Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8416

Datum uitspraak2009-06-17
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809253/1/H3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) een aanvraag om een voorrangsverklaring van [appellant] afgewezen.


Uitspraak

200809253/1/H3. Datum uitspraak: 17 juni 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 december 2008 in zaak nr. 08/1103 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) een aanvraag om een voorrangsverklaring van [appellant] afgewezen. Bij besluit van 7 februari 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 december 2008, verzonden op 12 december 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2009, waar het college, vertegenwoordigd door R. Roozendaal, werkzaam bij de gemeente Den Haag, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, onder a, van de Regionale Huisvestingsverordening stadsgewest Haaglanden 2005 (hierna: de Verordening), voor zover thans van belang, verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan woningzoekenden die buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat zij binnen 3 maanden andere woonruimte behoeven, naar verwachting bij toepassing van de reguliere volgordecriteria niet binnen die termijn andere woonruimte zullen krijgen, en hun betreffende situatie niet op een andere wijze kunnen oplossen. In het eerste lid, onder b, ten eerste, is bepaald dat - zakelijk weergegeven - van een situatie als bedoeld onder a sprake is indien een woonsituatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord, dat levensgevaar dan wel een levensontwrichtende situatie dreigt voor één of meer leden van het huishouden, en betrokkene zelf niet in staat is de problemen in zijn woonsituatie op te lossen. Volgens paragraaf 3 van de Uitvoeringsregels Voorrangsverklaring stadsgewest Haaglanden, voor zover thans van belang, is sprake van een sociaal/medische levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie indien de woonsituatie op medische en/of sociale gronden levensbedreigend of levensontwrichtend is. De aanvrager van de voorrangsverklaring dient aan te tonen dat de sociale en/of medische problemen direct samenhangen met de huidige woonsituatie en dat hij er alles aan heeft gedaan om de situatie te voorkomen of te verbeteren. 2.2. Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit tot afwijzing van de aanvraag om een voorrangsverklaring ten grondslag gelegd dat [appellant] niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onder b, van de Verordening. In het bijzonder voldoet [appellant] volgens het college niet aan de voorwaarde dat hij niet zelf in staat is zijn problematische woonsituatie op te lossen. 2.3. Vaststaat dat [appellant] niet op het aanbod van de woningen Van Ostadestraat 490, Van der Neerstraat 64A en Rubensstraat 46 heeft gereageerd en dat hij twee woningen in de Van Ostadestraat en aan het Terwestenpad heeft geweigerd. Verder is niet in geschil dat [appellant] heeft aangegeven alleen in de Schilderswijk te Den Haag te willen wonen. 2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij de aangeboden woningen heeft geweigerd, omdat de woningen te klein en/of medisch gezien niet acceptabel waren. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat hij zijn huidige woonsituatie zelf kan oplossen, door zich niet te beperken tot het woningaanbod in de Schilderswijk in Den Haag. Volgens [appellant] kan niet van hem worden verwacht dat hij ook buiten zijn huidige woonomgeving zoekt naar oplossingen, aangezien als gevolg van zijn gezondheidstoestand een sociale noodzaak bestaat om in de buurt van zijn familieleden in de Schilderswijk te blijven wonen. 2.4.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangeboden woningen niet passend waren. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat het college ter zitting heeft verklaard dat ten minste vier van de aangeboden woningen qua grootte passend waren. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat van [appellant] mag worden verwacht dat hij ook buiten zijn huidige woonomgeving zoekt naar oplossingen om zijn woonsituatie te verbeteren, nu hij de gestelde sociale noodzaak om in de Schilderswijk te blijven wonen niet door het overleggen van een medische verklaring of anderszins aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank is dan ook met juistheid tot het oordeel gekomen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onder b, van de Verordening, aangezien [appellant] zijn woonsituatie zonder voorrangsverklaring zelf had kunnen oplossen, maar kansen daartoe niet of onvoldoende heeft aangegrepen. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink w.g. De Leeuw-van Zanten lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009 97-611.