
Jurisprudentie
BI9091
Datum uitspraak2009-06-09
Datum gepubliceerd2009-06-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.005.234/01 / 06/1022 (oud)
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.005.234/01 / 06/1022 (oud)
Statusgepubliceerd
Indicatie
Garantstelling.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.005.234/01
Rolnummer (oud) : 06/1022
Rolnummer rechtbank : 05/2428
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 9 juni 2009
inzake
[Naam] v.o.f.,
gevestigd te Honselersdijk (gemeente Westland),
principaal appellante,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [de v.o.f.],
advocaat: mr. J.L.G.M. van der Lans te 's-Gravenhage,
tegen
[Naam] B.V.,
gevestigd te De Lier (gemeente Westland),
geïntimeerde in het principaal appel,
incidenteel appellante,
hierna te noemen: [de b.v.],
advocaat: mr. A.A.S. Mosele te 's-Gravenhage.
Het geding
Het hof heeft in deze zaak arrest gewezen op 3 april 2008. Voor het verloop van de procedure tot dan toe verwijst het daarnaar. Vervolgens hebben partijen elk één of meer getuigen doen horen en heeft aansluitend een comparitie van partijen plaatsgevonden. Een schikking is niet bereikt. Partijen hebben daarna elk een conclusie na enquête (met één of meer producties) genomen. Ten slotte hebben partijen wederom de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Verdere beoordeling
1. In het arrest van 3 april 2008 heeft het hof [de v.o.f.] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat [de b.v.] ervan op de hoogte was dat de garantstelling er slechts toe strekte de voortzetting van de bedrijfsvoering door [K] mogelijk te maken of dat [de b.v.] die garantstelling aldus had moeten begrijpen. [de v.o.f.] heeft daartoe haar firmant […], diens echtgenote […] (verder: de echtgenote) en [K] als getuigen voorgebracht, [de b.v.] heeft in contra-enquête haar directeur/grootaandeelhouder [H] doen horen.
2. [de v.o.f.] heeft bij conclusie na enquête aangevoerd dat haar ten onrechte de bewijslast als bovenomschreven is opgelegd, omdat onduidelijkheden of onvolledigheden in de redactie van de garantstelling voor rekening en risico van de opsteller horen te blijven. Het hof verwerpt dit betoog. Het blijft bij zijn oordeel dat van onduidelijkheden in het document ter zake van de strekking ervan geen sprake is. Wat betreft de beweerde onvolledigheid op dit punt heeft te gelden dat [de firmant] heeft verklaard dat hij de garantstelling zelf heeft uitgetypt. Het lag op zijn weg als firmant van [de v.o.f.] om, indien hij toen meende dat de strekking van de garantstelling onvolledig was weergegeven, ervoor te zorgen dat de garantstelling werd aangevuld. Dat hij dat heeft nagelaten komt voor risico van [de v.o.f.].
3. Van de getuigen verklaart alleen [K], dat tijdens een gesprek eind december 2004 tussen hem, [de firmant] en [H] op [B], [de firmant] meerdere malen heeft gezegd dat hij slechts wilde helpen omdat [K] zijn zwager was. Aangezien noch [de firmant], noch [H] dit hebben verklaard of bevestigd, legt zijn verklaring onvoldoende gewicht in de schaal. Over het vervolggesprek bij [de firmant] thuis, waarbij [de firmant], [H] en de echtgenote aanwezig waren, verklaren noch [de firmant], noch [H] dat [de firmant] de beperkte strekking van de garantstelling aan de orde heeft gesteld. De echtgenote heeft verklaard dat [de v.o.f.] garant zou staan voor de elektriciteitslevering aan [K] en dat daardoor [K] zou kunnen doorgaan met zijn bedrijf [B] tot na Valentijnsdag. Ook uit die verklaring wordt niet duidelijk dat [de b.v.] wist of had moeten begrijpen dat de garantstelling niet op [B] sloeg maar uitsluitend op [K] zelf, omdat de echtgenote in haar verklaring tussen [K] en [B] geen duidelijk onderscheid maakt. Ook de verklaring van de echtgenote dat haar man de garantstelling gaf omdat [K] zijn zwager was, draagt aan het te leveren bewijs niet bij, omdat daaruit niet blijkt dat de garantstelling slechts gold voor (de persoon) [K] en niet (tevens) voor diens bedrijf [B], noch dat [de b.v.] van die beperkte strekking op de hoogte was of de garantstelling aldus had moeten begrijpen.
4. [de v.o.f.] beroept zich ter onderbouwing van haar stelling dat [de b.v.] wist dat de garantstelling de bedoelde beperkte strekking had of de garantstelling aldus had moeten begrijpen, mede op door haar bij conclusie na enquête in het geding gebrachte producties (twee e-mails, een leesbevestiging en een drietal financiële overzichten). [de b.v.] heeft op die producties niet kunnen reageren. Het hof behoeft haar daartoe niet alsnog in de gelegenheid stellen, omdat uit die producties niets blijkt dat aannemelijk maakt dat [de b.v.] van de beweerde beperkte strekking van de garantstelling op de hoogte was of die garantstelling aldus had moeten begrijpen: de naamsaanduiding [K] komt daarin niet voor; de als productie 1 overgelegde e-mail van de bank is gericht aan [B]; op de liquiditeitsbegroting en de crediteurenlijsten is niet vermeld op wie of wat ze betrekking hebben.
5. Het hof concludeert dat [de v.o.f.] er niet in geslaagd is het bewijs te leveren waartoe zij is toegelaten. Dat leidt ertoe dat als einddatum tot welke de energierekeningen onder de garantie vallen, 23 februari 2005 heeft te gelden.
6. Over de clausule “E.e.a. exclusief btw” in de garantstelling hebben partijen ter comparitie verklaard dat zij daarmee geen bijzondere bedoeling hebben. Het hof zal aan deze passage dan ook geen bijzondere betekenis hechten. Aangezien uit de verklaringen van [H] en [de firmant] blijkt dat het oogmerk van de overeenkomst tot garantstelling was dat [de v.o.f.] garant zou staan tegenover [de b.v.] voor de helft van het bedrag waarvoor [de b.v.] tegenover Westland garant stond en niet is gesteld of gebleken dat de garantstelling van [de b.v.] geen betrekking had op de BTW-component van de energierekeningen, houdt het hof het er op dat de berekeningen dienen te worden gebaseerd op de in de energierekeningen opgenomen bedragen inclusief BTW. Het hof gaat er voorshands vanuit dat bij de vaststelling of [de b.v.] aan [de v.o.f.] nog iets verschuldigd is, geen rol zal spelen of [de b.v.] de BTW al dan niet kan verrekenen.
7. Het hof zal, zoals het in zijn arrest van 3 april 2008 in het vooruitzicht heeft gesteld, [de v.o.f.] in de gelegenheid stellen op de grondslagen, weergegeven in dat arrest (rechtsoverweging 10) en het onderhavige, voor de periode van 3 januari 2005 tot 23 februari 2005 bij akte een nieuwe berekening over te leggen, waarop [de b.v.] vervolgens met inachtneming van het in rechtsoverweging 10 van het arrest van 3 april 2008 overwogene zal mogen reageren. Het staat partijen uiteraard vrij om, al dan niet op grondslag van die berekeningen, tot een schikking te komen. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.
Beslissing
Het hof:
- verwijst de zaak naar de rol van dinsdag15 augustus 2009 voor het nemen van een akte aan de zijde van [de v.o.f.] met het doel zoals vermeld in rechtsoverweging 7 van dit arrest;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.V. van den Berg en A.E.A.M. van Waesberghe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2009, in bijzijn van de griffier.