Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8417

Datum uitspraak2009-06-17
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808620/1/H2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 november 2006 heeft de raad van de gemeente Zuidhorn (hierna: de raad) een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.


Uitspraak

200808620/1/H2. Datum uitspraak: 17 juni 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 14 oktober 2008 in zaak nr. 07/1077 in het geding tussen: appellant en de raad van de gemeente Zuidhorn. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 november 2006 heeft de raad van de gemeente Zuidhorn (hierna: de raad) een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen. Bij besluit van 17 september 2007 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 oktober 2008, verzonden op 20 oktober 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 22 december 2008 en 7 mei 2009. De raad heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2009, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door drs. M.P. Riemersma, en de raad, vertegenwoordigd door L.C. Dijkstra, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals die luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. 2.1.1. Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade op de voet van die bepaling dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van een wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de planologische maatregelen, waarvan gesteld wordt dat deze schade hebben veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is, wat betreft het oude planologische regime, niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Datzelfde geldt voor het nieuwe planologische regime. 2.2. [appellant], sinds 27 december 1966 eigenaar van het perceel met boerderij, stallen, en schuren aan de [locatie] te [plaats], heeft verzocht om vergoeding van de door hem gestelde geleden inkomensschade en vermogensschade ten gevolge van de vaststelling door de raad van de bestemmingsplannen "Westerham I", "Aduard Dorp" en "Buitengebied Aduard". Hij stelt dat de uitbreidingsmogelijkheden van de door hem gedreven agrarische onderneming door deze plannen zijn beperkt en de waarde van zijn onroerende zaken daardoor is verminderd. 2.2.1. Het door de raad op 16 november 1971 vastgestelde bestemmingsplan "Westerham I", dat door gedeputeerde staten van Groningen is goedgekeurd op 9 februari 1973, staat woonbebouwing toe aan weerszijden van de Kleiweg op een kortste afstand van 50 meter van de boerderij van [appellant] en op een strook grond ten westen van de Kleiweg. 2.2.2. Voorheen gold voor deze gronden het door de raad op 7 november 1946 vastgestelde bestemmingsplan "Plan van Uitbreiding van de gemeente Aduard", goedgekeurd door gedeputeerde staten van Groningen op 7 november 1947, dat daaraan de bestemming "Landelijke bebouwing I" toekende. Tussen gebouwen die niet op eenzelfde erf zijn gelegen diende een afstand in acht te worden genomen van minimaal 500 meter. De diepte van de bebouwingsstroken langs de verharde wegen bedroeg 100 meter. 2.2.3. Het door de raad op 6 juni 1977 vastgestelde bestemmingsplan "Aduard Dorp", goedgekeurd door gedeputeerde staten van Groningen op 12 september 1978, gaf aan het perceel van [appellant] de bestemming "Agrarische doeleinden, bodemgebonden agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven en cultuurgronden (BA)". Bij uitspraak van 17 mei 1982 in zaak nr. 303/81 heeft de Afdeling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State daaraan toestemming onthouden. 2.2.4. Het door de raad op 12 juli 1993 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Aduard", goedgekeurd door gedeputeerde staten van Groningen op 15 februari 1994, geeft aan een deel van het perceel van [appellant] een agrarische bestemming met de aanduidingen "geen veredeling", "veredeling bij vrijstelling of wijziging", "wierde, borgterrein of huisterp" en "reliëf". 2.3. De raad heeft het verzoek om schadevergoeding ter advisering voorgelegd aan de stichting Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), die hem in juni 2006 en op 26 september 2006 en 14 mei 2007 daarover heeft bericht. Volgens de SAOZ is [appellant] door de planwijzigingen per saldo niet in een nadeliger positie komen te verkeren en heeft hij derhalve geen voor vergoeding krachtens artikel 49 WRO in aanmerking komende planschade geleden. 2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de adviezen van de SAOZ onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en dientengevolge op onjuistheden zijn gebaseerd, zodat de raad deze adviezen niet aan het besluit van 17 september 2007 ten grondslag heeft mogen leggen. 2.4.1. Voor zover [appellant] in dit verband aanvoert dat de SAOZ heeft miskend dat hij door de vaststelling van het bestemmingsplan "Westerham I" schade heeft geleden, omdat de gemeente op een afstand van ongeveer 25 meter van zijn bedrijfsgebouw woningbouw wilde realiseren en tevergeefs heeft geprobeerd om de aan hem in eigendom toebehorende grond te onteigenen, faalt dat betoog. De SAOZ heeft een vergelijking gemaakt tussen de schadeveroorzakende planologische maatregel, waarvan gesteld is dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime en daarbij de feitelijke situatie niet van belang geacht. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de adviezen van de SAOZ die aan het besluit van 17 september 2007 ten grondslag liggen aldus onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen of uitgaan van onjuistheden. 2.4.2. Voor zover [appellant] betoogt dat de SAOZ heeft miskend dat hij eerst in 1981 de beschikking heeft gekregen over de ten westen van de Kleiweg gelegen percelen, kadastraal bekend B 841, 842 en B 2003, is dat gebaseerd op een onjuiste lezing van de adviezen van de SAOZ. 2.4.3. Anders dan [appellant] stelt, bevat het advies van de SAOZ van 26 september 2006 een berekening van de waardedaling van zijn dienstwoning ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan "Westerham I". De rechtbank is [appellant] voorts terecht niet gevolgd in zijn betoog dat het advies van de SAOZ ten onrechte geen berekening bevat van de waardedaling van de bedrijfsgebouwen en de landbouwgrond, reeds omdat de agrarische bedrijfsvoering en de bebouwingsmogelijkheden op zijn perceel volgens de SAOZ door het nieuwe bestemmingsplan niet worden belemmerd en [appellant] de juistheid van dat oordeel niet met een oordeel van een andere deskundige heeft bestreden. 2.4.4. De rechtbank is [appellant] terecht evenmin gevolgd in zijn betoog dat de SAOZ heeft miskend dat hij schade heeft geleden door vaststelling van het bestemmingsplan "Aduard Dorp". De Afdeling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State heeft bij uitspraak van 17 mei 1982 goedkeuring onthouden aan de toekenning bij dit plan van de bestemming "Agrarische doeleinden, bodemgebonden agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven en cultuurgronden (BA)" aan zijn perceel. Als gevolg van die uitspraak is het bestemmingsplan "Aduard Dorp" daar niet in werking getreden en bleef op de desbetreffende gronden de bestemming "Landelijke bebouwing I" rusten. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte in navolging van de adviezen van de SAOZ op het standpunt heeft gesteld dat geen planologische verandering heeft plaatsgevonden en daarom door [appellant] geen schade is geleden die voor vergoeding op de voet van artikel 49 WRO in aanmerking komt. Dat de SAOZ zich afvraagt of de bestemming "Agrarische doeleinden, bodemgebonden agrarische bedrijfsgebouwen" de bouw van een ligboxenstal had kunnen tegenhouden, maakt dat, anders dan [appellant]verder kennelijk beoogt te betogen, niet anders, reeds omdat zij deze vraag louter ten overvloede heeft opgeworpen. 2.4.5. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde voorts terecht evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in navolging van adviezen van de SAOZ op het standpunt heeft mogen stellen dat Van Leijsen door de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Aduard" dat de bestemming van een deel van zijn perceel regelt, waardoor twee verschillende bestemmingsplannen op zijn perceel gelden, niet in een nadeliger situatie is komen te verkeren, omdat de agrarische bestemming bepalend is voor de waarde van de onroerende zaak en deze bestemming op de gehele onroerende zaak rust. [appellant] heeft zijn stelling dat dit plan een negatief effect heeft op de verkoopbaarheid van zijn onderneming niet met een deskundigenbericht toegelicht en aldus niet aannemelijk gemaakt. Voorts heeft de SAOZ bij de planvergelijking terecht als uitgangspunt genomen dat onder het oude regime bebouwingsstroken van 100 meter diep langs verharde wegen zijn voorzien, zodat op de meest westelijk gelegen 22 hectare landbouwgrond van [appellant] geen wezenlijke bebouwingsmogelijkheden bestonden vanwege het ontbreken van verharde wegen rond deze gronden. 2.5. Hetgeen [appellant] heeft betoogd met betrekking tot gesteld onrechtmatig handelen van de gemeente en de lange duur van de bestemmingsplanprocedure "Aduard Dorp", kan, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen grondslag opleveren om aanspraak op vergoeding van schade op de voet van artikel 49 WRO als waarop het besluit van 6 november 2006 ziet, aan te nemen. Ook dat betoog faalt. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Larsson-van Reijsen Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009 344.