Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8731

Datum uitspraak2009-05-28
Datum gepubliceerd2009-06-18
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08 / 28632
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uitgangspunt bij de beoordeling van het geschil is de uitspraak van 22 november 2007, waarbij deze rechtbank en nevenzittingsplaats het beroep tegen de ongewenstverklaring gegrond heeft verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met bovengenoemde belangenafweging onvoldoende gevolg gegeven aan de uitspraak van 22 november 2007 en de medische situatie van eiseres niet op zorgvuldige wijze bij zijn belangenafweging betrokken. Daartoe wordt het volgende overwogen. De rechtbank acht hiertoe allereerst van belang dat verweerder in de overlegde medische stukken op 28 januari 2008 aanleiding heeft gezien om het BMA om advies te vragen. Het BMA heeft in zijn advies van 7 april 2008 vervolgens aangegeven dat aangezien informatie omtrent de huidige medische conditie van eiseres en eventuele behandeling niet voorhanden is, geen zorgvuldig medisch advies kan worden opgesteld. Verweerders standpunt ter zitting dat verweerder hiermee aan zijn verplichting heeft voldaan om de medische situatie van eiseres op zorgvuldige wijze bij de belangenafweging te betrekken, volgt de rechtbank niet. Nu het BMA geen inhoudelijk advies heeft kunnen uitbrengen omtrent de medische situatie van eiseres, heeft verweerder de medische situatie reeds daarom niet op zorgvuldige wijze bij de belangenafweging kunnen betrekken. Immers, gelet op het beleid inzake BMA-adviezen, zoals neergelegd in B8/4 Vc, is het niet de bedoeling dat niet-medisch gekwalificeerde ambtenaren van de IND zich een eigenstandig medisch oordeel vormen. Dat het BMA geen advies heeft kunnen uitbrengen omdat eiseres op dat moment niet behandeld werd, doet aan voorgaand oordeel niet af. Door te overwegen dat aan het belang van de Nederlandse staat meer gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van eiseres bij het achterwege laten van de ongewenstverklaring omdat niet waarschijnlijk wordt geacht dat eiseres zich zal laten behandelen, heeft verweerder voorts geen recht gedaan aan de aard en de ernst van de psychische stoornis van eiseres. Gelet op de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 22 november 2007 gaat het immers om het belang dat eiseres bij behandeling kan hebben. Het standpunt van verweerder, onder verwijzing naar de brief van dr. Beld van 27 september 2007, dat behandeling niet tot veel verbetering zal leiden, berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste lezing van deze brief. Beroep gegrond


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 08 / 28632 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 mei 2009 in de zaak van: [naam eiseres], geboren op [geboortedatum], van onbekende nationaliteit, eiseres, gemachtigde: mr. L.J.P. Mentink, advocaat te Haarlem, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. S. Rietveld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Verweerder heeft eiseres bij besluit van 30 augustus 2006 tot ongewenst vreemdeling verklaard. Eiseres heeft tegen het besluit op 28 september 2006 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 28 juni 2007 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 4 juli 2007 beroep ingesteld. 1.2 Bij uitspraak van 22 november 2007 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats is het beroep gegrond verklaard en het besluit van 28 juni 2007 vernietigd (AWB 07/27297). 1.3 Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 15 juli 2008 opnieuw ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 8 augustus 2008 beroep ingesteld. 1.4 Verweerder heeft op 23 februari 2009 een verweerschrift ingediend. 1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 5 maart 2009. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.2 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres is, naar eigen zeggen, op 15 of 16 maart 2002 Nederland ingereisd. Op 23 juli 2002 is eiseres aangehouden na controle ter zake van het in bezit hebben van een vals Spaans paspoort. Uit onderzoek bij de Spaanse autoriteiten, waarvan de resultaten op 7 augustus 2002 aan verweerder zijn gefaxt, is gebleken dat eiseres niet bekend is in Spanje en dat het door haar overgelegde paspoort vals is. Bij vonnis van 14 april 2003 van de politierechter te Haarlem is eiseres veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf ter zake van overtreding van artikel 231, tweede lid, Wetboek van Strafrecht. Eiseres is in Nederland een relatie aangegaan. Uit deze relatie is op [datum] [naam kind], van Georgische nationaliteit, geboren. Zij is met ingang van 4 oktober 2005 onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden. Op 11 december 2005 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het voornemen tot uitzetting. Dit bezwaar is bij besluit van 12 december 2005 ongegrond verklaard. Op 2 augustus 2006 heeft eiseres een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij partner en minderjarig kind. Deze aanvraag is bij besluit van 26 oktober 2006 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. Bij vonnis van 27 september 2006 van de politierechter te Alkmaar is eiseres veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 300, eerste lid, Wetboek van Strafrecht tot een gevangenisstraf van drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Bij vonnis van 9 februari 2007 van de kantonrechter te Alkmaar is eiseres veroordeeld tot een geldboete van € 75,-, subsidiair één dag hechtenis, ter zake van overtreding van artikel 4.39 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Naar aanleiding van de door eiseres overgelegde stukken van de GGZ heeft Bureau Medische Advisering (BMA) op 7 april 2008 een advies uitgebracht waarin wordt geconcludeerd dat aangezien informatie omtrent de huidige medische conditie van eiseres en eventuele behandeling niet voorhanden zijn, geen zorgvuldig medisch advies kan worden opgesteld. 2.3 Verweerder heeft verzoeker op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ongewenst verklaard. Niet is gebleken van dusdanige bijzondere feiten en omstandigheden die tot de conclusie moeten leiden dat ongewenstverklaring achterwege moet blijven. Naar het oordeel van verweerder is het besluit om eiseres ongewenst te verklaren niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). 2.4 Eiseres heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. De ongewenstverklaring is onrechtmatig nu de belangen van eiseres niet volledig zijn meegewogen. Aan eiseres kan niet worden toegerekend dat zij een strafbaar feit heeft begaan, nu dit veroorzaakt werd door haar positie als illegaal werkende prostituee. Daarbij is door de strafrechter geen rekening gehouden met haar ziektebeeld, schizofrenie, omdat dit destijds nog niet was vastgesteld. Eiseres wil zich niet laten behandelen, hetgeen bij haar ziektebeeld hoort. Vanwege deze ziekte heeft zij geen contact met haar dochter. Contact zou kunnen plaatsvinden als eiseres onder behandeling staat maar dit is thans niet het geval. Indien van ongewenstverklaring zou worden afgezien en aan eiseres een verblijfsvergunning zou worden verleend zou zij in aanmerking komen voor behandeling en eventueel het contact met haar dochter kunnen oppakken. Eiseres is vanwege haar ziekte voorts niet in staat om bescherming in de zin van B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) te vragen. Gemachtigde verzoekt verweerder deze bescherming ambtshalve aan eiseres te verlenen. De rechtbank overweegt als volgt. 2.5 Uitgangspunt bij de beoordeling van het geschil is de uitspraak van 22 november 2007, waarbij deze rechtbank en nevenzittingsplaats het beroep tegen de ongewenstverklaring gegrond heeft verklaard. Daarin wordt het volgende overwogen. Niet is in geschil dat eiseres is veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. De gemachtigde betoogt dat verweerder, door deze straf als uitgangspunt te nemen, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de psychische situatie van eiseres, haar kwetsbare positie als slachtoffer van vrouwenhandel en dat eiseres is veroordeeld bij verstek en zonder dat zij rechtsbijstand had gehad. Dit betoog faalt. Het is aan de strafrechter de omstandigheden waaronder een misdrijf is gepleegd mee te wegen en dit tot uitdrukking te laten komen in de strafmaat. De rechter in vreemdelingenzaken kan niet treden in de beoordeling door de strafrechter. Dat eiseres bij verstek is veroordeeld en geen rechtsbijstand had, maakt dat niet anders.(…). Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw bevoegd was eiseres ongewenst te verklaren. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In bezwaar is namens eiseres gesteld dat zij een psychische afwijking heeft en persoonlijkheidsstoornissen vertoont. In beroep is een brief van dr. E.A. Beld, psychiater, overgelegd van 27 september 2007. In zijn brief verklaart dr. Beld onder meer dat is vastgesteld dat eiseres lijdt aan schizofrenie, gedesorganiseerde type. Dit betreft een chronische ziekte, waarvoor eiseres thans wordt behandeld. Verder verklaart dr. Beld dat eiseres door haar aandoening onmogelijk een samenhangende verklaring kan geven over haar levensgeschiedenis en identiteit en dat het aannemelijk is dat eiseres reeds in 2002 leed aan een psychotische stoornis. De rechtbank ziet deze verklaring als onderbouwing van een eerder ingenomen stelling en zal deze dan ook betrekken bij de beoordeling van het beroep. Gelet op de aard en ernst van de psychische stoornis van eiseres en het daaruit voorvloeiende belang dat zij kan hebben bij behandeling van die stoornis hier te lande, waaraan de ongewenstverklaring in de weg kan staan, ziet de rechtbank in de omstandigheden van dit geval aanleiding het beroep gegrond te verklaren en verweerder op te dragen opnieuw te bezien of in redelijkheid kan worden geoordeeld dat aan het algemeen belang van de Nederlandse Staat bij het ongewenst verklaren van eiseres, mede gelet op het evenredigheidsbeginsel, meer gewicht kan worden toegekend dan aan het belang van eiseres. 2.6 Nu tegen bovengenoemde uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, dient de rechtbank thans uit te gaan van de juistheid van het oordeel dat verweerder op grond van de door eiseres gepleegde strafbare feiten de bevoegdheid had eiseres ongewenst te verklaren. De gronden die eiseres in dit kader heeft aangevoerd, vallen derhalve buiten de beoordeling van onderhavig geschil. Ter beoordeling ligt voor of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot ongewenstverklaring van eiseres gebruik heeft mogen maken. 2.7 In het bestreden besluit heeft verweerder in dit kader naar aanleiding van bovengenoemde uitspraak het volgende overwogen. Hetgeen namens betrokkene is aangevoerd is van onvoldoende gewicht om de ongewenstverklaring achterwege te laten. De psychische problematiek van betrokkene en de gevolgen die haar ziekte heeft voor het verloop van haar leven is uitermate triest, echter het achterwege laten van het ongewenst verklaren zal hierin geen verandering brengen. Gesteld is dat indien betrokkene behandeld zou kunnen worden voor haar ziekte, het contact met haar dochter mogelijk weer zou kunnen worden hersteld. Echter, zoals door de gemachtigde zelf is aangegeven is het hebben van geen enkel ziektebesef of –inzicht of het onttrekken aan behandeling onderdeel van het ziektebeeld van schizofrenie. Op dit moment vindt geen behandeling plaats en in het verleden is slechts gedurende een zeer korte periode, namelijk van 12 juli 2007 tot en met 24 december 2007, sprake geweest van behandeling toen betrokkene opgenomen is geweest op de afdeling Psychiatrische Voorziening [plaatsnaam] van de GGZ Noord-Kennemerland (afgezien van een korte opname in 2005). Gelet op de historie is er derhalve geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat betrokkene geneigd zal zijn zich te laten behandelen, ook niet als ongewenstverklaring achterwege wordt gelaten. Dit geldt eveneens voor de volgens de gemachtigde aanwezig lijkende verslavingsproblematiek en mogelijk aanwezige posttraumatische stressstoornis in verband met mogelijk slachtofferschap van vrouwenhandel. Nog daargelaten het feit dat het hieromtrent gestelde op geen enkele wijze met objectief verifieerbare stukken is aangetoond zodat hier vooralsnog niet van kan worden uitgegaan, geldt ook hiervoor dat gezien de historie en het ziektebeeld het niet waarschijnlijk lijkt dat behandeling mogelijk zal zijn.(…). Afweging van het individuele belang van betrokkene gelegen in het ondergaan van behandeling hier te lande afgezet tegen het algemeen belang gelegen in de bescherming van de openbare orde leidt tot het oordeel dat onder deze omstandigheden aan het algemeen belang meer gewicht wordt toegekend dan aan het individuele belang van betrokkene omdat, zoals hierboven reeds is overwogen, niet waarschijnlijk wordt geacht dat betrokkene zich zal laten behandelen. Tevens blijkt uit de brief van 27 september 2007 van de psychiater waar betrokkene onder behandeling is geweest dat hij niet verwacht dat behandeling zal leiden tot veel verbetering. Betrokkene is echter wel herhaaldelijk in aanraking geweest met Justitie. Ook al is de overlast die betrokkene veroorzaakt een gevolg van haar ziektebeeld, het blijft, ongeacht de oorzaak overlast. 2.8 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met bovengenoemde belangenafweging onvoldoende gevolg gegeven aan de uitspraak van 22 november 2007 en de medische situatie van eiseres niet op zorgvuldige wijze bij zijn belangenafweging betrokken. Daartoe wordt het volgende overwogen. 2.9 De rechtbank acht hiertoe allereerst van belang dat verweerder in de overlegde medische stukken op 28 januari 2008 aanleiding heeft gezien om het BMA om advies te vragen. Het BMA heeft in zijn advies van 7 april 2008 vervolgens aangegeven dat aangezien informatie omtrent de huidige medische conditie van eiseres en eventuele behandeling niet voorhanden is, geen zorgvuldig medisch advies kan worden opgesteld. Verweerders standpunt ter zitting dat verweerder hiermee aan zijn verplichting heeft voldaan om de medische situatie van eiseres op zorgvuldige wijze bij de belangenafweging te betrekken, volgt de rechtbank niet. Nu het BMA geen inhoudelijk advies heeft kunnen uitbrengen omtrent de medische situatie van eiseres, heeft verweerder de medische situatie reeds daarom niet op zorgvuldige wijze bij de belangenafweging kunnen betrekken. Immers, gelet op het beleid inzake BMA-adviezen, zoals neergelegd in B8/4 Vc, is het niet de bedoeling dat niet-medisch gekwalificeerde ambtenaren van de IND zich een eigenstandig medisch oordeel vormen. Dat het BMA geen advies heeft kunnen uitbrengen omdat eiseres op dat moment niet behandeld werd, doet aan voorgaand oordeel niet af. 2.10 Door te overwegen dat aan het belang van de Nederlandse staat meer gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van eiseres bij het achterwege laten van de ongewenstverklaring omdat niet waarschijnlijk wordt geacht dat eiseres zich zal laten behandelen, heeft verweerder voorts geen recht gedaan aan de aard en de ernst van de psychische stoornis van eiseres. Gelet op de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 22 november 2007 gaat het immers om het belang dat eiseres bij behandeling kan hebben. Daarbij is de omstandigheid dat eiseres zich waarschijnlijk niet zal willen laten behandelen, zoals verweerder ook heeft overwogen, een onderdeel van haar ziektebeeld. Voorts is van belang dat eiseres tussen 12 juli 2007 en 24 december 2007 vrijwillig opgenomen is geweest in een psychiatrische instelling zodat niet kan worden uitgesloten dat zij zich zal laten behandelen. De gemachtigde van eiseres heeft bovendien ter zitting verklaard dat eiseres inmiddels een vast contactpersoon bij de Brijder stichting heeft, van wie zij medicatie voor schizofrenie accepteert. 2.11 Het standpunt van verweerder, onder verwijzing naar de brief van dr. Beld van 27 september 2007, dat behandeling niet tot veel verbetering zal leiden, berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste lezing van deze brief. Uit voornoemde brief van dr. Beld komt weliswaar naar voren dat als verdere behandelmogelijkheden Clozapine wordt genoemd maar dat niet verwacht wordt dat dit tot veel verbetering zal leiden, laat staan tot herstel. Uit de volgende zinsnede van deze brief volgt evenwel ook dat behandeling reeds tot verbetering heeft geleid. Bij mevrouw [naam eiseres] werd de diagnose schizofrenie gedesorganiseerde type vastgesteld. Dit betreft een chronische ziekte (…).Verder is zij op dit moment opgenomen en wordt gestreefd naar een vorm van opvang. De haloperidol heeft patiënte rustiger en minder geagiteerd gemaakt. Wel blijft zij incoherent in haar gedachten en spraak. Patiënte is in 2005 ook opgenomen geweest vanwege een psychotisch toestandsbeeld.(…). Patiënte verblijft momenteel vrijwillig op de afdeling. 2.12 Voor het in rechtsoverweging 2.8 gegeven oordeel is voorts van belang dat dr. Beld in zijn brief van 18 januari 2008, voor zover van belang, de volgende antwoorden op de vragen van verweerder van 4 januari 2008 gegeven. Vraag 1: Is er sinds de laatste overgelegde informatie van oktober 2007 sprake van nieuwe feiten of omstandigheden in het kader van betrokkenes psychische toestand of is de situatie onveranderlijk gebleven? Het antwoord op vraag 1:Patiënte heeft langere tijd op onze afdeling verbleven. Op zich zag ik een indicatie om patiënte beschermd te laten wonen. Patiënte is echter onverzekerd en dan is dergelijke nazorg niet mogelijk. Patiënte is met nazorg bij het centrum voor psychotische stoornissen van de GGZ noord holland noord vertrokken naar de nachtopvang Overdie. Uit bovengenoemde brief komt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam naar voren dat eiseres, daargelaten of zij dit belang zelf inziet, belang heeft bij behandeling van haar klachten. Daarbij heeft verweerder de omstandigheid dat eiseres door de ongewenstverklaring geen rechtmatig verblijf heeft noch kan verkrijgen en zij zich derhalve niet kan verzekeren waardoor zij niet in aanmerking kan komen voor de benodigde nazorg, niet bij zijn belangenafweging betrokken. 2.13 Uit het vorengaande volgt dat verweerder op grond van de in het bestreden besluit gemaakte belangenafweging naar het oordeel van de rechtbank niet tot ongewenstverklaring van eiseres heeft kunnen komen en derhalve ziet de rechtbank aanleiding het beroep gegrond te verklaren en verweerder op te dragen opnieuw te bezien of in redelijkheid kan worden geoordeeld dat aan het algemeen belang van de Nederlandse Staat bij het ongewenst verklaren van eiseres, mede gelet op het evenredigheidsbeginsel, meer gewicht kan worden toegekend dan aan het belang van eiseres bij het achterwege laten daarvan. 2.14 Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft gezien het voorgaande geen bespreking meer. 2.15 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met 3:2 en 7:12 Awb 2.16 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. 2.17 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). 2.18 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het bestreden besluit van 15 juli 2008; 3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met in achtneming van deze uitspraak; 3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eiseres; 3.5 draagt de Staat der Nederlanden op € 145,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, en op 28 mei 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier. Afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.