Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8562

Datum uitspraak2009-05-29
Datum gepubliceerd2009-06-17
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 09/4484 & 09/4479
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

64 Vw / concrete aanknopingspunten voor twijfel aan BMA-advies

Verzoeker heeft verzocht om toepassing van artikel 64 Vw. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient de door verzoeker naar voren gebrachte grond dat de BMA-arts ten onrechte geen informatie heeft ingewonnen bij de bij het BMA en verweerder bekende behandelend oogarts van verzoeker, als concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies van het BMA te worden aangemerkt. Niet inzichtelijk is op welke wijze de BMA-arts tot zijn conclusies is gekomen ten aanzien van de medische situatie van verzoeker, nu hierbij geen informatie van de behandelend oogarts is betrokken. Evenmin is de vraag beantwoord of een (herstel)operatie dient plaats te vinden, wat precies de aard van deze operatie is en of deze operatie dan wel de behandeling van de complicaties van de eerdere staaroperatie in Marokko kunnen plaatsvinden. Uit de “Answer Forms” blijkt evenmin dat er voor de mogelijkheden van behandeling is gekeken naar patiënten met vergelijkbare problematiek, nu daaruit niet blijkt dat het om patiënten gaat waarbij een eerdere staaroperatie en implantatie van een lens is mislukt. Onder deze omstandigheden, welke als concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies kunnen worden aangemerkt, had verweerder niet van het advies mogen uitgaan. Het voorgaande klemt temeer nu verweerder verzoeker niet heeft gehoord en niet eerder dan in het besluit op het bezwaar op de hoogte heeft gebracht van de resultaten van het aanvullend BMA-onderzoek, waardoor verzoeker niet in de besluitvormingsfase hierop heeft kunnen reageren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en 7:2 Awb. Beroep gegrond.



Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 09 / 4484 (voorlopige voorziening) AWB 09 / 4479 (beroep) uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 mei 2009 in de zaak van: [verzoeker], geboren op [geboortedatum], van Marokkaanse nationaliteit alias [verzoeker], geboren op [geboortedatum], van Iraakse nationaliteit, verzoeker, gemachtigde: mr. K.J. Kerdel, advocaat te ‘s-Gravenhage tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Verzoeker heeft op 6 augustus 2008 een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 19 september 2008 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 19 september 2008 bezwaar gemaakt alsmede verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo van 19 december 2008 (kenmerk: AWB 08 / 34164) is het verzoek toegewezen. 1.2 Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 5 februari 2009 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen dit besluit op 11 februari 2009 beroep ingesteld. 1.3 Verzoeker heeft op 11 februari 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist. 1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 28 mei 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. 2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.4 Ingevolge artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. 2.5 In paragraaf A4/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels neergelegd voor de toepassing van deze bepaling. Bij een beroep op artikel 64 Vw is de vraag aan de orde of de vreemdeling medisch gezien in staat is om te reizen. In voorkomende gevallen kan tevens sprake zijn van achterwege laten van de uitzetting indien de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan. Ten aanzien hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk B8/3 Vc. Onder medische noodsituatie wordt verstaan: die situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Onder “korte termijn” wordt verstaan: binnen een termijn van drie maanden. 2.6 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit gebaseerd op adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 11 september 2008 en 19 december 2008, waaruit, onder meer en voor zover hiervan belang, het volgende naar voren komt. Verzoeker heeft op 22 september 2008 een staaroperatie ondergaan te Dordrecht, waarbij een lens is geïmplanteerd. Sindsdien kan het linkeroog van verzoeker geen licht verdragen. Verzoeker wordt door de medische dienst van DBV Soesterberg behandeld met oogdruppels, een slaapmiddel en twee huidpreparaten. Verzoeker geeft aan dat nog een tweede operatie aan zijn oog zou moeten geschieden. Hij is op 15 oktober 2008 gezien op de polikliniek oogheelkunde van het UMC Utrecht. Bij navraag bleek dat hij daar is terugverwezen naar de oogarts in Dordrecht, [naam]. Het is niet duidelijk hoelang de behandelingen zullen duren. Bij uitblijven van de behandelingen zullen de huidige klachten en verschijnselen mogelijk in ernst toenemen, een medische noodsituatie is echter niet op korte termijn te verwachten. Verzoeker kan reizen met de gangbare vervoersmiddelen. Verzoeker dient de medicatie mee te nemen tijdens de reis. Verzoeker kan voor zijn klachten in Marokko worden behandeld. Gelet op de conclusies in het BMA-advies heeft verweerder het bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard. 2.7 Verzoeker heeft hier in beroep het volgende tegen aangevoerd. De aanvraag is ten onrechte afgewezen. Verweerder had niet van het BMA-advies van 19 december 2008 mogen uitgaan, omdat dit op onvoldoende inzichtelijke wijze is opgesteld en er te weinig onderzoek heeft plaatsgevonden. In het advies is ten onrechte niet ingegaan op de gestelde complicaties na de oogoperatie en de omstandigheid dat verzoeker van de arts in Utrecht heeft vernomen dat de operatie in Dordrecht niet goed is uitgevoerd. Het BMA heeft ten onrechte geen informatie ingewonnen bij de behandelend artsen van verzoeker in Utrecht en Dordrecht, maar slechts bij de medische dienst van het detentiecentrum in Zeist. Zowel het BMA als verweerder zijn voorbij gegaan aan de stelling van verzoeker dat stopzetting van de behandeling waarschijnlijk zal leiden tot permanent verlies van het gezichtsvermogen aan zijn linkeroog, zodat ontoereikend is gemotiveerd dat geen medische noodsituatie zal optreden. Nu nadere behandeling nodig is en er aanwijzingen zijn dat sprake is van een medische fout, is het noodzakelijk dat deze fout wordt hersteld door de behandelend arts in Nederland. Uit het advies blijkt voorts niet dat het BMA er rekening mee heeft gehouden dat verzoeker bij de controle in oktober 2008 te horen heeft gekregen dat een hersteloperatie ongeveer vijf of zes maanden later zou moeten plaatsvinden. Voorts blijkt niet uit de “Answer Forms” dat er voor de mogelijkheden van behandeling is gekeken naar patiënten met vergelijkbare problematiek. Uit het advies blijkt evenmin dat de specifieke medische situatie van verzoeker is voorgelegd aan de International SOS dan wel vertrouwensartsen, terwijl dit wel voor de hand lag gezien de bijzondere omstandigheid dat sprake is van een mislukte operatie. Derhalve staat niet vast dat verzoeker in Marokko een vervolgbehandeling kan krijgen. Tenslotte is de hoorplicht geschonden. Dit doet zich extra gevoelen nu verweerder verzoeker niet eerder dan gelijktijdig met het besluit op het bezwaar op de hoogte heeft gebracht van de resultaten van het aanvullend BMA-onderzoek, zodat verzoeker niet in de besluitvormingsfase op het advies heeft kunnen reageren. Ter zitting heeft verzoeker hieraan toegevoegd dat hij op een wachtlijst staat om een nieuwe oogoperatie te ondergaan en daarvan stukken wil overleggen. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.8 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dient een advies van het BMA te worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Indien een zodanig advies op een objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, mag verweerder bij de besluitvorming in beginsel van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. 2.9 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient de door verzoeker naar voren gebrachte grond dat de BMA-arts ten onrechte geen informatie heeft ingewonnen bij de bij het BMA en verweerder bekende behandelend oogarts van verzoeker in Dordrecht, [naam], als concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies van het BMA te worden aangemerkt. Niet inzichtelijk is op welke wijze de BMA-arts tot zijn conclusies is gekomen ten aanzien van de medische situatie van verzoeker, nu hierbij geen informatie van de behandelend oogarts is betrokken. Evenmin is de vraag beantwoord of een (herstel)operatie dient plaats te vinden, wat precies de aard van deze operatie is en of deze operatie dan wel de behandeling van de complicaties van de eerdere staaroperatie in Marokko kunnen plaatsvinden. Uit de “Answer Forms” blijkt evenmin dat er voor de mogelijkheden van behandeling is gekeken naar patiënten met vergelijkbare problematiek, nu daaruit niet blijkt dat het om patiënten gaat waarbij een eerdere staaroperatie en implantatie van een lens is mislukt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat onder deze omstandigheden, welke als concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies kunnen worden aangemerkt, verweerder niet van dit advies mocht uitgaan. Het voorgaande klemt temeer nu verweerder verzoeker niet heeft gehoord en niet eerder dan in het besluit op het bezwaar op de hoogte heeft gebracht van de resultaten van het aanvullend BMA-onderzoek, waardoor verzoeker niet in de besluitvormingsfase hierop heeft kunnen reageren. 2.10 De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en 7:2 Awb. 2.11 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. 2.12 Weliswaar wordt in de hoofdzaak beslist, de voorzieningenrechter ziet in dit geval, gelet op het nog door verweerder te (laten) verrichten nader onderzoek naar de medische situatie van verzoeker, de aard van de aanvraag en de omstandigheid dat voor verzoeker reeds een vlucht is geboekt ten behoeve van zijn uitzetting op 31 mei 2009, aanleiding om, gelet op artikel 8:72, vijfde lid jo artikel 8:84, vierde lid Awb, het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen in die zin dat verweerder wordt verboden om verzoeker uit te zetten totdat verweerder opnieuw op het bezwaar heeft beslist. Redengevend hiervoor is dat gegrondverklaring van het beroep er niet toe leidt dat de gevolgen van de beslissing op de aanvraag worden opgeschort totdat opnieuw op het bezwaar is beslist nu het besluit in primo door de gegrondverklaring van het beroep niet wordt aangetast. 2.13 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, worden deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier. 2.14 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het bestreden besluit; 3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift; 3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt verboden om verzoeker uit te zetten totdat verweerder opnieuw op het bezwaar heeft beslist; 3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en € 322,- in verband met het beroep. 3.6 draagt de Staat der Nederlanden op € 150,- aan verzoeker te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening en € 150,- voor het beroep. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, voorzieningenrechter, en op 29 mei 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.S. de Groot, griffier. Afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.