
Jurisprudentie
BI8455
Datum uitspraak2009-06-12
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901759/2/H1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901759/2/H1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij onderscheiden besluiten van 15 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DELA Uitvaartverzorging B.V. (hierna: DELA) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten en in gebruik nemen van een uitvaartcentrum/crematorium op de algemene begraafplaats "Tussen de Bergen" te Roermond (hierna: het perceel).
Uitspraak
200901759/2/H1.
Datum uitspraak: 12 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster A] en [verzoeker B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 30 januari 2009 in zaak nr. 08/1174 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 15 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DELA Uitvaartverzorging B.V. (hierna: DELA) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten en in gebruik nemen van een uitvaartcentrum/crematorium op de algemene begraafplaats "Tussen de Bergen" te Roermond (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 juni 2008 heeft het college, voor zover thans van belang, het daartegen door [verzoekster A] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het daartegen door [verzoeker B] gemaakte bezwaar ongegrond en die besluiten gehandhaafd onder aanvulling van de motivering ervan.
Bij uitspraak van 30 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [verzoeker B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard, het door [verzoekster A] daartegen ingestelde beroep gegrond, dat besluit vernietigd, voor zover het bezwaar van [verzoekster A] tegen de besluiten van 15 januari 2008 daarbij niet-ontvankelijk is verklaard, dat bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 9 juni 2008.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekster A] en [verzoeker B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 10 april 2009. Voorts hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 juni 2009, waar [verzoekster A] en [verzoeker B], vertegenwoordigd door mr. dr. R.J.P. Schobben, advocaat te Heerlen, [gemachtigde] en ing. H. Neelen, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.J.T.H. Heesakkers en P.J.J.M. van Lierop, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar DELA, vertegenwoordigd door mr. A.A. van den Brand, advocaat te Eindhoven, N.A.C. van der Loop en H.P.E. Engelen, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt in dit geval temeer, nu de rechter in eerste aanleg het desbetreffende besluit op rechtmatigheid heeft getoetst en in stand heeft gelaten. Daarbij geldt dat de houder op eigen risico van een verleende bouwvergunning gebruik maakt, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, ook als een verzoek, als thans aan de orde, wordt afgewezen.
2.2. [verzoekster A] en [verzoeker B] verzoeken om schorsing van de besluiten van 15 januari 2008. Zij betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan kon verlenen. Zij voeren daartoe in de eerste plaats aan dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, omdat het project niet past in de structuurvisie Roermond-Roerdalen (hierna: de structuurvisie), de economische uitvoerbaarheid van het project onvoldoende is onderzocht, geen behoefte bestaat aan het voorziene crematorium, het uitgevoerde onderzoek naar de verkeersveiligheid ontoereikend is en het bouwplan in strijd is met de Flora- en faunawet. Voorts zijn andere, meer geschikte, locaties voorhanden en is een meer geschikte toegangsweg mogelijk, aldus [verzoekster A] en [verzoeker B]. Ten slotte is volgens hen onvoldoende rekening gehouden met hun belangen, nu zij geluid- en lichthinder zullen ondervinden van aan- en afrijdende voertuigen.
2.3. In hetgeen [verzoekster A] en [verzoeker B] naar voren hebben gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de uitspraak van 30 januari 2009 in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat geen vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan mochten worden verleend. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.4. Op de gronden, waarop het bouwplan is voorzien, rusten ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Kitskensberg" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemmingen "begraafplaats 1" en "begraafplaats 2". Het bouwplan is hiermee in strijd. Het college heeft voor het bouwplan krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.5. Het college heeft zich in het besluit van 9 juni 2008 op het standpunt gesteld dat het project strookt met provinciaal en gemeentelijk beleid. Het heeft zich daarbij gebaseerd op de door BRO, adviseurs in ruimtelijke ordening, economie en milieu, ten behoeve van het project opgestelde ruimtelijke onderbouwing van 10 november 2006, waarin is vermeld dat het project geheel voldoet aan de in de structuurvisie neergelegde uitgangspunten van compactheid, identiteit en synergie.
Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid heeft het college er in het besluit van 9 juni 2008 op gewezen dat in de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat het gaat om de realisatie van een particulier project met een particuliere grondexploitatie. Voorts heeft het college vermeld dat de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DELA Holding B.V. garant staat voor financiële risico's en een planschadeovereenkomst is gesloten. Ter zitting heeft DELA toegelicht dat het hier een garantstelling van het concern betreft.
Het college heeft zich in het besluit van 9 juni 2008 voorts op het standpunt gesteld dat uitvoering van het bouwplan niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het in het verzorgingsgebied aanwezige voorzieningenpatroon in de desbetreffende sector. Het heeft ter toelichting verwezen naar een door Genius Loci, begraafplaatsadviseurs, uitgevoerd distributieplanologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 16 juni 2008. Daarin wordt geconcludeerd dat er ruimte is voor een kleinschalig crematorium in de regio Roermond, het oprichten daarvan geen ontwrichtende factor is binnen de crematievoorzieningenstructuur in Zuidoost Brabant en Limburg, maar de desbetreffende voorzieningen zullen verbeteren.
Ten aanzien van de verkeersveiligheid zijn volgens het college bij uitvoering van het project geen problemen te verwachten. Het heeft zich daarbij gebaseerd op de in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen verkeerskundige studie verkeersafwikkeling crematorium van september 2006, uitgevoerd door Kragten, geodesie, landschapsarchitectuur, civiele techniek (hierna: Kragten). In deze studie wordt de conclusie getrokken dat de toegangsweg Kitskensdal maximaal 4.500 tot 5.000 voertuigen per etmaal kan verwerken en het op basis van autonome groei en realisatie van het crematorium te verwachten aantal van 1.750 voertuigen per etmaal geen probleem hoeft op te leveren. Kragten heeft deze conclusie bevestigd in de nadere toelichtingen van 9 februari 2007 en 4 mei 2009.
Ten slotte is het project volgens het college niet in strijd met de Flora- en faunawet. Het heeft ter toelichting verwezen naar de "quick-scan flora en fauna" van 2 oktober 2006 die deel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing. Daarin is vermeld dat verschillende beschermde diersoorten in het plangebied voorkomen, maar deze vrijwel geen nadeel van de geplande maatregelen zullen ondervinden. Slechts de eekhoorn zal tijdelijk nadeel van de maatregelen ondervinden, maar naar verwachting zal hiervoor ontheffing kunnen worden verkregen, aldus de quick-scan. Het college heeft onweersproken gesteld dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 2 juli 2007 heeft medegedeeld dat bij realisering van het project voor de eekhoorn geen ontheffing krachtens de Flora- en faunawet is vereist.
Gelet op deze door het college gegeven motivering en de omstandigheid dat door [verzoekster A] en [verzoeker B] geen bericht van een deskundige is overgelegd ter weerlegging van de conclusies van de quick-scan en de onderzoeken van Genius Loci en Kragten, heeft de rechtbank de ruimtelijke onderbouwing van het project naar voorlopig oordeel niet ten onrechte voldoende geacht.
2.6. Voorts is naar voorlopig oordeel in hetgeen [verzoekster A] en [verzoeker B] hebben betoogd geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken van alternatieven die wat betreft locatie of ontsluiting zouden leiden tot een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college ter zitting heeft medegedeeld dat aan de door [verzoekster A] en [verzoeker B] voorgestane locatie natuurwaarden zijn toegekend en de door hen voorgestelde alternatieve ontsluitingsweg deels onverhard is en niet voorzien van openbare verlichting.
2.7. Ten slotte geeft het door [verzoekster A] en [verzoeker B] gestelde naar voorlopig oordeel geen aanleiding voor de conclusie dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het project geen onaanvaardbare geluid- of lichthinder voor [verzoekster A] en [verzoeker B] zal meebrengen.
Het college heeft ter toelichting gewezen op de bij besluit van 27 maart 2007 aan DELA krachtens de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een crematorium-uitvaartcentrum op het perceel verleende vergunning, waaraan voorschriften zijn verbonden ter voorkoming van geluid- en lichthinder. In beroep tegen dit besluit heeft onder anderen [verzoeker B] dezelfde gronden met betrekking tot geluid- en lichthinder aangevoerd als thans aan de orde. Bij uitspraak van 19 maart 2008 in zaak nr. 200703330/1 heeft de Afdeling dat beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat het college de in de voorschriften opgenomen grenswaarden toereikend heeft mogen achten ter bescherming tegen geluidhinder vanwege het verkeer van en naar de inrichting. Voorts heeft zij in die uitspraak overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat vergunningvoorschrift 6.16 toereikende bescherming biedt tegen lichthinder, nu gesteld noch gebleken is dat dit voorschrift niet kan worden nageleefd.
2.8. Gelet op het vorenstaande, bestaat aanleiding om het verzoek af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2009
488.