Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8796

Datum uitspraak2009-02-18
Datum gepubliceerd2009-06-19
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 09/3371
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft naast het reguliere lp-traject, waarover niet kan worden gezegd dat in dat traject onvoldoende voortvarend wordt gehandeld, een traject ingezet waarbij wordt getracht eiser op grond van een met de Russische Federatie gesloten terugkeer- en overnameovereenkomst uit te zetten. Verweerder is gehouden om vanaf het moment van die beslissing ook in dat traject voortvarend op treden. Van verweerder mag namelijk worden verwacht dat alle reële mogelijkheden tot uitzetting met de nodige voortvarendheid worden aangegrepen om de van zijn vrijheid beroofde vreemdeling zo spoedig mogelijk uit te zetten. De benodigde gesprekken met de vreemdeling in het kader van het alternatieve uitzettingstraject hadden eerder moeten plaatsvinden.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Dordrecht Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer procedurenummer: AWB 09/3371, V-nummer: 200.751.1247, uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [XXX], eiser, gemachtigde: mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam, tegen de Staatssecretaris van Justitie te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. C. Prins, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op 3 februari 2009 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de bewaring van eiser nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen het voortduren van de bewaring laatstelijk bij uitspraak van 6 januari 2009 ongegrond heeft verklaard. 1.2. De zaak is op 13 februari 2009 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser is ter zitting niet verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. 2.2. Eiser voert aan dat verweerder niet voldoende voortvarend handelt. Allereerst omdat verweerder pas op 29 december 2008 heeft besloten tot het ingang inzetten van een alternatief traject naast het reeds lopende reguliere lp-traject. Dit alternatieve traject had ook al kunnen worden opgestart vanaf het begin van de inbewaringstelling, aldus eiser. Daarnaast is sprake van onvoldoende voortvarend handelen omdat verweerder sinds hij op 29 december 2008 het besluit tot het inzetten van het alternatieve traject heeft genomen te weinig heeft gedaan om dit traject te bespoedigen, nu pas op 5 februari 2009 daadwerkelijk het alternatieve claimverzoek bij de Russische autoriteiten is ingediend. Voorts is de bewaring volgens eiser in redelijkheid niet langer gerechtvaardigd te achten. De belangen van verweerder zijn niet zodanig zwaar dat deze een bewaring van langer dan negen maanden kunnen rechtvaardigen. Daaraan doet niet af dat eiser ongewenst is verklaard. 2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij voldoende voortvarend handelt. Sinds de laatste uitspraak in deze zaak is er in het gewone lp-traject gerappelleerd op 13 en 26 januari 2009 en zijn er vertrekgesprekken gehouden op 12 en 27 januari 2009. In het kader van het op 29 december 2008 ingezette alternatieve traject is eiser op 12 januari 2009 gehoord over de gegevens die daarvoor van belang zijn. Op 27 januari 2009 is eiser in dit kader nogmaals gehoord voor het verkrijgen van aanvullende en meer gedetailleerde gegevens en op 5 februari 2009 is het claimverzoek daadwerkelijk verstuurd naar de Russische autoriteiten. Door verweerder is verder ter zitting aangegeven dat het alternatieve traject sinds 1 januari 2009 weer wordt gehanteerd, nadat er in november 2008 door een vertegenwoordiging van de Benelux is gesproken met de Russische autoriteiten over de feitelijke uitwerking van de reeds sinds 2007 bestaande overeenkomst tot terugkeer en overname. 2.4. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen. 2.4.1. Van verweerder mag worden verwacht dat met gepaste voortvarendheid activiteiten worden verricht om te komen tot daadwerkelijke uitzetting van de van zijn vrijheid beroofde vreemdeling. Verweerder heeft vanaf het begin van de (eerste) inbewaringstelling op 29 april 2008 een lp-traject ingezet waarvan niet kan worden gezegd dat in dat traject thans onvoldoende voortvarend wordt gehandeld. Blijkens de laatste M120-rapportage heeft verweerder echter op 29 december 2008 besloten daarnaast een traject in te zetten waarbij wordt getracht eiser op grond van een met de Russische Federatie gesloten terugkeer- en overnameovereenkomst uit te zetten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder vanaf het moment van die beslissing ook gehouden is om in dat traject voortvarend op treden. Van verweerder mag naar het oordeel van de rechtbank namelijk worden verwacht dat alle reële mogelijkheden tot uitzetting met de nodige voortvarendheid worden aangegrepen om de van zijn vrijheid beroofde vreemdeling zo spoedig mogelijk uit te zetten. 2.4.2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit op 29 december 2008 ingezette, alternatieve traject onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan de primaire beroepsgrond van eiser dat dit traject reeds vanaf het begin van de inbewaringstelling had moeten worden ingezet. Uit de uitspraak van de rechtbank in het vorige beroep volgt namelijk dat verweerder dit traject op de zitting ter sprake heeft gebracht, maar dat eiser daarin kennelijk geen aanleiding heeft gezien om over de late inzet van dit traject bij de rechtbank te klagen, terwijl dit wel mogelijk was geweest. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen daarover onder 2.3. is opgemerkt, te weinig heeft ondernomen om het alternatieve traject te bespoedigen. Zo ziet de rechtbank bij gebrek aan nadere uitleg door verweerder niet in waarom pas op 12 januari 2009 daarover met eiser een bepalend gesprek heeft plaats gehad, welk gesprek vervolgens pas is voortgezet op 27 januari 2009. De rechtbank is van oordeel dat het eerste gesprek eerder had moeten plaatsvinden en dat het vervolggesprek ook te lang op zich heeft laten wachten. 2.4.3. Nu het beroep reeds vanwege het gebrek aan voortvarendheid gegrond is, behoeft de andere beroepsgrond van eiser geen bespreking. 2.5. De rechtbank acht gronden aanwezig om eiser een schadevergoeding toe te kennen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder sinds 29 december 2008 niet langer voortvarend aan de uitzetting van eiser gewerkt (zie in dit verband rechtsoverweging 2.1.2. in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 februari 2009, nr. 200808956/1/V3). De rechtbank acht de bewaring daarom vanaf die dag onrechtmatig. Nadien heeft eiser nog 51 dagen in een huis van bewaring verbleven. Gelet op het toepasselijke normbedrag van € 80,-- per dag in een huis van bewaring heeft eiser recht op een schadevergoeding van € 4.080,-- . 2.6. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het beroepschrift en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald. 2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage: - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming; - kent eiser een schadevergoeding toe van € 4.080,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank; - veroordeelt verweerder voorts in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 322,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - wijst de Staat aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. C.J. van der Wilt, rechter, en door deze en mr. M. Noordegraaf, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: 18 februari 2009 Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.