Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI9335

Datum uitspraak2009-06-18
Datum gepubliceerd2009-06-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersHLAR 062/08
Statusgepubliceerd


Indicatie

BZV-zaak (rechtsgevolgen erkenning homohuwelijk). Artikel 40 Statuut, artikel 1:30 BW, artikel 4 Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren, artikel 1 lid 1 Twaalfde Protocol.

Beroep tegen afwijzing verzoek om de partner van de verzekerde als medeverzekerd gezinslid voor de toepassing van de Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren in te schrijven. Deze afwijzing is een beschikking; niet onjuist is het oordeel dat de interim-directeur van BZV een bestuursorgaan is. Dat de verzekerde een met een overheidsdienaar, als bedoeld in artikel 4 van de Regeling, gelijkgestelde werknemer is en de Nederlandse huwelijksakte in de basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, betekent niet zonder meer dat de partner ook de echtgenoot van de verzekerde is in de zin van artikel 4 van de Regeling. Naar het recht van de Nederlandse Antillen (artikel 1:30 lid 1 BW) kan een huwelijk slechts bestaan tussen een man en een vrouw. Artikel 4 van de Regeling is met inachtneming van die bepaling van het BW vastgesteld. De beschikking van de Hoge Raad van 13 april 2007 (waarin is overwogen dat het verband van het Koninkrijk, zoals dat in het Statuut vorm heeft gekregen, meebrengt dat alle delen van het Koninkrijk binnen hun eigen rechtsorde de rechtskracht en daarmee de rechtsgevolgen van elkaars rechterlijke uitspraken en authentieke akten moeten aanvaarden) heeft niet tot gevolg dat, nu naar het recht van het land Nederland het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht mogelijk is, genoemde bepaling van de Regeling zo moet worden uitgelegd, dat door opneming van de huwelijksakte in het daartoe bestemde register de partner echtgenoot van de verzekerde is in voormelde zin. Het betoog dat de interim-directeur, door het in Nederland gesloten huwelijk tussen de verzekerde en haar partner anders te behandelen dan een in dat land tussen twee personen van verschillend geslacht gesloten huwelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM, faalt.



Uitspraak

HLAR 062/08 Datum uitspraak: 18 juni 2009 GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA Uitspraak op het hoger beroep van: de interim-directeur van de Stichting Bureau Ziektekostenvoorzieningen, appellant, tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 17 juli 2008 in zaak nr. 2008/17 in het geding tussen: […], de verzekerde, en appellant. 1. Procesverloop Bij brief van 31 januari 2008 heeft appellant (hierna: de interim-directeur), voor zover thans van belang, een verzoek van de verzekerde om de partner van de verzekerde voor de toepassing van de Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren (hierna: de Regeling) als medeverzekerd gezinslid in te schrijven afgewezen. Bij uitspraak van 17 juli 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: het Gerecht) het daartegen door de verzekerde ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd, bepaald dat de interim-directeur een nieuwe beschikking op het verzoek geeft met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en voorts het onderzoek heropend ter voorbereiding van een uitspraak op het door de verzekerde gedane verzoek om schadevergoeding. Tegen deze uitspraak heeft de interim-directeur bij brief, bij het Hof ingekomen op 27 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De verzekerde heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2009, waar de interim-directeur, vertegenwoordigd door mr. M.R.B. Gorsira en mr. L.E. Fresco, beiden advocaat, en de verzekerde in persoon, bijgestaan door mr. dr. D.A.A. Boersema, advocaat, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De interim-directeur betoogt zonder nadere toelichting dat het Gerecht, door te overwegen dat de brief van 31 januari 2008 een beschikking inhoudt, heeft miskend dat hij geen bestuursorgaan in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak is. 2.1.1. Het Gerecht heeft terzake overwogen dat de Stichting Bureau Ziektekostenvoorzieningen door het Land Nederlandse Antillen en het Eilandgebied Curaçao is opgericht en belast met het doelmatig verstrekken of doen verstrekken van voorzieningen in geval van ziekte en de betaling van kosten, verbonden aan het verstrekken van die voorzieningen, waarop krachtens de wettelijke regelingen ter zake door onder meer werknemers en hun gezinsleden in de zin van de Regeling aanspraak kan worden gemaakt. Bij het realiseren van deze doelstelling is de interim-directeur volgens het Gerecht bestuursorgaan, omdat aan deze de uitoefening van een voormalige overheidstaak is opgedragen en deze daartoe met openbaar gezag is bekleed. Dat oordeel is niet onjuist. Het betoog faalt. 2.2. De interim-directeur betoogt voorts dat - samengevat weergegeven - het Gerecht, door onder verwijzing naar de beschikking van de Hoge Raad van 13 april 2007 in zaak nr. R05/139HR (www.rechtspraak.nl; LJN: AZ6095) te overwegen dat, nu de verzekerde en de partner in Nederland met elkaar in het huwelijk zijn getreden en artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: het Statuut) met zich brengt dat erkenning van de Nederlandse huwelijksakte door inschrijving in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van de Nederlandse Antillen tevens erkenning van de rechtsgevolgen van de huwelijksakte inhoudt en de partner voor de toepassing van artikel 4 van de Regeling als gezinslid van de verzekerde moet worden beschouwd, heeft miskend dat, voor zover thans van belang, artikel 40 van het Statuut voor de publiekrechtelijke rechtsgevolgen van de inschrijving van een Nederlandse huwelijksakte niet de betekenis heeft die die bepaling volgens die beschikking voor het privaatrecht heeft en voor de betekenis van de term echtgenoot in artikel 4 van de Regeling doorslaggevend is dat twee personen van hetzelfde geslacht, zoals de verzekerde en de partner, naar het recht van de Nederlandse Antillen ingevolge artikel 1:30, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen geen huwelijk kunnen sluiten. 2.2.1. Ingevolge artikel 40 van het Statuut kunnen vonnissen, door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba gewezen, en bevelen, door hem uitgevaardigd, mitsgaders grossen van authentieke akten, aldaar verleden, in het gehele Koninkrijk ten uitvoer worden gelegd, met inachtneming van de wettelijke bepalingen van het land, waar de tenuitvoerlegging plaats vindt. Ingevolge artikel 1:17, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen bestaan voor ieder eilandgebied registers van geboorten, van huwelijken en van overlijden. Ingevolge artikel 1:26, eerste lid, kan een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft, de rechter in eerste aanleg verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, in het buitenland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakt of gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands-Antilliaans register van de burgerlijke stand. Ingevolge artikel 1:30, eerste lid, kan een huwelijk slechts bestaan tussen een man en een vrouw. Ingevolge artikel 4 van de Regeling, voor zover thans van belang, wordt onder gezinslid verstaan: de echtgenoot van de overheidsdienaar. 2.2.2. De Hoge Raad heeft in de beschikking van 13 april 2007 overwogen dat artikel 40 van het Statuut een voor alle delen van het Koninkrijk geldende regel van interregionaal privaatrecht geeft ten aanzien van de vraag of en, zo ja, in hoeverre rechtskracht toekomt aan een binnen het Koninkrijk opgemaakte authentieke akte, dat die bepaling meebrengt dat de rechtskracht van authentieke akten die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba zijn verleden, in alle delen van het Koninkrijk gelijk is en dat het verband van het Koninkrijk, zoals dat in het Statuut vorm heeft gekregen, meebrengt dat alle delen van het Koninkrijk binnen hun eigen rechtsorde de rechtskracht en daarmee de rechtsgevolgen van elkaars rechterlijke uitspraken en authentieke akten moeten aanvaarden, ook indien die rechtsgevolgen niet aansluiten bij de plaatselijke opvattingen. 2.2.3. Niet in geschil is dat de verzekerde een met een overheidsdienaar, als bedoeld in artikel 4 van de Regeling, gelijkgestelde werknemer is en de Nederlandse huwelijksakte in de basisadministratie persoonsgegevens van het Eilandgebied Curaçao is ingeschreven. Dat betekent echter niet zonder meer dat de partner dientengevolge ook de echtgenoot van de verzekerde in de zin van artikel 4 van de Regeling is. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat een huwelijk naar het recht van de Nederlandse Antillen ingevolge artikel 1:30, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen slechts tussen een man en een vrouw kan bestaan en artikel 4 van de Regeling met inachtneming van die bepaling van het Burgerlijk Wetboek is vastgesteld. De beschikking van de Hoge Raad van 13 april 2007 heeft niet tot gevolg dat, nu naar het recht van het land Nederland het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht mogelijk is, de desbetreffende bepaling van de Regeling zodanig dient te worden uitgelegd, dat door opneming van de huwelijksakte in het register van de burgerlijke stand de partner echtgenoot van de verzekerde is in evenbedoelde zin. Het betoog slaagt. 2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht zou behoren te doen, zal het Hof het door de verzekerde tegen de beschikking van 31 januari 2008 ingestelde beroep beoordelen in het licht van de daartegen bij het Gerecht aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na het voorgaande, nog moet worden beslist. 2.4. De verzekerde heeft betoogd dat de interim-directeur, door het in Nederland tussen hen gesloten huwelijk anders te behandelen dan een in dat land tussen twee personen van verschillend geslacht gesloten huwelijk, in strijd met artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: het Twaalfde Protocol) heeft gehandeld. 2.4.1. Ingevolge artikel 12 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: het EVRM) hebben mannen en vrouwen van huwbare leeftijd het recht te huwen en een gezin te stichten volgens de nationale wetten die de uitoefening van dit recht beheersen. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Twaalfde Protocol moet het genot van elk in de wet neergelegd recht worden verzekerd, zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status. Ingevolge het tweede lid mag niemand worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden. 2.4.2. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in het arrest van 17 oktober 1986 in zaak nr. 9532/81 (NJ 1987, 945) overwogen dat het recht om te huwen, als bedoeld in artikel 12 van het EVRM, op het traditionele huwelijk tussen personen van tegengesteld geslacht betrekking heeft en deze verdragsbepaling vooral ten doel heeft het huwelijk als grondslag voor het gezin te beschermen. Mede gelet op dat arrest valt uit die verdragsbepaling geen verplichting voor de Nederlandse Antillen af te leiden om het huwelijk van de verzekerde en de partner gelijk te stellen met dat tussen een man en een vrouw. Enige andere rechtsregel dwingt daar evenmin toe. Derhalve is er binnen het toepasselijke recht voor personen van gelijk geslacht geen in de wet neergelegd recht, waarvan het genot zonder discriminatie moet worden verzekerd en bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de toepasselijkheid van artikel 1:30, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen tot een ongeoorloofd onderscheid naar geslacht leidt en de interim-directeur, bij het geven van de beschikking van 31 januari 2008, aan die bepaling ten onrechte betekenis heeft gehecht. Het betoog faalt. 2.5. Het beroep is ongegrond. Er is geen grond voor schadevergoeding, als verzocht. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 17 juli 2008 in zaak no. 2008/17; III. verklaart het door de verzekerde bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep ongegrond; IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier. w.g. Wattel voorzitter w.g. Martinez griffier Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2009 Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de griffier, voor deze,