Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI9300

Datum uitspraak2009-06-16
Datum gepubliceerd2009-06-23
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1519 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Termijnoverschrijding indienen bezwaarschrift. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het bezwaarschrift van appellante van 30 december 2002 zich uitsluitend richt tegen het besluit van 13 december 2002. Dat besluit ziet alleen op de herziening van de bijstand over de periode van 1 september 1999 tot en met 31 oktober 2002 en de terugvordering over die periode. Uit de bewoordingen van het bezwaarschrift is, in aanmerking genomen dat het is opgesteld door een rechtsgeleerd raadsvrouw, niet op te maken dat het zich ook zou richten tegen de - al dan niet feitelijke - verlaging van de toeslag per 1 november 2002. Het besluit tot verlaging van de toeslag ligt, naar het oordeel van de Raad, besloten in de eind november 2002 aan appellante verstrekte specificatie.


Uitspraak

08/1519 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 18 februari 2008, 07/510 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College) Datum uitspraak: 16 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben desgevraagd hun standpunt nader toegelicht. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 19 mei 2009, waar partijen - het College met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellante ontving vanaf 1 maart 1998 bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder met een toeslag van 12%, geldend voor een woningdeler. Zij stond op dat moment in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) ingeschreven op het adres [adres 1] te Groningen. Vanaf 1 september 1999 stond zij in de GBA als alleenstaande ingeschreven op het adres [adres 2] te Groningen. Vanaf die datum ontving zij bijstand naar de norm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder met een toeslag van 20%. 1.2. Nadat volgens het College uit onderzoek was gebleken dat appellante feitelijk nog woonachtig was op het adres [adres 1], heeft het College bij besluit van 13 december 2002 de bijstand van appellante over de periode van 1 september 1999 tot en met 31 oktober 2002 herzien, omdat recht bestond op een toeslag van 12% in plaats van 20%, en de kosten van over deze periode te veel verstrekte bijstand ten bedrage van € 4.413,10 teruggevorderd. Voorts is de uitkering, overeenkomstig de toentertijd verstrekte specificatie, vanaf 1 november 2002 uitbetaald naar de norm die geldt voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder met een toeslag van 12%. 1.3. Tegen het besluit van 13 december 2002 heeft de toenmalige raadsvrouw van appellante namens haar een bezwaarschrift ingediend. Dat bezwaarschrift is op 12 december 2005 aangevuld, met onder meer de vermelding, kort gezegd, dat de bezwaren zich richten tegen het feitelijk verlagen van de toeslag van 20% naar 12% met ingang van 1 november 2002. 1.4. Bij besluit van 17 april 2007 heeft het College het bezwaar van appellante, voor zover gericht tegen het besluit van 13 december 2002, gegrond verklaard en dat besluit herroepen. Voorts is het bezwaar tegen de verlaging van de toeslag met ingang van 1 november 2002 niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het College was er in zoverre geen procesbelang, omdat de bijstand inmiddels bij besluit van 1 september 2006 vanaf 1 november 2002 was ingetrokken en de kosten van bijstand over de periode van 1 november 2002 tot en met 31 juli 2006 waren teruggevorderd. Het College heeft tevens overwogen dat het bezwaar tegen de verlaging van de toeslag met ingang van 1 november 2002 na de wettelijke bezwaartermijn van zes weken is ingediend. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante, dat was gericht tegen de in het besluit van 17 april 2007 opgenomen niet-ontvankelijkverklaring, ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het College heeft kunnen stellen dat het bezwaar tegen de feitelijke verlaging niet binnen de daarvoor gestelde bezwaartermijn van zes weken is ingediend en dat appellante geen beroep heeft gedaan op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. 3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het bezwaarschrift van appellante van 30 december 2002 zich uitsluitend richt tegen het besluit van 13 december 2002. Dat besluit ziet alleen op de herziening van de bijstand over de periode van 1 september 1999 tot en met 31 oktober 2002 en de terugvordering over die periode. Uit de bewoordingen van het bezwaarschrift is, in aanmerking genomen dat het is opgesteld door een rechtsgeleerd raadsvrouw, niet op te maken dat het zich ook zou richten tegen de - al dan niet feitelijke - verlaging van de toeslag per 1 november 2002. 4.2. Dat betekent dat eerst bij brief van 12 december 2005 bezwaar is gemaakt tegen de met ingang van 1 november 2002 doorgevoerde verlaging van de toeslag van 20% naar 12%. Deze verlaging van de bijstand betreft, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen feitelijke verlaging. Het besluit tot verlaging van de toeslag ligt, naar het oordeel van de Raad, besloten in de eind november 2002 aan appellante verstrekte specificatie. Uit deze specificatie - en overigens ook uit de daarop volgende specificaties - blijkt immers, zoals het College heeft gesteld, de hoogte van de verstrekte toeslag. De Raad deelt dan ook niet het standpunt van appellante dat van een besluit tot verlaging van de toeslag niet kan blijken uit een aan de bijstandsgerechtigde verstrekte specificatie. 4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het bezwaar tegen het besluit tot verlaging van de toeslag met ingang van 1 november 2002 buiten de daarvoor geldende bezwaartermijn van zes weken is ingediend. In aanmerking genomen dat appellante geen beroep heeft gedaan op eventuele verschoonbaarheid van deze termijnoverschrijding, heeft het College dat bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, dient te worden bevestigd. 5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.C.F. Talman en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2009. (get.) G.A.J. van den Hurk. (get) C. de Blaeij. NK