Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI9268

Datum uitspraak2009-02-03
Datum gepubliceerd2009-06-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/822034-08 (zaak A), 13/460824-08(zaak B), 13/810175-08 (zaak C) en 13/463115-06 (TUL)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Openlijk geweld. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld gepleegd tegen twee jongens, die later worden geholpen door de vader van één van hen. Ook tegen de vader wordt geweld gebruikt.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummers: 13/822034-08 (zaak A), 13/460824-08(zaak B), 13/810175-08 (zaak C) en 13/463115-06 (TUL) Datum uitspraak: 3 februari 2009 (PROMIS) op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]. De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Bienfait, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. F. van Seventer, en door de verdachte naar voren is gebracht. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 oktober 2008 en 20 januari 2009. 1. Tenlastelegging Zaak A: Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 18 oktober 2008 te Hilversum met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3], welk geweld bestond uit het (met kracht) een of meermalen schoppen en/of trappen en/of (met gebalde vuist) slaan en/of stompen tegen de benen en armen en/of het hoofd van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] en/of het geven van zogenaamde knietjes tegen het hoofd en/of armen en/of benen van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] en/of het krabben in het gezicht van die [slachtoffer3]; Zaak B: Aan verdachte is ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 12 maart 2008 te Hilversum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bromfiets, (merk Aprilia, type RL), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s); 2. hij op of omstreeks 13 maart 2008 te Hilversum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een berging/schuur heeft weggenomen een bromfiets (merk Suzuki, type Street Magic), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon2] en/of [persoon3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een deur van genoemde berging/schuur; subsidiair: hij op of omstreeks 13 maart 2008 te Soest, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bromfiets, (merk Suzuki, type Street Magic) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; en/of hij op of omstreeks 13 maart 2008 te Hilversum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, het slot en/of het kozijn van een deur van een berging/schuur, toebehorende aan [persoon3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met een hamer en/of schroevendraaier het slot en/of deurkozijn om te buigen; 3. hij op of omstreeks 17 februari 2008 te Hilversum, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) een zekere [medeverdachte1] als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den), teneinde deze ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, met geweld die politieambtenaar (bij een hand /of een arm) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) aan die politieambtenaar heeft gerukt en/of getrokken en/of aan genoemde [medeverdachte1] heeft gerukt en/of getrokken (om te verijdelen, dat genoemd persoon werd opgebracht) en aldus zich met geweld heeft verzet tegen eerstgenoemde politieambtena(a)r(en) werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening; Zaak C: Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 29 juli 2008 te Hilversum opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [persoon4]) meermalen, althans eenmaal in/tegen het gezicht en/of het hoofd, in elk geval tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [persoon4] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel in zaak A als in zaak B als in zaak C de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de drie zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Waardering van het bewijs 3.1 Zaak A De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 oktober 2008 te Hilversum met anderen, op de openbare weg, de [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en [slachtoffer2] en [slachtoffer3], welk geweld bestond uit het schoppen en trappen en met gebalde vuist stompen tegen een been en armen en/of het hoofd van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] en het geven van zogenoemde knietjes tegen het hoofd van die [slachtoffer1] en het krabben in het gezicht van die [slachtoffer3]. 3.2 Zaak B Vrijspraak primair De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de bromfiets heeft gestolen. Weliswaar heeft verdachte de schuur in de tuin van de ouders van [persoon3] waarin de bromfiets stond opengebroken om de bromfiets mee te kunnen nemen, maar aangezien verdachte vervolgens op verzoek van [persoon3] met de bromfiets op weg naar Soest is gegaan, kan niet met voldoende zekerheid worden geoordeeld dat bij verdachte sprake is geweest van oogmerk op toe-eigening. Het feit dat de bromfiets enige tijd uit de macht van [persoon3] is geweest, doet daar niet aan af. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. op 12 maart 2008 te Hilversum tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets, (merk Aprilia, type RL) toebehorende aan [persoon1]; 2. op 13 maart 2008 te Soest tezamen en in vereniging met een ander een bromfiets, (merk Suzuki, type Street Magic) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen wisten dat het een door diefstal verkregen goed betrof en op 13 maart 2008 te Hilversum tezamen en in vereniging met een ander het slot van een deur van een berging, toebehorende aan een ander dan aan verdachte heeft vernield door met een hamer en schroevendraaier het deurkozijn om te buigen; 3. op 17 februari 2008 te Hilversum, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren een zekere [medeverdachte1] als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde deze ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, met geweld een van die politieambtenaren (bij een hand) heeft vastgepakt en vastgehouden en vervolgens aan die politieambtenaar heeft getrokken en aan genoemde [medeverdachte1] heeft getrokken (om te verijdelen, dat genoemd persoon werd opgebracht) en aldus zich met geweld heeft verzet tegen genoemde politieambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. 3.3 Zaak C De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 29 juli 2008 te Hilversum opzettelijk mishandelend [persoon4] in het gezicht heeft gestompt, waardoor voornoemde [persoon4] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden. Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. Waardering van het bewijs 4.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het in zaak A ten laste gelegde feit kan worden bewezen, waarbij zij zich baseert op de aangiftes, de verklaringen van de medeverdachten en getuigen en de verklaringen van verdachte zelf. Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld door in vereniging geweld tegen de slachtoffers te gebruiken en waarbij ieder een aandeel heeft gehad. Verdachte en zijn medeverdachten zijn dan ook allen schuldig aan al het geweld dat gedurende de gehele gebeurtenis is gebruikt. Voorts kan het ten laste gelegde in zaak B onder 1, 2 primair en 3 worden bewezen. Ten aanzien van het in zaak B onder 2 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie nog aangevoerd dat zij van mening is dat verdachte de ten laste gelegde bromfiets heeft gestolen ook al was deze reeds gestolen door [persoon3]. Verdachte heeft immers moeten inbreken in de berging van de ouders van [persoon3] om de bromfiets te kunnen wegnemen. Het feit dat verdachte de bromfiets vervolgens wilde terugbrengen naar [persoon3] doet daar niet aan af. Tevens kan de in zaak C ten laste gelegde mishandeling bewezen worden. 4.2. Standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich in zaak A op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden opgeknipt in vier verschillende incidenten waarbij verschillende groepen betrokken zijn geweest. Het eerste incident is de eerste confrontatie met [slachtoffer1] (hierna: [slachtoffer1]). Het tweede incident is de confrontatie tussen medeverdachte [medeverdachte2] en [slachtoffer2] (hierna: [slachtoffer2]) waarbij [medeverdachte2] door [slachtoffer2] met een fles wordt geslagen en [medeverdachte2] achter [slachtoffer2] aanrent. Het derde incident is het geweld gepleegd tegen [slachtoffer1] als die wordt vastgehouden door verdachte. Het vierde incident is de mishandeling van [slachtoffer3]. Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer1] heeft vastgehouden zodat het ten laste gelegde feit ten aanzien van [slachtoffer1] kan worden bewezen. Nu verdachte niet betrokken is geweest bij de gewelddadigheden tegen [slachtoffer2] en [slachtoffer3] dient hij voor het overige te worden vrijgesproken. In zaak B heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit kan alleen de subsidiair ten laste gelegde heling worden bewezen. Het onder 3 ten laste gelegde feit kan ook worden bewezen. In zaak C refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. 4.3.1. Het oordeel van de rechtbank in zaak A 4.3.1 Feiten en omstandigheden Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten, die de rechtbank zakelijk zal weergeven. Op 18 oktober 2008, omstreeks 23:30 uur verlaten [slachtoffer2] en [slachtoffer1] [slachtoffer2]’s woning om buiten een sigaret te roken. Zij zien een groep jongens staan; naar later blijkt, zijn dit [medeverdachte2] (hierna: [medeverdachte2])[verdachte] (hierna: [verdachte])ii, [medeverdachte1] (hierna: [medeverdachte1])iii en [medeverdachte3] (hierna: [medeverdachte3])iv. Een van deze jongens loopt richting [slachtoffer2] en [slachtoffer1] en zegt iets tegen (een van) hen. [slachtoffer1] negeert deze jongen, waarna de anderen ook richting [slachtoffer1] en [slachtoffer2] lopen. Er ontstaat een woordenwisseling tussen [slachtoffer1] en [medeverdachte2].v Een van de jongens spuugt op de auto van [slachtoffer1]. Deze wordt boos en geeft de jongen een duw. Vervolgens wordt [slachtoffer1] twee keer met een vuist op de kaak geslagen.vi [verdachte] rent direct daarna naar het vlakbij gelegen café [cafe] en roept dat er gevochten wordt. Een groep jongens, waaronder [medeverdachte4] (hierna: [medeverdachte4]) en (in ieder geval) één meisje, [persoon5], rennen naar de vechtpartij.vii [slachtoffer1] rent daarop, in een poging te vluchten, een steeg in. Hij wordt achterhaald en wordt vervolgens door een grote groep jongens geslagen en geschopt op zijn hoofd, linker bovenbeen en armen. [slachtoffer1] weet weg te rennen, maar komt ten val. Nadat hij overeind is geholpen, wordt [slachtoffer1] met zijn armen op de rug vastgehouden door [verdachte], die tegen andere jongens zegt: “Trap hem, trap hem, want hij kan niets meer”.viii Hierop wordt [slachtoffer1] wederom geslagen en/of geschopt, dit keer door onder andere [medeverdachte2], [medeverdachte3]ix en [medeverdachte1],x terwijl [persoon6] [slachtoffer1] zogenoemde knietjes geeft.xi [medeverdachte4] staat in de directe nabijheid, zonder in te grijpen.xii De genoemde gewelddadigheden veroorzaken pijn en letsel bij [slachtoffer1].xiii Kort na aanvang van vorenbedoelde woordenwisseling is ook [slachtoffer2] weggerend. [medeverdachte1] rent achter [slachtoffer2] aan en slaat hem met de vuist op het achterhoofd. [slachtoffer2] wordt bovendien door [medeverdachte2] twee of drie keer met gebalde vuisten geslagen.xiv Hierdoor ontstaan letsel en pijn bij [slachtoffer2].xv [slachtoffer2]s vader, [slachtoffer2], komt op enig moment naar buiten om de jongens uit elkaar te halen. Daarbij komt hij in aanraking met [persoon5], die hem in zijn gezicht krabt. [slachtoffer3] duwt [persoon5] van zich af en wordt vervolgens door [medeverdachte4] in zijn gezicht getrapt waardoor hij, [slachtoffer3], ten val komt.xvi [medeverdachte4] heeft bevestigd [slachtoffer3] met een aanloop een te hebben geraakt.xvii [slachtoffer3] ondervindt hiervan letsel en pijn.xviii De betrokkenheid van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten, overweegt de rechtbank als volgt. Gezien de hiervoor besproken bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte openlijk in vereniging met anderen geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1], [slachtoffer2] en [slachtoffer3]. Allereerst acht de rechtbank redengevend dat verdachte, blijkens de verklaringen van [slachtoffer1], [medeverdachte1] en [medeverdachte3], samen met medeverdachten [medeverdachte2], [medeverdachte3] en [medeverdachte1] aan de wieg heeft gestaan van de gewelddadigheden tegen [slachtoffer1] en [slachtoffer2]. Daarnaast is verdachte naar [cafe] gerend om anderen te roepen, dit terwijl hij en zijn vrienden reeds in de meerderheid waren. De rechtbank acht voorts redengevend dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij [slachtoffer1] heeft vastgehouden en dat hij toen heeft geroepen dat de anderen [slachtoffer1] moesten slaan. Gelet op het voorgaande alsmede gezien het feit dat verdachte niet heeft ingegrepen en zich niet (alsnog) heeft gedistantieerd, heeft hij de overmacht van de groep ten opzichte van de twee slachtoffers en daarmee de dreiging die van de groep uitging, vergroot en heeft hij het voor derden bemoeilijkt de gewelddadigheden te doen stoppen. Aldus heeft verdachte een significante bijdrage aan het openlijke geweld geleverd. Hoewel verdachte stelt dat hij niet heeft gezien dat medeverdachte [medeverdachte4] [slachtoffer3] heeft geslagen, acht de rechtbank ook de openlijke geweldpleging door verdachte tegen [slachtoffer3] bewezen. De rechtbank verwerpt in dat verband ook het verweer van de raadsman, voor zover dit behelst het standpunt dat dient te worden uitgegaan van verschillende incidenten. De openlijke geweldpleging is tegen [slachtoffer1] en [slachtoffer2] begonnen en heeft zich vervolgens in een relatief kort tijdsbestek en binnen een beperkte straal voltrokken. In die situatie is sprake van één incident en derhalve van één openlijke geweldpleging waarbij allen die een bijdrage hebben geleverd betrokken zijn. Als vervolgens in het kader van die openlijke geweldpleging een derde, die de slachtoffers te hulp wil schieten, zelf slachtoffer wordt van vergelijkbare gewelddadigheden, maken deze gewelddadigheden deel uit van datzelfde incident. 4.3.2. Het oordeel van de rechtbank in zaak B ten aanzien van feit 1: Op 12 maart 2008 heeft [persoon7] aangifte gedaan van diefstal van een bromfiets van het merk Aprilia, Type RL en de kleur zwart, voorzien van het kentekenplaat [nr]. Zij verklaarde daarbij dat zij op 12 maart 2008 de bromfiets tegen het hek van het schoolplein had gezet en dat zij bij terugkomst zag dat de bromfiets weg was.xix Gezien het feit dat verdachte ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de in zaak B onder 1 ten laste gelegde brommer heeft gestolen.xx ten aanzien van feit 2 Op 12 maart 2008 heeft [persoon2] aangifte gedaan van diefstal van een bromfiets van het merk Suzuki, type Street Magic en de kleur geel, voorzien van het kenteken [nr]. Hij verklaarde daarbij dat hij op 11 maart 2008 de bromfiets in het portaal van de flat waar hij woont had geparkeerd en dat hij op 12 maart 2008 zag dat de brommer weg was.xxi Op 14 maart 2008 heeft [persoon8] aangifte gedaan van (poging tot) inbraak dan wel vernieling. Zij verklaarde dat zij op 13 maart 2008 zag dat de deur van de berging was geforceerd en dat er braakschade aan de deur zat ter hoogte van het slot.xxii xxiii Gezien de aangiften en de verklaringen van [persoon3] en [persoon9] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank bewezen dat verdachte de bromfiets op 13 maart 2008 voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat deze door diefstal verkregen was en dat verdachte de berging in de tuin van de ouders van [persoon3] heeft opengebroken. De rechtbank acht redengevend dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij samen met [persoon9] op de bromfiets heeft gereden terwijl hij wist dat deze door [persoon3] was gestolen.xxiv Ten aanzien van feit 3: Op 17 februari 2008 heeft verbalisant [verbalisant] verdachte aangehouden op grond van artikel 179 van het Wetboek van Strafrecht. De reden hiervoor is dat verdachte zich met de aanhouding door [verbalisant] van verdachte [medeverdachte1] bemoeide. Volgens [verbalisant] pakte verdachte zijn linkerhand vast en probeerde hij [medeverdachte1] los te trekken. Tevens probeerde verdachte de linkerhand van [verbalisant] los te trekken waarmee deze probeerde [medeverdachte1] onder controle te krijgen. [verbalisant] heeft verdachte meermalen gezegd dat hij hem en [medeverdachte1] moest loslaten, echter hij voldeed daar niet aan. Gezien het feit dat verdachte ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 17 februari 2008 de aanhouding van verdachte [medeverdachte1] heeft belemmerd. 4.3.3. Het oordeel van de rechtbank in zaak C Op 29 juli 2008 heeft [persoon4] aangifte gedaan van mishandeling door verdachte. Volgens [persoon4] heeft verdachte hem met de linkervuist in het gezicht geslagen waardoor een van zijn kronen naar achteren klapte.xxv [persoon4] heeft hierbij letsel opgelopen.xxvi Gezien het feit dat verdachte ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 29 juli 2008 [persoon4] in het gezicht heeft geslagen. 5. De strafbaarheid van de feiten en van verdachte De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 6. Motivering van de straf en maatregelen Het standpunt van het openbaar ministerie De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 280 uur, subsidiair 140 dagen gevangenisstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden met een proeftijd van 2 (twee) jaar met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich aan de aanwijzingen van de reclassering houdt, ook als dat inhoudt een behandeling bij de Waag. Daarnaast verzoekt zij dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] dient voor wat betreft de kosten van de simkaart, de spijkerbroek en de immateriële schade te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De benadeelde partijen [slachtoffer3] en [slachtoffer1] dienen niet ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen, nu deze niet nader zijn onderbouwd, waardoor deze niet eenvoudig van aard zijn. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft de rechtbank verzocht om gezien de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf zowel de werkstraf als de voorwaardelijke gevangenisstraf te matigen. Volgens de verdediging is verdachte (nog) niet als veelpleger te beschouwen. Voorts verzoekt de verdediging de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer2] en [slachtoffer2] niet ontvankelijk te verklaren nu er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de bewezen geachte feiten en de gevorderde schade. Tevens verzoekt de verdediging de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] niet ontvankelijk te verklaren nu deze onleesbaar is. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank ziet aanleiding om bij haar strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de hoven en de rechtbanken, zoals laatstelijk gewijzigd op 18 november 2008. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit. Eventuele bijzonderheden in de daad- of dadercomponent dienen alsnog door de rechter te worden meegewogen. Ter zake van delicten als de onderhavige is een dergelijke afspraak gemaakt en de rechtbank zal deze dan ook als uitgangspunt voor de strafoplegging nemen. In zaak A gelden de volgende landelijke oriëntatiepunten: 8 weken gevangenisstraf. In zaak B onder 1 en 2 gelden de volgende landelijke oriëntatiepunten: 10 weken gevangenisstraf. In zaak C gelden de volgende landelijke oriëntatiepunten: een geldboete ad € 340,-. De rechtbank heeft bij de keuze van de straf en bij de vaststelling van de duur ervan in het bijzonder het volgende laten meewegen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging waarbij drie slachtoffers zijn geslagen en/of geschopt. Door aldus te handelen draagt verdachte bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de slachtoffers en bij hen die van het voorval getuige waren, zoals de moeder van een van de slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van misdrijven als het onderhavige, daarvan nog lange tijd psychische hinder kunnen ondervinden. Verdachte heeft bovendien uiterst laf gehandeld door versterking te gaan halen terwijl hij en zijn medeverdachten al in de meerderheid waren en door een van de slachtoffers vast te houden en de medeverdachten en anderen aan te moedigen het slachtoffer te slaan en te trappen. Bovendien is verdachte, blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 september 2008, reeds eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging. Gelet op het voorgaande is in beginsel een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Mede gelet op de eis van de officier van justitie ziet de rechtbank echter aanleiding om in plaats hiervan een taakstraf op te leggen. De rechtbank houdt rekening met het feit dat de slachtoffers geen ernstig blijvend letsel hebben opgelopen en met de jonge leeftijd van verdachte. Hierin ziet zij aanleiding af te wijken van de duur van de door de officier van justitie gevorderde taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een bromfiets en heling van een scooter. Dit zijn hinderlijke feiten, die bij gedupeerden schade en overlast veroorzaken. Kennelijk heeft verdachte zich op geen enkel moment bekommerd om de financiële schade en overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt. Verdachte heeft zich verzet toen een opsporingsambtenaar zijn vriend [medeverdachte1] trachtte aan te houden. Misdrijven tegen het openbaar gezag zijn ontoelaatbaar en dienen te worden bestreden. Tenslotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Ook door dit handelen voedt verdachte de maatschappelijke onrust. Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer2] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] ten aanzien van de jeans (€ 75,-) en de immateriële schade (€ 300,-) van eenvoudige aard is, zodat deze zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 375,- (driehonderdvijfenzeventig euro). Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op kosten voor fysiotherapie, misgelopen inkomsten en de vervanging van de mobiele telefoon leent zich niet voor behandeling in dit strafgeding, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. In het belang van [slachtoffer2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. [slachtoffer1] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] ten aanzien van de immateriële schade van eenvoudige aard is, zodat deze zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 300,- (driehonderd euro). Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op de rekening van het ziekenhuis leent zich niet voor behandeling in dit strafgeding, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. In het belang van [slachtoffer1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. [slachtoffer3] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer3] ten aanzien van de immateriële schade van eenvoudige aard is, zodat deze zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 150,- (honderdvijftig euro). Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op kosten van een hoortoestel en medicijnen leent zich niet voor behandeling in dit strafgeding, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. In het belang van [slachtoffer3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling Bij de stukken bevindt zich de op 2 mei 2008 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer13/463115-06, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 23 augustus 2007 van de rechtbank te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen voorwaardelijk, met bevel dat het voorwaardelijke deel van deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 8 januari 2009 aan verdachte is uitgereikt. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 77k, 141, 180, 300, 310, 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 8. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Zaak A Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen; Zaak B 1. diefstal; 2. opzetheling en vernieling; 3. wederspannigheid; Zaak C mishandeling. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden. Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Tevens kan de tenuitvoerlegging worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft. Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast. Stelt als bijzondere voorwaarde: dat veroordeelde zich (onverwijld) stelt en dat hij gedurende de proeftijd blijft onder toezicht van Reclassering Nederland en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt, ook als dat inhoudt een behandeling bij de Waag. Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis d.d. 23 augustus 2007 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een werkstraf van 60 (zestig) uren. Benadeelde partijen [slachtoffer2] Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 375,- (driehonderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer2] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering. Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2], te betalen de som van € 375,- (driehonderdvijfenzeventig euro), behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen. [slachtoffer1] Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 300,- (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer1] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering. Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], te betalen de som van € 300,- (driehonderd euro), behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen. [slachtoffer3] Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer3], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 150,- (honderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer3] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering. Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer3], te betalen de som van € 150,- (honderdvijftig euro), behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen. Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.J. Quaedvlieg, voorzitter, mrs. A.C. Schaafsma en A.B.M. Wijnveldt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Hetterschijt, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 februari 2009. i Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte2] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar1], pag. 311. ii Een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar2], pag. 911. iii Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte1] met nummer PL14OP/08-063634 van 5 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar3] en [opsporingsambtenaar2], pag. 112. iv Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte3] met nummer PL14OP/08-063634 van 5 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar1] en [opsporingsambtenaar5], pag. 214. v Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte2] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar1], pag. 311. vi Een proces-verbaal van aangifte inhoudende de verklaring van [slachtoffer1] met nummer PL1406/08-063634 van 19 oktober 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar4], pag. 14. vii Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte4] van 6 november 2008, met nummer PL14OP/08-063634 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar5] en een proces-verbaal van verhoor van [persoon5] van 6 november 2008, met nummer PL14OP/08-063634 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar2], pag. 613. viii Een proces-verbaal van aangifte inhoudende de verklaring van [slachtoffer1] met nummer PL1406/08-063634 van 19 oktober 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar4], pag. 14 en een proces-verbaal van verhoor inhoudende de verklaring van [verdachte] van 6 november 2008 met nummer PL14OP/08-063634 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar2], pag. 912. ix Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte2] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar1], pag. 311 en een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte3] met nummer PL14OP/08-063634 van 5 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar1] en [opsporingsambtenaar5], pag. 215. x Een proces-verbaal van verhoor inhoudende de verklaring van [verdachte] van 6 november 2008 met nummer PL14OP/08-063634 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar2], pag. 912 en een proces-verbaal van verhoor van [persoon6] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar1] en [opsporingsambtenaar5], pag. 514. xi Een proces-verbaal van verhoor van [persoon6] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar1] en [opsporingsambtenaar5], pag. 514. xii Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte3] met nummer PL14OP/08-063634 van 5 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar1], pag. 215 en een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte2] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar1], pag. 312. xiii Een proces-verbaal van aangifte inhoudende de verklaring van [slachtoffer1] met nummer PL1406/08-063634 van 19 oktober 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar4], pag. 15 en een geschrift van 20 oktober 2008, bevattende een letselomschrijving van [slachtoffer1], vervat door [arts], arts GGD, pag. 20. xiv Een proces-verbaal van verhoor inhoudende de verklaring van [medeverdachte2] met nummer PL14OP/08-063634 van 6 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar1] en een proces-verbaal van verhoor inhoudende de verklaring van [medeverdachte1] met nummer PL14OP/08-063634 van 5 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar3]. xv Een proces-verbaal van aangifte inhoudende de verklaring van [slachtoffer3] met nummer PL14ZD/08-063541 van 19 oktober 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar1] en [opsporingsambtenaar6], pag. 24 en een geschrift van 21 oktober 2008, bevattende een letselomschrijving van [slachtoffer2], vervat door [arts], arts GGD, pag. 31. xvi Een proces-verbaal inhoudende de verklaring van [slachtoffer3] met nummer PL14ZD/08-063636 van 11 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar7]. xvii Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte4] met nummer PL14OP/08-063634 van 5 november 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar8], pag. 710 en 711. xviii Een geschrift van 21 oktober 2008, bevattende een letselomschrijving van [slachtoffer3], vervat door [arts], arts GGD, pag. 38. xix Zie het proces-verbaal van aangifte met nummer PL14ZD/08-015261 van 12 maart 2008 inhoudende de verklaring van [persoon7] in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar9]. xx Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 20 januari 2009, afgelegd. xxi Zie het proces-verbaal van aangifte met nummer PL14ZD/08-015089 van 12 maart 2008 inhoudende de verklaring van [persoon2] in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar10]. xxii Zie het proces-verbaal van aangifte met nummer PL14ZD/08-015496 van 14 maart 2008 inhoudende de verklaring van [persoon8] in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar11]. xxiii Zie het proces-verbaal van verhoor met nummer PL14ZD/08-015089 inhoudende de verklaring van [persoon3] van 14 maart 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar12] en zie het proces-verbaal van verhoor met nummer PL14ZD/08-015089 inhoudende de verklaring van [persoon9] van 13 maart 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar10]. xxiv Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 januari 2009, afgelegd. xxv Zie het proces-verbaal van aangifte met nummer PL14ZD/08-046060 van 29 juli 2008 inhoudende de verklaring van [persoon4] in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar13]. xxvi Een geschrift van 30 juli 2008, bevattende medische informatie betreffende van [persoon4], opgemaakt door [arts], arts GGD. Parketnummers: 13/822034-08 (zaak A), 13/460824-08(zaak B), 13/810175-08 (zaak C) en 13/463115-06 (TUL) [verdachte]