
Jurisprudentie
BI8448
Datum uitspraak2009-06-17
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808220/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808220/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij onderscheiden besluiten van 17 oktober 2006 en 25 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer (hierna: het college) aan [appellant sub 2] vrijstelling respectievelijk bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200808220/1/H1.
Datum uitspraak: 17 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2008 in zaken nrs. 06/5403 en 08/2618 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 17 oktober 2006 en 25 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer (hierna: het college) aan [appellant sub 2] vrijstelling respectievelijk bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 januari 2007 heeft het college het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 25 oktober 2006 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 16 oktober 2008, verzonden op 20 oktober 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 17 oktober 2006 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, alsmede het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 23 januari 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2008, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 17 december 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2009, waar [appellant sub 1], in persoon, en [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. D. op de Hoek, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Ten aanzien van het hoger beroep van [appellant sub 2]
2.1. Niet in geschil is dat [appellant sub 1] zijn beroep, gedateerd 4 september 2007, tegen het besluit van 23 januari 2007 niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingesteld.
2.2. Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant sub 1] in verzuim is geweest, heeft miskend dat het niet tijdig instellen van beroep tegen het besluit van 23 januari 2007 aan [appellant sub 1] kan worden toegerekend en voor zijn risico dient te blijven.
2.3.1. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, overwogen dat het op haar weg gelegen had om het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2006 eerder niet-ontvankelijk te verklaren, nu dit besluit ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet voor de mogelijkheid van beroep wordt geacht deel uit te maken van de bouwvergunning. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het college er voor heeft gekozen de vrijstelling en bouwvergunning bij onderscheiden besluiten te verlenen en in een publicatie van 26 januari 2006 niet heeft aangegeven dat bij gelijktijdige verlening van vrijstelling en bouwvergunning alleen tegen de bouwvergunning beroep kon worden ingesteld, doch slechts heeft verzocht bezwaar te maken tegen de bouwvergunning.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat bij [appellant sub 1] onder die omstandigheden het gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt dat hij zijn beroep tegen het besluit van 23 januari 2007 nog na afloop van de wettelijke beroeptermijn kon instellen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de publicatie van 26 januari 2006 geen betrekking heeft op bedoeld besluit. Voorts zijn in het besluit van 23 januari 2007 de tegen dat besluit mogelijk aan te wenden rechtsmiddelen correct vermeld. Dat de rechtbank het afzonderlijke beroep tegen het besluit van 17 oktober 2006 tot verlening van vrijstelling eerder niet-ontvankelijk had kunnen verklaren, leidt evenmin tot de conclusie dat [appellant sub 1] redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij met betrekking tot de beslissing op zijn bezwaarschrift tegen de bouwvergunning niet tijdig beroep heeft ingesteld. Gelet op het vorenstaande, had de rechtbank het beroep van [appellant sub 1] wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk dienen te verklaren.
Het betoog slaagt.
Ten aanzien van het hoger beroep van [appellant sub 1]
2.4. Hetgeen door [appellant sub 1] is aangevoerd, kan, gelet op het vorenoverwogene, niet leiden tot gegrondverklaring van het hoger beroep.
2.5. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 januari 2007 ongegrond heeft verklaard. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 23 januari 2007 van het college alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.7. In deze situatie is er geen aanleiding om te bepalen dat het door [appellant sub 2] betaalde griffierecht door de gemeente Aalsmeer moet worden vergoed. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat, naar analogie van artikel 41, vijfde lid, van die wet, het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 2] wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2008 in zaken nrs. 06/5403 en 08/2618, voor zover het beroep tegen het besluit van 23 januari 2007 ongegrond is verklaard;
III. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
IV. verklaart het door [appellant sub 1] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 23 januari 2007 niet-ontvankelijk;
V. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009
357-593.