegen zij bezwaar hebben gemaakt. Verder voeren zij aan, samengevat weergegeven, dat het plan in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan II en dat de uitgevoerde flora- en faunaonderzoeken onvoldoende representatief zijn. Voorts brengen zij naar voren dat bij de vaststelling van het plan de zogenoemde habitattoets had moeten worden uitgevoerd in verband met het nabijgelegen natuurgebied het Drents-Friese Wold.
2.4. Vaststaat dat inmiddels vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor de bouw van de agrarische bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning. [verzoeker] en anderen hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van de rechtbank te Assen verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Ter zitting is gebleken dat het college van burgemeester en wethouders voornemens is om medio juni op het bezwaar te beslissen.
2.5. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998), voor zover hier van belang, behoeft een besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het aangewezen gebied kan verslechteren of een verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, de goedkeuring van gedeputeerde staten.
Ingevolge het derde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, zijn, bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan als bedoeld in het eerste lid, de artikelen 19e, 19f, 19g en 19h van overeenkomstige toepassing. In deze artikelen ligt de zogenoemde habitattoets besloten.
2.6. De voorzitter constateert dat het Drents-Friese Wold een beschermd gebied is waarop de Nbw 1998 van toepassing is en dat tussen partijen niet in geschil is dat het plan gevolgen kan hebben voor de aangewezen habitats of soorten in het Drents-Friese Wold, zoals bedoeld in artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998. Hierbij heeft de voorzitter in aanmerking genomen dat ter zitting naar voren is gekomen dat op korte termijn een besluit van het college zal worden bekendgemaakt waarbij aan [belanghebbende] een vergunning op grond van artikel 19d van de Nbw 1998 wordt verleend. Het vorenstaande brengt mee dat, zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 maart 2007 in zaak nr. 200602003/1, op grond van artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998 bij de vaststelling van het plan de zogenoemde habitattoets diende te worden uitgevoerd.
Op voorhand is de voorzitter van oordeel dat in het besluit tot vaststelling van het plan noch in de daaraan ten grondslag liggende stukken, blijk wordt gegeven van de uitvoering van de zogenoemde habitattoets. Uit het onderzoek van Eelerwoude Noord van februari 2007 blijkt dat niet is onderzocht of is uitgesloten dat het plan significante gevolgen kan hebben en evenmin of een passende beoordeling opgesteld diende te worden. Ditzelfde geldt voor het onderzoek van Buro Bakker van 22 oktober 2007, waarin wordt geconcludeerd dat een beoordeling van de effecten op de beschermde natuurwaarden het beste door de provincie kan worden uitgevoerd die over de benodigde modellen beschikt. Hierbij wijst de voorzitter nog op de uitspraak van 22 oktober 2008 in zaak nrs. 200706044/1 en 200706194/1, waarin de Afdeling heeft geoordeeld, samengevat weergegeven, dat de toetsing overeenkomstig de artikelen 19e tot en met 19h van de Nbw 1998 voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden uitgevoerd en niet naar het college mag worden doorgeschoven.
Gelet op het vorenstaande bestaat twijfel of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
2.7. In verband hiermee en gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan, ziet de voorzitter aanleiding het verzoek toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
Gelet hierop kunnen de overige gronden die [verzoeker] en anderen naar voren hebben gebracht thans buiten bespreking blijven.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 27 januari 2009, kenmerk 6.2/2008008610;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 686,29 (zegge: zeshonderdzesentachtig euro en negenentwintig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Drenthe aan [verzoeker] en anderen onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat de provincie Drenthe aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Broodman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2009
204-545.