
Jurisprudentie
BI8421
Datum uitspraak2009-06-10
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200903413/1/H1 en 200903413/2/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200903413/1/H1 en 200903413/2/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Berkelland (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning en vrijstelling verleend voor de bouw van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200903413/1/H1 en 200903413/2/H1.
Datum uitspraak: 10 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 29 april 2009 in zaak nrs. 08/1572 en 09/489 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Berkelland (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning en vrijstelling verleend voor de bouw van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft het college het door [appellant] en anderen (hierna: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2009, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 mei 2009, waar het college, vertegenwoordigd door S.A. van der Spek en ing. M. Daalwijk, ambtenaren in dienst van de gemeente, is verschenen.
Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], bijgestaan door mr. R. van Eck, advocaat te Enschede.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] heeft bij brief, bij de Afdeling ingekomen op 26 mei 2009, vermeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De voorzitter heeft van deze brief en van de eerder door [appellant] ingestuurde stukken uitgebreid kennis genomen. Gelet op de toereikende hoeveelheid informatie in het dossier alsmede het verhandelde ter zitting en de aldaar getoonde foto's en kaartmateriaal, kan in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat [appellant] uitdrukkelijk op deze bevoegdheid is gewezen in de uitnodiging voor de zitting.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Gelselaar" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden", met de nadere aanduiding "max 1".
Ingevolge artikel 7 van de planvoorschriften is op gronden met de bestemming "Woondoeleinden" uitsluitend toegestaan het oprichten van eensgezinswoningen in 1 - 1½ bouwlaag met bijbehorende bebouwing met een goothoogte van maximaal 5 m en met dien verstande dat het aantal te bouwen woningen het op de plankaart aangegeven maximum niet overschrijdt.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, zullen burgemeester en wethouders de bestemming "Woondoeleinden" uitwerken met inachtneming van de volgende regelen:
a. het aantal aaneen te bouwen woningen mag maximaal 4 bedragen;
b. de aanwezige woning dient zo mogelijk gehandhaafd te blijven;
c. met de omgeving van de kerk dient een voetgangersrelatie tot stand gebracht te worden;
d. het bouwen dient te geschieden in overeenstemming met de uitwerking door burgemeester en wethouders.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan voor zover het bouwen dient te geschieden in overeenstemming met het uitwerkingsplan, nu voor het perceel geen uitwerkingsplan is vastgesteld.
Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het project past binnen de door het college van gedeputeerde staten van Gelderland vastgestelde categorieën van gevallen waarvoor met toepassing van dit artikel vrijstelling kan worden verleend.
2.4. De ruimtelijke onderbouwing van het project is neergelegd in de notitie "Ruimtelijke Onderbouwing Bouwplan Woning aan de [locatie] te [plaats]" van maart 2007 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing). In de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op de feitelijke situatie ter plaatse, op de relatie met het ter plaatse geldende bestemmingsplan alsmede de aanleiding om daarvan af te wijken en zijn voorts onder meer de ruimtelijke en milieuhygiënische effecten van het bouwplan beoordeeld. Verder heeft de "Ontwikkelingsvisie Gelselaar" van september 2001 (hierna: de Ontwikkelingsvisie) als basis gediend voor de ruimtelijke onderbouwing.
2.5. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het project een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. [appellant] voert daartoe aan dat in strijd wordt gehandeld met de Ontwikkelingsvisie, nu het bouwplan tot gevolg heeft dat de bestaande zichtlijn naar en vanaf de es teniet wordt gedaan. [appellant] voert voorts aan dat het belang van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aan het bouwplan in de weg staat, nu het bouwplan is gesitueerd in de stankcirkel van de op het perceel Dorpsstraat 27 te Gelselaar geëxploiteerde veehouderij. Hij stelt dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen rekening is gehouden met de aanvaardbaarheid van de bestemming ten aanzien van het woon- en leefklimaat in relatie tot de thans bestaande stankcirkel van 100 meter. Tot slot voert [appellant] aan dat op zeer korte afstand van zijn woning en bestaande raampartij wordt gebouwd, waardoor een inbreuk wordt gemaakt op zijn privacy en het uitzicht en de zonlichtinval onevenredig worden beperkt.
2.5.1. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet en dat het college bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling heeft kunnen overgaan. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.5.2. De op te richten woning op het perceel gaat onderdeel uitmaken van het carré rond de kerk. Met het bouwplan wordt de structuur van het carré weer gesloten gemaakt, zoals op pagina 35 van de Ontwikkelingsvisie is vermeld. Het bouwplan richt zich blijkens de stukken voorts naar aard en omvang naar de bestaande bebouwing in het carré. Vast staat dat door de woning op het perceel het zicht op de es vermindert, maar gezien de ter zitting getoonde foto's en het in het dossier bevindende kaartmateriaal, waaronder de kaarten 2 en 6 van de Ontwikkelingsvisie, moet ook worden vastgesteld dat de in de Ontwikkelingsvisie genoemde zichtlijnen dan wel -relaties tussen het carré en de es in voldoende mate intact blijven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het zicht op de es reeds is verminderd door opgaande beplanting nabij het kerkgebouw en langs de Driessenweg.
Gezien het voorgaande heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat van strijdigheid met de Ontwikkelingsvisie niet is gebleken.
2.5.3. Vast staat dat het bouwplan is gelegen in de zogeheten stankcirkel van de veehouderij gelegen op het perceel Dorpsstraat 27. Het college heeft zich, gelijk de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat evenwel geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel. Het college heeft in de nadere onderbouwing behorende bij het besluit van 7 augustus 2008 uitvoerig en overtuigend gemotiveerd dat in deze concrete situatie geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat valt te verwachten. Daarbij is terecht in aanmerking genomen dat ter plaatse van het bouwplan in de bebouwde kom van Gelselaar een woonbestemming geldt en het bestemmingsplan op het perceel voorziet in de bouw van een woning. Bovendien is, naast de geringe omvang van het veebestand en de afstand van circa 64 meter tussen de veehouderij en het bouwplan, terecht in aanmerking genomen dat de veehouderij - naar niet in geschil is - geen klachten oplevert en dat de veehouderij blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting niet wenst uit te breiden en per 1 januari 2011 zal worden beëindigd ten einde aldaar woningbouw mogelijk te maken.
Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat het college in zoverre niet in redelijkheid tot verlening van vrijstelling voor de woning op het perceel heeft kunnen overgaan.
2.5.4. Gezien de zich in het dossier bevindende en ter zitting getoonde foto's en kaartmateriaal is aannemelijk dat de aanwezigheid van de woning op het perceel, zoals bij het bouwplan voorzien, een vermindering van de privacy en het uitzicht van [appellant] ten opzichte van de bestaande situatie met zich zal brengen. Er bestaat evenwel geen grond voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid vrijstelling van het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daartoe wordt overwogen dat het bouwplan haaks op de woning van [appellant] is gelegen en dat gelet hierop slechts vanuit één raampartij van de woning van [appellant] het uitzicht door het bouwplan wordt beperkt. Bovendien wordt het uitzicht belemmerd door de aanwezigheid van een natuurlijke erfafscheiding tussen de woning van [appellant] en het bouwplan. Voorts is in het bouwplan aan de zijde van de woning van [appellant] een garage geprojecteerd zonder ramen, zodat van directe inkijk vanuit het bouwplan in de woning van [appellant] geen sprake is. Verder is de afstand van het bouwplan tot het perceel van [appellant] circa 3 meter en is de afstand van het bouwplan tot de woning van [appellant] circa 4,5 meter. Onder deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter terecht geconcludeerd dat het college de aantasting van de privacy en het uitzicht niet als zodanig ernstig heeft behoeven aan te merken dat daarom vrijstelling diende te worden geweigerd. Daarbij heeft de voorzieningenrechter terecht in aanmerking genomen dat het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een woning ter plaatse en dat op grond van artikel 7 van de planvoorschriften mag worden gebouwd tot een goothoogte van 5 meter, terwijl het bouwplan voorziet in een goothoogte van 3,30 meter.
Voor zover [appellant] betoogt dat het bouwplan ter bescherming van het uitzicht en de privacy verder aangepast had dienen te worden, slaagt dit betoog evenmin. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het college dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Van alternatieven die tot een gelijkwaardig resultaat leiden met aanmerkelijk minder bewaren is niet gebleken.
Het college heeft zich voorts, onder verwijzing naar bij een eerder bouwplan voor een woning op het perceel ingediende bezonningsdiagrammen en nu ten opzichte van dit eerdere bouwplan sprake is van een verschuiving van het bouwplan evenwijdig aan de woning van [appellant] in oostelijke richting, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een onaanvaardbare beperking van zonlichtinval geen sprake is.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009
374.