Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8781

Datum uitspraak2009-05-27
Datum gepubliceerd2009-06-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/18604 , 08/42725, 08/33950
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongewenstverklaring / 67/1/c Vw 2000 / rechtmatig verblijf beëindigd wegens verstrekken onjuiste gegevens / toepassen glijdende schaal

Eiser is ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Voorwaarde om een vreemdeling op deze grond ongewenst te verklaren, is dat deze geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000. Omdat eiser verweerders bevoegdheid tot ongewenstverklaring op deze grond heeft betwist, dient de rechtbank te beoordelen of verweerder bevoegd was om eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af te wijzen. Nu verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser onjuiste gegevens heeft verschaft, was hij bevoegd om de aanvraag af te wijzen. Daaruit vloeit voort dat eiser ten tijde van de ongewenstverklaring geen rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000, zodat aan deze voorwaarde voor ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 is voldaan. Eiser heeft evenwel aangevoerd dat de glijdende schaal had moeten worden toegepast. De rechtbank is van oordeel dat de glijdende schaal in het onderhavige geval niet van toepassing is, omdat eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet is afgewezen wegens inbreuk op de openbare orde, maar wegens het verstrekken van onjuiste gegevens. Verweerder heeft nog aangevoerd dat de glijdende schaal alleen wordt toegepast bij ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, als het vreemdelingen betreft die rechtmatig in Nederland verbleven en wier verblijfsrecht wegens inbreuk op de openbare orde is beëindigd. Eiser heeft betoogd dat deze uitleg van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw 2000 kennelijk onredelijk is. Dit betoog treft echter geen doel. Dat een vreemdeling die om andere redenen dan wegens openbare orde geen rechtmatig verblijf (meer) heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l van de Vw 2000, op grond van een minder ernstige veroordeling ongewenst kan worden verklaard ten opzichte van een vreemdeling wiens rechtmatig verblijf wegens inbreuk op de openbare orde is beëindigd, acht de rechtbank niet onredelijk maar eerder voor de hand liggend. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de glijdende schaal terecht buiten toepassing heeft gelaten. De conclusie luidt dat verweerder bevoegd was om eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 ongewenst te verklaren. Beroep ongegrond.



Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken voorzieningenrechter Uitspraak artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nrs.: AWB 08/18604 (beroep) AWB 08/42725 (beroep) en AWB 08/33950 (verzoek om voorlopige voorziening) V-nr: [V-nr] inzake: eiser [naam eiser] , geboren [geborotedatum] in 1974, van Sierraleoonse nationaliteit, van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende te Soesterberg, eiser/verzoeker, gemachtigde: mr. M. Terpstra, advocaat te Amsterdam, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. M. van Andel, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. PROCESVERLOOP 1. Bij besluit van 24 april 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 23 oktober 2004 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen. Op 21 mei 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen (AWB 08/18604). 2. Bij besluit van 9 september 2008 heeft verweerder eiser ongewenst verklaard. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiser na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiser Nederland uit eigen beweging binnen 24 uur moet verlaten. Bij brief van 18 september 2008 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Volgens het besluit worden de rechtsgevolgen hangende het bezwaar niet opgeschort. Bij brief van 18 september 2008 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de ongewenstverklaring op te schorten totdat op het bezwaar is beslist. 3. Het ingestelde bezwaar is bij besluit van 3 november 2008, verzonden op 6 november 2008, ongegrond verklaard. Op 3 december 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen (AWB 08/42725). 4. Bij brief van 5 december 2008 heeft de rechtbank partijen bericht dat het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening wordt opgevat als strekkende tot een verbod van uitzetting zolang niet op het beroepschrift is beslist. 5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2009. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. 6. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten. II. FEITEN Bij besluit van 17 juli 2002 is eiser [onder de naam], geboren [geboortedatum] in 1974, van Sierraleoonse nationaliteit, in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vw 2000, met ingang van 25 januari 2002 geldig tot 25 januari 2005. III. OVERWEGINGEN Inzake het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd 1. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 34, eerste lid, van de Vw 2000 jo artikel 32, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. 2. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen en heeft ter onderbouwing hiervan beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank overweegt als volgt. 3.1 De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve gesteld voor de vraag of eiser in zijn beroep kan worden ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Redengevend daartoe is het volgende. 3.2 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) heeft onder meer bij uitspraak van 22 oktober 2007 (JV 2008/3) overwogen dat het gevolg dat artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 aan de ongewenstverklaring verbindt, is dat de desbetreffende vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben zolang die ongewenstverklaring voortduurt. Uit die uitspraak volgt dat een vreemdeling geen belang heeft bij een beroep tegen een besluit op een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel een intrekking daarvan, zolang hij ongewenst is verklaard, omdat dit beroep nimmer tot rechtmatig verblijf kan leiden. Een ongewenst verklaarde vreemdeling kan in afwijking van artikel 8 van de Vw 2000 immers geen rechtmatig verblijf hebben. 3.3 Belang bij toetsing in rechte van een afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel intrekking van zodanige vergunning is, bij samenloop daarvan met een besluit waarbij een vreemdeling ongewenst is verklaard, daarom eerst aan de orde indien laatstvermeld besluit wordt vernietigd of ingetrokken, dan wel de ongewenstverklaring wordt opgeheven. Om deze toetsing op dat moment mogelijk te maken, ook wanneer een besluit over voormelde aanvraag of intrekking inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, kan een vreemdeling verweerder dan verzoeken de intrekking van een verblijfsvergunning te heroverwegen, dan wel een nieuwe aanvraag om verlening of verlenging van een zodanige vergunning indienen, waarbij het algemene rechtsbeginsel dat eenzelfde geschil niet ten tweeden male aan de rechter kan worden voorgelegd niet aan toetsing van het daarop te nemen besluit in de weg staat, aldus de AbRvS. 3.4 Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd gelet op bovenstaande niet leiden tot het ermee beoogde resultaat, aangezien eiser bij vernietiging van het thans bestreden besluit, ingevolge het bepaalde in artikel 67, derde lid, van de Vw 2000, geen rechtmatig verblijf zal kunnen verkrijgen. 3.5 Uit het bovenstaande volgt dat eiser geen rechtens te respecteren belang heeft bij een beoordeling van het onderhavige beroep, zodat dit beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Inzake het beroep tegen de ongewenstverklaring 4. Verweerder heeft eiser op grond van artikel 67, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 ongewenst verklaard. Eiser is bij onherroepelijk geworden vonnis van 6 februari 2008 van het Gerechtshof te Leeuwarden wegens overtreding van de artikelen 197a, eerste lid, 197b en 326 van het Wetboek van Strafrecht veroordeeld tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel 30 maanden bedraagt. Niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden om de ongewenstverklaring bij afweging van alle aan de orde komende belangen achterwege te laten, aldus verweerder. Hiertoe is onder meer overwogen dat artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet aan de ongewenstverklaring in de weg staat. Hiertoe is verwezen naar het rapport van de taalanalyse van 19 september 2006 en naar het gehoor van 23 november 2006, waarin eiser zelf heeft verklaard, dat hij onder een valse naam en nationaliteit asiel heeft aangevraagd. Vervolgens heeft hij wisselende verklaringen afgelegd omtrent zijn gestelde Nigeriaanse nationaliteit. Voornoemde feiten betreffen een essentieel onderdeel van het asielrelaas en daardoor is ook de geloofwaardigheid van de rest van het asielrelaas aangetast. De conclusie luidt dat geen geloof wordt gehecht aan de nationaliteit, identiteit en het asielrelaas van eiser, waardoor hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM. Op grond van artikel 7:3, onder b, van de Awb is afgezien van het horen van eiser op zijn bezwaarschrift. 5. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. In het bestreden besluit is ten onrechte voorbijgegaan aan het tijdsverloop van twee jaar tussen het voornemen tot ongewenstverklaring en het besluit in primo, hetgeen had moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Voorts is inzichtelijk noch draagkrachtig gemotiveerd waarom de drie jaar dan wel zes jaar rechtmatig verblijf van eiser in Nederland niet zijn betrokken bij de beoordeling. Gelet op dit rechtmatige verblijf had verweerder dienen te toetsen aan de glijdende schaal. Evenmin betrokken bij de belangenafweging is het feit dat bij het openbaar ministerie bezwaar bestaat tegen de uitzetting van eiser, omdat hij een belangrijke getuige is in een lopende strafzaak. Dit is niet te rijmen met eisers ongewenstverklaring. Eiser heeft voorts aangevoerd dat artikel 3 van het EVRM aan zijn ongewenstverklaring in de weg staat, onder verwijzing naar hetgeen hij hieromtrent in de gronden van beroep tegen de afwijzing van aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft aangevoerd. Tot slot heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen van eiser op zijn bezwaarschrift. De rechtbank overweegt als volgt. 6.1 Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000. 6.2 Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Vw 2000 kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf jaar achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder c, slechts worden afgewezen indien zich op het moment waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, afloopt, een grond in artikel 32 voordoet, dan wel indien de vreemdeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering, niet heeft behaald. 6.3 Ingevolge artikel 32, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan worden afgewezen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid. 7.1 De beroepsgrond ten aanzien van de toepassing van de glijdende schaal vat de rechtbank zo op, dat eiser de bevoegdheid van verweerder om hem op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 ongewenst te verklaren heeft betwist. 7.2 Voorwaarde om een vreemdeling op voornoemde grond ongewenst te verklaren, is dat deze geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000. Derhalve dient te worden beoordeeld of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in eisers geval aan deze voorwaarde is voldaan. Daartoe dient de vraag te worden beantwoord of verweerder bevoegd was om de aanvraag van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af te wijzen, omdat eiser anders rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, eerste lid, onder d, van de Vw 2000 zou toekomen en derhalve niet zou zijn voldaan aan voornoemde voorwaarde om eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 ongewenst te kunnen verklaren. Ter beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van de situatie zoals neergelegd in artikel 32, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. 7.3.1 Verweerder heeft hieromtrent in het besluit tot afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als volgt overwogen. Uit het rapport van de taalanalyse van 19 september 2006 blijkt dat eiser eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Sierra Leone. Voorts heeft eiser blijkens het proces-verbaal van 23 november 2006 inzake het voorstel tot ongewenstverklaring verklaard dat hij de Nigeriaanse nationaliteit bezit. In dat gehoor heeft eiser tevens verklaard onder een valse naam asiel te hebben aangevraagd. Eiser heeft derhalve onjuiste gegevens verstrekt dan wel gegevens achtergehouden. Indien verweerder hiermee bekend zou zijn geweest zou eiser geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, dan wel op één van de andere verleningsgronden, van de Vw 2000 zijn verleend. Hiertoe is overwogen dat gelet op het resultaat van de taalanalyse en de omstandigheid dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet met documenten heeft onderbouwd, eiser geenszins aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Sierraleoonse nationaliteit bezit, zodat geen geloof kan worden gehecht aan de gestelde problemen die eiser in dat land zou hebben ondervonden en het asielrelaas volledig ongeloofwaardig wordt geacht. Ten aanzien van de kopie van het Nigeriaanse paspoort die eiser heeft overgelegd is overwogen dat een kopie niet op echtheidskenmerken kan worden onderzocht, zodat aan de hand daarvan eisers nationaliteit niet kan worden vastgesteld. Bovendien staat hierop een andere naam vermeld dan de naam [naam] die hij tijdens het gehoor inzake de ongewenstverklaring als naam heeft opgegeven. Het Nigeriaanse paspoort dat eiser bij zijn inreis bij zich had stond op bedoelde naam [naam], maar daarin staat een andere geboorteplaats vermeld. Niet kan worden vastgesteld welke nationaliteit en identiteit eiser nu daadwerkelijk bezit. Voor zover eiser stelt in Nigeria te worden gezocht door de ‘Aye Axe Men’, is overwogen dat zonder nadere onderbouwing middels verifieerbare documenten dit evenmin geloofwaardig wordt geacht gelet op het overwogene omtrent de identiteit en nationaliteit van eiser. 7.3.2 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zowel de Sierraleoonse als de Nigeriaanse nationaliteit bezit en heeft betwist dat hij zou hebben verklaard onder een valse naam asiel te hebben aangevraagd. Rond 1998 heeft eiser in Nigeria problemen met de ‘Aye Axe Men’ gekregen, waarna hij naar Sierra Leone is gevlucht. Over de gebeurtenissen in Sierra Leone heeft eiser verslag gedaan ten tijde van zijn asielaanvraag in Nederland. Eiser heeft voorts betwist dat, indien verweerder bekend zou zijn geweest met de gegevens die hij (wat betreft zijn Nigeriaanse nationaliteit en zijn problemen in Nigeria) heeft achtergehouden, hem geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, dan wel op één van de andere verleningsgronden, van de Vw 2000 zou zijn verleend. Enkele twijfel aan de identiteit en nationaliteit is immers niet voldoende om een geheel asielrelaas als volstrekt ongeloofwaardig aan te merken. Het asielrelaas dient in dat geval nog wel inhoudelijk op positieve overtuigingskracht te worden beoordeeld, hetgeen verweerder ten onrechte heeft nagelaten. 7.3.3 De rechtbank overweegt dat in het eerdergenoemd proces-verbaal van 23 november 2006 is opgenomen dat eiser heeft verklaard dat hij destijds asiel heeft aangevraagd onder een valse naam, dat hij dat bewust heeft gedaan en dat hij ook een valse identiteit heeft opgegeven. De enkele betwisting van eiser dat hij dergelijke verklaringen zou hebben afgelegd, is onvoldoende om niet uit te gaan van de verklaringen zoals die in het, op ambtseed opgemaakte, proces-verbaal zijn opgenomen. Gelet op deze verklaringen, de conclusie van het rapport van de taalanalyse van 19 september 2006, alsmede het feit dat eiser zijn gestelde Sierraleoonse nationaliteit en identiteit niet met documenten heeft onderbouwd, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser zijn Sierraleoonse nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Voorts overweegt de rechtbank dat niet slechts sprake is van enkele twijfel aan eisers Sierraleoonse nationaliteit omdat hij deze niet met documenten heeft onderbouwd, maar dat verweerder deze nationaliteit gelet op voornoemde overwegingen ongeloofwaardig acht. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op grond daarvan in redelijkheid tevens op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gestelde problemen in Sierra Leone ongeloofwaardig zijn. Ook heeft verweerder zich op grond hiervan, alsmede op grond van de twijfelachtigheden met betrekking tot eisers gestelde Nigeriaanse identiteit en nationaliteit, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde problemen in Nigeria eveneens ongeloofwaardig zijn. Verweerder was derhalve niet gehouden de asielrelazen van eiser verdergaand inhoudelijk op positieve overtuigingskracht te beoordelen. 7.3.4 Nu verweerder eisers gestelde Sierraleoonse nationaliteit in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten, kan worden vastgesteld dat eiser op dit punt onjuiste gegevens heeft verschaft, op grond waarvan verweerder terecht heeft overwogen dat, ware hij hiermee bij eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bekend geweest, hem geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vw 2000 zou zijn verleend. Voorts heeft verweerder terecht overwogen dat, als hij bij eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bekend was geweest met de achtergehouden gegevens omtrent de Nigeriaanse nationaliteit en de problemen aldaar, hem evenmin een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vw 2000 zou zijn verleend. Zoals is overwogen, heeft verweerder deze gestelde nationaliteit en het daarmee samenhangende asielrelaas immers eveneens in redelijkheid ongeloofwaardig kunnen achten. 7.3.5 Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van de situatie zoals neergelegd in artikel 32, eerste lid, onder a, van de Vw 2000, zodat verweerder reeds hierom bevoegd was eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van artikel 34, eerste lid, van de Vw 2000 af te wijzen. Hieruit vloeit voort dat eiser ten tijde van de ongewenstverklaring geen rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000. 7.4.1 Ten aanzien van eisers betoog dat bij zijn ongewenstverklaring de glijdende schaal had moeten worden toegepast, is in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat de glijdende schaal zoals neergelegd in artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 in dit geval niet van toepassing is. Hiertoe is overwogen dat de glijdende schaal alleen wordt toegepast bij ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, als het vreemdelingen betreft die rechtmatig in Nederland verbleven en wier verblijfsrecht wegens inbreuk op de openbare orde is beëindigd. Eisers aanvraag is echter niet afgewezen wegens inbreuk op de openbare orde, maar vanwege het verstrekken van onjuiste gegevens. In het verweerschrift is ter onderbouwing van dit standpunt nog verwezen naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, van 25 februari 2009, kenmerk AWB 08/24817. 7.4.2 De rechtbank is van oordeel dat de glijdende schaal in het onderhavige geval niet van toepassing is, omdat eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet is afgewezen wegens inbreuk op de openbare orde, maar wegens het verstrekken van onjuiste gegevens. Eiser heeft betoogd dat verweerders uitleg van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw 2000 kennelijk onredelijk is. Dit betoog treft echter geen doel. Dat een vreemdeling die om andere redenen dan wegens openbare orde geen rechtmatig verblijf (meer) heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l van de Vw 2000, op grond van een minder ernstige veroordeling ongewenst kan worden verklaard ten opzichte van een vreemdeling wiens rechtmatig verblijf wegens inbreuk op de openbare orde is beëindigd, acht de rechtbank niet onredelijk maar eerder voor de hand liggend. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de glijdende schaal terecht buiten toepassing heeft gelaten. Het ter zitting door de gemachtigde van verweerder subsidiair ingenomen standpunt, dat eiser vanwege zijn strafrechtelijke antecedenten ook met toepassing van de glijdende schaal op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef onder b, van de Vw 2000 ongewenst kan worden verklaard, behoeft derhalve geen bespreking. 7.5 De conclusie luidt dat verweerder bevoegd was om eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 ongewenst te verklaren. 8.1 Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen eiser in redelijkheid ongewenst heeft kunnen verklaren. 8.2.1 Voor zover eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat het niet toepassen van de glijdende schaal in de belangenafweging had moeten worden betrokken, overweegt de rechtbank dat de glijdende schaal reeds een rol speelt bij de vraag òf en op basis waarvan verweerder bevoegd is over te gaan tot ongewenstverklaring, zoals uit voorgaande overwegingen blijkt. Deze glijdende schaal dient dan niet tevens te worden betrokken bij de daaropvolgende belangenafweging. 8.2.2 Eisers beroepsgrond dat verweerder inzichtelijk noch draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom de drie jaar dan wel zes jaar rechtmatig verblijf van eiser in Nederland niet zijn betrokken bij de beoordeling, kan evenmin worden gevolgd. Verweerder heeft hiertoe immers overwogen dat langdurig verblijf als zodanig reeds in het beleid is verdisconteerd en als zodanig geen grond vormt de ongewenstverklaring achterwege te laten. Daar komt bij dat eiser, zoals reeds is overwogen, rechtmatig verblijf heeft verkregen op basis van onjuiste en achtergehouden gegevens, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid. Het rechtmatig verblijf hoeft naar het oordeel van de rechtbank om die reden evenmin ten voordele van eiser in de belangenafweging te worden meegewogen. 8.2.3 Ten aanzien van eisers beroep op het tijdsverloop tussen het voorstel en het besluit tot ongewenstverklaring, heeft verweerder overwogen dat aan eiser geen mededelingen of toezeggingen zijn gedaan waaraan hij de verwachting heeft kunnen en mogen ontlenen dat van ongewenstverklaring zou worden afgezien. Daarbij is er geen sprake van rechtsverwerking door het enkele tijdsverloop. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder in dit kader nog aangevoerd dat verweerder eerst eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wilde afwikkelen alvorens te besluiten tot ongewenstverklaring, teneinde in die procedure te kunnen beoordelen of sprake was van bijzonderheden in het licht van artikel 3 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van deze redenen in redelijkheid kunnen overwegen dat het tijdsverloop van onvoldoende gewicht is om van de ongewenstverklaring af te zien. 8.2.4 Aan eisers beroep op artikel 3 van het EVRM behoefde verweerder evenmin belang te hechten, gelet op hetgeen reeds is overwogen omtrent de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. 8.2.5 Ten aanzien van hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd omtrent zijn rol als getuige in een lopende strafzaak, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt een brief van twee officieren van justitie van het landelijk parket overgelegd, waarin zij bevestigen dat zij bezwaar hebben gemaakt tegen de uitzetting van eiser, in verband met een lopende strafzaak waarin hij zowel verdachte als getuige is. Voorts is namens eiser ter zitting betoogd dat hij in verband met het optreden als getuige in deze strafzaak te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank stelt vast dat eerdergenoemde brief dateert van 12 november 2008, derhalve van na het bestreden besluit. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat het feit dat de betreffende officieren van justitie bezwaar hebben gemaakt tegen de uitzetting van eiser, zich al voordeed ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit feit, gelet op de ex-tunc toetsing, niet bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken. Datzelfde geldt voor de in verband met dit feit ter zitting naar voren gebrachte vrees voor vervolging. Het staat eiser vrij om op basis hiervan een verzoek tot opheffing van zijn ongewenstverklaring in te dienen. 8.3 Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder eiser bij afweging van alle betrokken belangen eiser in redelijkheid ongewenst heeft kunnen verklaren. 9. Het voorgaande leidt tevens tot de conclusie dat verweerder terecht met toepassing van artikel 7:3, onder b, van de Awb heeft afgezien van het horen van eiser op zijn bezwaarschrift. 10. De conclusie is dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Daarom zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening 11. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 12. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep tegen de ongewenstverklaring. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist. Ten aanzien van de beroepen en het verzoek om een voorlopige voorziening 13. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. IV. BESLISSING De rechtbank in de zaken geregistreerd onder nummers: AWB 08/18604 en AWB 08/42725 - verklaart het beroep AWB 08/18604 niet-ontvankelijk; - verklaart het beroep AWB 08/42725 ongegrond. De voorzieningenrechter in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/33950 - wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2009. De griffier De voorzitter Afschrift verzonden op: Conc.: ST Coll: JW D: B Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.