
Jurisprudentie
BI8426
Datum uitspraak2009-06-17
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809096/1/H3
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200809096/1/H3
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 14 december 2007 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) het rijbewijs van [appellante] ongeldig verklaard wegens het niet meewerken aan de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer.
Uitspraak
200809096/1/H3.
Datum uitspraak: 17 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 november 2008 in zaak nr. 08/682 in het geding tussen:
[appellante]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2007 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) het rijbewijs van [appellante] ongeldig verklaard wegens het niet meewerken aan de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer.
Bij besluit van 14 maart 2008 heeft het CBR het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2008, hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2009, waar [appellante], in persoon, en het CBR, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij brief van 19 december 2007 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 december 2007. Bij brief van 3 maart 2008 heeft zij het CBR erop gewezen dat het in strijd met de wettelijke beslistermijn heeft gehandeld. Op 14 maart 2008 heeft het CBR op haar bezwaar van 19 december 2007 beslist. Onbestreden is dat het CBR hiermee de beslistermijn, bedoeld in artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), heeft overschreden.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan haar betoog dat het CBR in strijd met artikel 7:10, eerste en derde lid, van de Awb niet binnen zes weken na ontvangst van haar bezwaarschrift een beslissing op haar bezwaar heeft genomen en haar evenmin schriftelijk heeft meegedeeld dat deze beslissing was verdaagd. Zij voert voorts aan dat het uit een oogpunt van rechtsgelijkheid niet aanvaardbaar is dat de rechtbank geen oordeel geeft over de termijnoverschrijding door het CBR, terwijl zij in een eerdere procedure als gevolg van overschrijding van de termijn die geldt voor het maken van bezwaar, niet-ontvankelijk is verklaard door het CBR.
2.3. Dit betoog faalt. Dat de Afdeling in haar uitspraak van 19 december 2007 in zaak nr. 200704545/1 heeft geoordeeld dat de rechtbank tot het juiste oordeel is gekomen dat [appellante] haar bezwaarschrift te laat heeft ingediend, vormt geen grond voor vernietiging van het besluit van het CBR van 14 maart 2008. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 juni 2006 in zaak nr. 200600367/1) zijn de wettelijke beslistermijnen, neergelegd in artikel 7:10 van de Awb, geen fatale termijnen, maar termijnen van orde. Overschrijding daarvan betekent dan ook niet dat het besluit op bezwaar op die grond voor vernietiging in aanmerking komt. Er valt immers geen wettelijk voorschrift aan te wijzen dat bepaalt dat in zo een geval het desbetreffende besluit niet in stand kan blijven. [appellante] is door het langer uitblijven van de beslissing op bezwaar ook niet zodanig in haar belang getroffen dat het besluit om die reden wegens strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel enig rechtsbeginsel niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet maakt dat het CBR niet meer bevoegd was tot het nemen van een besluit op bezwaar.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009
97-497.