Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8673

Datum uitspraak2009-06-12
Datum gepubliceerd2009-06-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6218 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Raad heeft onafhankelijk deskundige ingeschakeld. De deskundige verenigt zich met door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid, omdat deze in overeenstemming is met de psychiatrische diagnose en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Juiste beperkingen in acht genomen. Geduide functies in medisch opzicht geschikt. Aangevallen uitspraak is in strijd met artikel 8:57 van de Awb.


Uitspraak

06/6218 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 september 2006, 05/419 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 12 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.J. van der Woude, advocaat te Zutphen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Woude. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Dalfsen. Omdat het onderzoek niet volledig was geweest is dit heropend. Op verzoek van de Raad heeft psychiater G.T. Gerssen te Scherpenzeel bij rapport van 29 oktober 2008 als deskundige van verslag en advies gediend ten aanzien van de gezondheidstoestand van appellant en zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten. Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 9 januari 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L.Th.M. den Teuling-Caarls, kantoorgenoot van mr. Van der Woude. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.L. Gerritsen. Omdat wederom bleek dat het onderzoek niet volledig was geweest is dit heropend. De Raad heeft nadere vragen aan de deskundige Gerssen gesteld. Deze zijn bij brief van 5 februari 2009 beantwoord. Het onderzoek ter zitting heeft ten derde male plaatsgevonden op 1 mei 2009. Appellant is na schriftelijke kennisgeving niet verschenen. Het Uwv is verschenen als ter zitting van 9 januari 2009. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant, geboren [in] 1971, heeft op 23 september 1998 zijn in een omvang van 43 uur per week verrichte werkzaamheden van expeditiemedewerker wegens psychische klachten gestaakt. Na ommekomst van de wettelijke wachttijd van destijds 52 weken is hem met ingang van 22 september 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Laatstelijk is deze uitkering met ingang van 1 juni 2001 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Bij besluit van 29 september 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van 29 november 2004 ingetrokken, op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedraagt. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 11 februari 2005 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2.1. De rechtbank heeft, onder gegrondverklaring van het daartegen gerichte beroep, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven. 2.2. Ten aanzien van de medische grondslag van de schatting heeft de rechtbank overwogen dat de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben verricht naar de bij appellant bestaande beperkingen. De rechtbank heeft zich verenigd met het standpunt van het Uwv dat de informatie van de behandelende sector, waaronder brieven van de behandelend psychiater en behandelend psycholoog, geen nieuwe feiten, omstandigheden of (medische) argumenten bevat, die tot andere conclusies met betrekking tot de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid dienen te leiden. 2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige aspecten van de schatting heeft de rechtbank vastgesteld dat het Uwv eerst in beroep naar aanleiding van vragen van de rechtbank bij rapport van 13 januari 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige M.J.W.M. Willemse een nadere toelichting heeft gegeven op de geschiktheid van de aan appellant geduide functies. Daaruit is duidelijk geworden dat de daarin voorkomende belasting zijn belastbaarheid niet overschrijdt. 2.4. Op grond van het onder 2.3 vermelde heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen ervan, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand gelaten. 3.1. Het hoger beroep van appellant richt zich op de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. 3.2. Appellant heeft aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. Wat betreft zijn psychische klachten wijst appellant erop dat bij hem sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, welke met paniekaanvallen gepaard gaat. Hij is snel agressief en snel afgeleid en durft niet buiten zijn woonplaats [woonplaats] te reizen en in [woonplaats] niet zonder begeleiding op straat te komen. Het Uwv heeft voorts onvoldoende rekening gehouden met zijn oogklachten en de beperkingen aan het gebruik van zijn rechterhand en –arm. 3.3. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant dezelfde gronden aanvoert als in beroep en dat daarop van zijn zijde al afdoende is gereageerd. Het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak wordt onderschreven. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de Raad, gelet op het verhandelde ter zitting van 21 april 2008, termen aanwezig geacht zich nader te laten voorlichten door de als deskundige geraadpleegde psychiater Gerssen. Deze komt bij zijn rapport van 29 oktober 2008 tot de conclusie dat bij appellant sprake is van een paniekstoornis met agorafobie in remissie, een gokverslaving en een passief agressieve persoonlijkheidsstoornis. Tevens heeft de deskundige rekening gehouden met de bij appellant bestaande oogafwijking (glaucoom) en de luxatie van de rechter duim van appellant. Bij zijn oordeelsvorming droeg de deskundige kennis van de omtrent appellant beschikbare medische informatie over diens lichamelijke en psychische klachten, waaronder begrepen die van de behandelend psychiater Verburg, en heeft deze blijkens zijn rapport bij zijn oordeelsvorming betrokken. De deskundige is in zijn rapport tot de conclusie gekomen dat hij zich kan verenigen met door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant, omdat deze in overeenstemming is met de psychiatrische diagnose en de daaruit voortvloeiende beperkingen. 4.2. In verband met de omstandigheid dat de bij brief van 29 oktober 2008 verstrekte inlichtingen van de behandelend psycholoog M. van Lier de deskundige niet tijdig voor het verzenden van zijn rapport hadden bereikt, heeft de Raad het aangewezen geacht dat de deskundige die inlichtingen alsnog bij zijn oordeelsvorming betrok. Bij brief van 5 februari 2009 heeft de deskundige Gerssen gemotiveerd aangegeven dat de reactie van de psycholoog Van Lier hem na herlezing van het dossier geen aanleiding gaf om zijn conclusie te wijzigen. 4.3. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. 4.4. Ten aanzien van de lichamelijke klachten merkt de Raad op dat deze blijkens het rapport van 22 september 2004 van de arts T.Th. Stout alsnog zijn beoordeeld, nadat appellant daarvan eerder geen melding had gemaakt. Aan dit rapport valt te ontlenen dat de bij appellant bestaande oogklachten en rechter hand klachten aanleiding hebben gegeven de functionele mogelijkhedenlijst aan te passen. De Raad is geenszins kunnen blijken dat daarbij de beperkingen van appellant zijn onderschat. Appellant heeft zijn stelling dienaangaande ook niet nader onderbouwd met nieuwe medische gegevens. 4.5. Gelet op het advies van de deskundige Gerssen en het rapport van de arts Stout is de Raad van oordeel dat het Uwv bij de arbeidsongeschiktheidsschatting van juiste medische beperkingen is uitgegaan en dat mede gelet op de daarop betrekking hebbende arbeidskundige rapporten, zoals in beroep nader toegelicht, de geduide functies in medisch opzicht voor hem geschikt zijn. 4.6. De aangevallen uitspraak is evenwel in strijd te achten met artikel 8:57 van de Awb. 4.6 1. De rechtbank heeft het beroep ter zitting van 21 april 2006 behandeld. Na heropening van het onderzoek hebben partijen over en weer stukken ingezonden. Bij verklaring als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb, gedateerd 18 juli 2006, heeft het Uwv toestemming verleend om hernieuwde behandeling van het geding ter zitting achterwege te laten. Bij brief van 28 juli 2006 heeft appellant nog een aantal opmerkingen gemaakt bij het rapport van 27 juni 2006 van de bezwaarverzekeringsarts en instemming verleend met afdoening buiten zitting als zijn opmerkingen kunnen worden meegenomen in de beoordeling van het beroep. Daarop heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter nadere zitting achterwege blijft en heeft zij dit gesloten. 4.6.2. Het Uwv had bij het geven van toestemming om de zaak buiten zitting af te doen nog niet de beschikking over de brief van 28 juli 2006. Appellant heeft zijn toestemming bovendien slechts voorwaardelijk gegeven. Op deze gronden dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Gelet op het onder 4.5 overwogene komt de Raad evenals de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, omdat eerst in beroep een toereikende toelichting is gegeven op de geschiktheid van de geduide functies. In verband hiermee laat de Raad de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. 5. Appellant heeft op grond van artikel 8:73 van de Awb verzocht het Uwv te veroordelen in de schade die hij lijdt. De Raad wijst dit verzoek af, nu uit 4.6.2 voortvloeit dat de intrekking van de WAO-uitkering in stand blijft, zodat er geen reden is voor toekenning van wettelijke rente over ten onrechte niet (tijdig) betaalde uitkering. 6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten bedragen € 805,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en voor € 966,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het bestreden besluit; Bepaalt dat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1771,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2009. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.E. van Rooij. GdJ