Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8741

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-06-18
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers177684 / FA RK 08-12896
Statusgepubliceerd


Indicatie

De onderhoudsplicht van de verwekker ex artikel 1:394 van het BW is komen te vervallen op het moment dat de minderjarige kinderen, die tot dat moment alleen een moeder hadden, door een andere man zijn erkend. Anders dan namens de vrouw is betoogd, biedt artikel 1:394 van het BW geen grond voor het oordeel dat zowel de verwekker als de erkenner / juridische vader - naast de vrouw - onderhoudsplichtig zijn jegens de minderjarige kinderen. Niet is gebleken van een uit artikel 8 van het EVRM voortvloeiende positieve verplichting om de minderjarige kinderen een aanspraak op levensonderhoud jegens de verwekker toe te kennen. Volgt niet-ontvankelijkheid van het verzoek om vaststelling van een onderhoudsbijdrage door de verwekker in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.


Uitspraak

beschikking RECHTBANK ARNHEM Sector Familie en Jeugd Zaakgegevens: 177684 / FA RK 08-12896 Datum uitspraak: beschikking alimentatie in de zaak van [XXX] (nader te noemen: de vrouw), wonende te [woonplaats], advocaat: mr. A.H.J. Raaijmakers, te Culemborg, tegen [YYY] (nader te noemen: de man), wonende te [woonplaats], advocaat: mr. C.J. Looijen, te Zetten, gemeent Over-Betuwe. Gezien de stukken, waaronder: - het verzoekschrift, ingekomen op 13 november 2008; - het verweerschrift, ingekomen op 14 januari 2008; - de brief met bijlage van 24 maart 2009, van mr. Looijen; - het faxbericht van 17 april 2009, van mr. Raaijmakers. Gehoord ter zitting met gesloten deuren van 27 april 2009: - de man, bijgestaan door mr. Looijen; - namens de – niet verschenen – vrouw, mr. Raaijmakers. Overwegende Uit de verbroken relatie van partijen zijn geboren de minderjarige kinderen: - [kind1], geboren in de gemeente [A] op 26 november 1991, en - [kind2], geboren in de gemeente [A] op 23 november 1994, hierna te noemen: de minderjarigen, die hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. De vrouw is gehuwd met de heer[ZZZ], die de minderjarigen op 26 februari 1999 heeft erkend. De vrouw en de heer [ZZZ] hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen. Tussen de man de en de minderjarigen geldt een omgangsregeling. De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2008 een bijdrage dient te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 49,-- per kind per maand. De vrouw stelt dat behoefte bestaat aan de verzochte bijdrage en voorts dat de man, die volgens de vrouw onderhoudsplichtig is, daarvoor voldoende draagkracht heeft. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van het verzoek. Motivering van de beslissing De verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, is ingevolge artikel 1:394 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als ware hij ouder verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, dan wel na het bereiken van de meerderjarigheid van het kind, tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie. Nadien bestaat deze verplichting slechts in geval van behoeftigheid van het kind. Als het kind door een ander wordt erkend, dan vervalt de onderhoudsplicht van de verwekker (NJ 1965, 340). Deze hoofdregel wordt doorbroken door de uit artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) voortvloeiende positieve verplichting om het kind aanspraak op levensonderhoud jegens zijn biologische vader toe te kennen, als tussen hen ‘family life’ bestaat. Die positieve verplichting doet zich in uitzonderlijke situaties voor, met name in het geval dat blijkt dat de juridische vader niet in staat is in het onderhoud van de minderjarige kinderen te voorzien, of dat zulks in rechte niet kan worden afgedwongen, dan wel dat van de moeder redelijkerwijs niet kan gevergd dat zij de juridische vader ter zake aanspreekt (NJ 1997, 119). Uit het voorgaande volgt dat de onderhoudsplicht van de man als verwekker is komen te vervallen op het moment dat de heer [ZZZ] de minderjarigen heeft erkend, dus op 26 februari 1999. Anders dan namens de vrouw ter zitting is betoogd, biedt artikel 1:394 BW geen grond voor het oordeel dat zowel de man (verwekker) als de heer [ZZZ] (juridische vader) – naast de vrouw – onderhoudsplichtig zijn jegens de minderjarigen. Nu de vrouw zich bovendien niet op het standpunt stelt dat van de vorenbedoelde uit artikel 8 van het EVRM voortvloeiende positieve verplichting sprake is, en daarvan ook anderszins niet is gebleken, is de vrouw niet ontvankelijk in haar verzoek. Nu deze procedure voortvloeit uit de verbroken relatie van partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd. De beslissing De rechtbank 1. verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek; 2. compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mr. Y.H.M. Marijs, rechter-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van A.H. Homan als griffier en in het openbaar uitgesproken op Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.