Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI9072

Datum uitspraak2009-06-12
Datum gepubliceerd2009-06-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/378 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering toe te kennen, omdat appellant niet (langer) door ziekte of gebrek is verhinderd tot het verrichten van zijn eigen werk als full time manager. Het rechtstreeks benaderen van de door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijk deskundige door partijen, zoals in dit geval door de gemachtigde van appellant, kan afbreuk doen aan de onafhankelijkheid en dient, zoals de Raad in zijn uitspraak van 19 juli 2000, Rechtspraak Sociale Verzekeringen 2000, nummer 223 al tot uitdrukking bracht, wegens strijd met een goede procesorde te worden nagelaten. De Raad volgt als regel zijn deskundige. Voor de vermoeidheidsklachten van appellant is geen medische verklaring gevonden. Geen aanleiding om op grond van subjectieve klachtbeleving medische arbeidsbeperkingen aan te nemen.


Uitspraak

07/378 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 december 2006, 06/581 (hierna: de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 12 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant stelde K. Abel van Juricon Adviesgroep hoger beroep in en zond het verslag d.d. 26 oktober 2007 van de op zijn verzoek door de neuroloog J. de Graaf verrichte expertise in. Het Uwv voerde verweer en reageerde op de ingezonden expertise. Appellant zond twee maal een reactie van De Graaf op de door het Uwv ingezonden bezwaarverzekeringsgeneeskundige rapporten in, waarop het Uwv telkens reageerde met de inzending van een antwoord van de bezwaarverzekeringsarts. De schriftelijke discussie tussen partijen is nadien nog voortgezet. Partijen discussieerden ook over de aan de door de Raad als deskundige benoemde oncoloog prof. dr. E. Boven voor te leggen vraagstelling. De deskundige Boven onderzocht appellant en rapporteerde op 16 januari 2009. De schriftelijke discussie tussen partijen zette zich nadien voort en de gemachtigde van appellant benaderde de deskundige Boven rechtstreeks met een aanvullende vraagstelling. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 1 mei 2009. Appellant verscheen niet. Namens het Uwv verscheen J.T. Wielinga. II. OVERWEGINGEN 1. Het beroep richt zich, voor zover in hoger beroep nog van belang, tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) door het Uwv op 19 januari 2006 genomen besluit. Hierbij handhaaft het Uwv zijn besluit van 16 november 2004 tot de weigering van de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant per 4 oktober 2004, omdat hij niet (langer) door ziekte of gebrek is verhinderd tot het verrichten van zijn eigen werk als full time manager. 2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. 3.1. De Raad gaat uit van volgende de feiten. 3.2. Appellant werkte als kwaliteitsmanager voor 19 uur per week en ontving aanvullend een werkloosheidsuitkering. Op 6 oktober 2003 staakte hij zijn werk in verband met darmkanker. Kort daarna volgde daarvoor een operatie. Deze operatie is geslaagd en appellant is hersteld, maar ondervindt nog steeds vermoeidheidsklachten. De behandelend internist vindt daarvoor geen oorzaak. 3.3. Op advies van zijn gemachtigde Abel weigerde appellant om zich aan de door de bezwaarverzekeringsarts gevraagde keuring door de psychiater Kemperman te onderwerpen, omdat naar zijn opvatting het bestaan van cognitieve beperkingen met de op zijn verzoek door klinisch psycholoog W.D. van der Zwaag op 8 april 2005 uitgebrachte neuropsychologische screening voldoende is aangetoond. Van der Zwaag signaleert problemen met de volgehouden aandacht en veronderstelt dat deze hun oorsprong vinden in voor oververmoeidheid kenmerkende vigilantie stoornissen en ziet deze goed passen bij een gemaskeerde vitale depressie. 3.4. In zijn rapport ontkent De Graaf een neurologische oorzaak voor de vermoeidheid van appellant, maar legt een verband met het gegeven dat appellant voor darmkanker is behandeld. De door de Raad ingeschakelde deskundige Boven heeft de door De Graaf gesuggereerde verklaring voor de vermoeidheid verworpen. 4.1. De Raad overweegt het volgende. 4.2.1. De goede procesorde vergt dat de door de rechter ingeschakelde deskundige uitsluitend door de rechter — eventueel op verzoek van een der partijen — naar zijn (nader) oordeel kan worden gevraagd, zodat zijn positie als onafhankelijk deskundige volledig gehandhaafd blijft. Het rechtstreeks benaderen van die deskundige door partijen, zoals in dit geval door de gemachtigde van appellant, kan daaraan afbreuk doen en dient, zoals de Raad in zijn uitspraak van 19 juli 2000, Rechtspraak Sociale Verzekeringen 2000, nummer 223 al tot uitdrukking bracht, wegens strijd met een goede procesorde te worden nagelaten. 4.2.2. Het is vaste rechtspraak dat de Raad zijn deskundige als regel volgt. De Raad ziet geen aanleiding om hiervan in dit geval af te wijken. 4.3. Voor de vermoeidheidsklachten van appellant is geen medische verklaring gevonden. De deskundige Boven is, anders dan De Graaf, op oncologisch terrein wel deskundig en verwerpt met stelligheid en duidelijk gemotiveerd de door De Graaf geopperde oorzaak. De bezwaarverzekeringsarts betoogt terecht en overtuigend dat het onderzoek door Van der Zwaag uitgevoerde onderzoek en de daaruit door hem getrokken conclusie onvoldoende is om aan te nemen dat de vermoeidheidklachten van appellant voortvloeien uit ziekte of gebrek. Er resteert niet meer dan de subjectieve klachtbeleving van appellant en dat is, zoals de Raad vaker overwoog, onvoldoende om medische arbeidsbeperkingen aan te nemen. 4.4. Het hoger beroep slaagt niet. 5. Voor een kostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2009. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.E. van Rooij. JL