Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8619

Datum uitspraak2009-05-06
Datum gepubliceerd2009-06-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 09/428
Statusgepubliceerd


Indicatie

WWB. Korting met 50% over 1 maand bij wijze van sanctie. Geen spoedeisend belang bij gevraagde voorlopige voorziening.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht procedurenummer: AWB 09/428 uitspraak van de voorzieningenrechter inzake [XXX], wonende te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde: mr. A.J.J. Fraanje, advocaat te Dordrecht, tegen het Dagelijks Bestuur van de Regionale Sociale Dienst Alblasserwaard-Oost/Vijfheerenlanden, verweerder, gemachtigde: mr. G. Hoeven, werkzaam bij de Regionale Sociale Dienst Alblasserwaard-Oost/Vijfheerenlanden. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 28 april 2008 heeft verweerder krachtens de Wet inburgering voor verzoeker als inburgeringsvoorziening onder meer een cursus Nederlandse taal en een praktijkmodule werk vastgesteld. Bij besluit van 11 maart 2009 heeft verweerder verzoekers uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand (hierna: WWB) voor de periode 1 maart 2009 tot en met 31 maart 2009 verlaagd met 50% op de grond dat verzoeker verwijtbaar te kort is geschoten in zijn verplichtingen bij het volgen van de cursus Nederlandse taal en de twee arbeidsgewenningsplaatsen in het kader van de praktijkmodule werk. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 7 april 2009 bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij brief van eveneens 7 april 2009 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht. Het verzoek om voorlopige voorziening is op 28 april 2009 ter zitting behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2. Verweerder meent dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, zodat dit moet worden afgewezen. Op 29 april 2009, dus nog voordat uitspraak op dat verzoek zal zijn gedaan, zal immers de bijstandsuitkering voor de maand april 2009 aan verzoeker worden uitbetaald. Daarnaast heeft verzoeker zijn verzoek pas ingediend nadat de periode waarop de maatregel zag, was verstreken. Verweerder wijst op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 14 januari 2009, waarin reeds daarom een spoedeisend belang werd geacht te ontbreken. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat terecht een maatregel aan verzoeker is opgelegd omdat hij zich laakbaar heeft opgesteld bij zijn cursus Nederlandse taal en op de twee arbeidsgewenningsplaatsen waar hij was geplaatst. 2.3. Verzoeker stelt zich op het standpunt een spoedeisend belang te hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening. Ten tijde van het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening had hij nog € 0,56 op zijn bankrekening staan. Vrienden hebben met zijn levensonderhoud geholpen om hem zo in staat te stellen de maand door te komen, maar zij verwachten toch wel dat dit wordt terugbetaald. Verzoeker heeft zijn verzoek om voorlopige voorziening begin april ingediend. Hem mag niet worden tegengeworpen dat het verzoek om voorlopige voorziening pas drie weken later op zitting is behandeld. Verzoeker meent dat hij niet op zorgvuldige wijze in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen op het voornemen hem een maatregel op te leggen. In de uitnodiging voor het desbetreffende gesprek werd daarover met geen woord gerept, zodat hij door de verwijten van verweerder werd overvallen. Verder was er geen tolk bij het gesprek aanwezig terwijl verzoeker niet goed Nederlands spreekt. Voorts is er geen verslag van het gesprek gemaakt dat hem ter ondertekening is voorgehouden. Uit de rapportage waarin het gesprek wordt aangehaald, blijkt niet dat alle verweten verdragingen met verzoeker zijn besproken. Verzoeker betwist dat hij zich laakbaar heeft opgesteld bij zijn cursus Nederlandse taal en de twee arbeidsgewenningsplaatsen waar hij was geplaatst. 2.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.4.1. In de Awb is ervoor gekozen om aan het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit geen schorsende werking te verbinden, zodat dat bezwaar de werking van het bestreden besluit onverlet laat. De voorzieningenrechter kan deze systematiek doorbreken met het treffen van een voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure, maar mag dat alleen dan doen als de gevolgen van het bestreden besluit in het tijdvak van de bezwaarprocedure de belangen van de verzoeker dermate onevenredig treffen dat van die verzoeker niet kan worden gevergd de beslissing op zijn bezwaar af te wachten. Om een voorlopige voorziening moet de bezwaarde expliciet vragen. Gelet daarop, zal de voorzieningenrechter bij zijn beoordeling of aan de voorwaarde voor het treffen van een voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure is voldaan, in beginsel de gevolgen van het bestreden besluit moeten beoordelen vanaf het moment van het indienen van het verzoek van voorlopige voorziening tot het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar. De te treffen voorziening zal om diezelfde reden in beginsel slechts kunnen zien op een ongedaan maken van de gevolgen over diezelfde periode. 2.4.2. Bij besluit van 11 maart 2009 heeft verweerder aan verzoeker bij wijze van maatregel een korting van 50% toegepast op verzoekers bijstandsuitkering voor de maand maart 2009. De aldus gekorte uitkering over de maand maart 2009 is op 3 april 2009 aan verzoeker uitbetaald. 2.4.3. Op het moment van het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening op 7 april 2009 was de periode waarop de door verweerder opgelegde maatregel zag, geëindigd. Het stopzetten van de werking van de toegepaste korting door middel van een schorsing met ingang van de datum van indiening van het verzoek zou dus geen zinvolle voorlopige voorziening voor verzoeker kunnen opleveren. Anders dan verweerder meent, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet reeds daarom een spoedeisend belang aan het verzoek ontbreekt. Er kunnen zich immers bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op de hierboven genoemde algemene uitgangspunten rechtvaardigen. 2.4.4. Doordat de bijstandsuitkering achteraf wordt uitbetaald, heeft de toegepaste korting pas gevolgen in de maand volgend op de maand waarop de maatregel ziet. In dit geval heeft verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening aan het begin van april 2009 ingediend. De voorzieningenrechter heeft echter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verzoekers gebrek aan inkomsten in april 2009 als gevolg van de toegepaste korting heeft geleid tot een financiële noodsituatie die zou maken dat in dit geval - ondanks dat het besluit een al afgesloten periode betreft - sprake is van een spoedeisend belang dat een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening zou rechtvaardigen. Weliswaar heeft verzoeker aangevoerd dat hij ten tijde van het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening nagenoeg niets meer op zijn bankrekening had staan, maar gebleken is dat verzoeker zich financieel met hulp van vrienden heeft kunnen redden. Daarbij neemt de voorzieningenrechter tevens in aanmerking dat het om een korting van 50% over één maand gaat en verweerder onweersproken heeft gesteld dat verzoekers bijstandsuitkering over de maand april op 29 april 2009 (volledig) aan hem is uitbetaald. Er is niet gebleken van andere dan deze financiële omstandigheden, die een uitzondering op de hierboven genoemde uitgangspunten zouden rechtvaardigen. 2.4.5. Wegens het ontbreken van een spoedeisend belang dient het verzoek om voorlopige voorziening te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 2.4.6. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt. 3. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht: - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend. De griffier, De voorzieningenrechter, Uitgesproken in het openbaar op: Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.