
Jurisprudentie
BI9298
Datum uitspraak2009-06-09
Datum gepubliceerd2009-06-23
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/9 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-23
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/9 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet ontvankelijk verklaring van het hoger beroep. Appellant heeft bijzondere bijstand aangevraagd om een second opinion te kunnen laten uitvoeren ten behoeve van een procedure bij deze Raad met betrekking tot een herbeoordeling van het recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. In die procedure heeft de Raad bij uitspraak van 19 december 2007 (LJN BC1319) de uitspraak van de rechtbank van 14 maart 2006, waarin het beroep van appellant ongegrond is verklaard, bevestigd. Hiermee is die procedure definitief tot een einde gekomen, als gevolg waarvan het door appellant met onderhavige procedure beoogde resultaat feitelijk geen betekenis meer kan hebben. Dit betekent dat er voor appellant geen rechtens relevant belang meer is bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak.
Uitspraak
08/9 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 november 2007, 07/609 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: College)
Datum uitspraak: 9 juni 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Bovenkamp, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld op de zitting van 12 mei 2009. Appellant is daar niet verschenen. Het College heeft zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.H.E. Overhof, werkzaam bij de gemeente Maastricht.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 9 juni 2006 bijzondere bijstand aangevraagd ten behoeve van de vergoeding van de kosten van het inschakelen van een verzekeringsarts.
1.2. Het College heeft deze aanvraag bij besluit van 7 juli 2006 afgewezen.
1.3. Bij besluit van 23 maart 2007 heeft het College het tegen het besluit van 12 juni 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 maart 2007 ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
3.2. Het College heeft zich op het standpunt gesteld dat het procesbelang van appellant is komen te vervallen.
4. De Raad overweegt over de vraag of appellant nog procesbelang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak het volgende.
4.1. Het is vaste rechtspraak van de Raad, zie onder meer zijn uitspraak van 5 maart 2008 (LJN BC5924), dat er sprake is van voldoende procesbelang, indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.2. Appellant heeft bijzondere bijstand aangevraagd om een second opinion te kunnen laten uitvoeren ten behoeve van een procedure bij deze Raad met betrekking tot een herbeoordeling van het recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. In die procedure heeft de Raad bij uitspraak van 19 december 2007 (LJN BC1319) de uitspraak van de rechtbank van 14 maart 2006, waarin het beroep van appellant ongegrond is verklaard, bevestigd. Hiermee is die procedure definitief tot een einde gekomen, als gevolg waarvan het door appellant met onderhavige procedure beoogde resultaat feitelijk geen betekenis meer kan hebben. Dit betekent dat er voor appellant geen rechtens relevant belang meer is bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.3. Gezien het voorgaande, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2009.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) A. Badermann.
IA