Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI9642

Datum uitspraak2009-06-22
Datum gepubliceerd2009-06-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers420862/ VV EXPL 09-90
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Arbeidszaak. Werknemer vordert doorbetaling salaris wegens overtreding door werkgever van de door het CWI aan de ontslagvergunning verbonden voorwaarde om binnen 26 weken na bekendmaking van de toestemming geen derden in dienst te nemen voor werkzaamheden die in het verleden tot het takenpakket van werknemer behoorden. De vordering wordt afgewezen, nu overtreding van de voorwaarde niet tot gevolg heeft dat de arbeidsovereenkomst is blijven voortbestaan, maar slechts leidt tot onregelmatige opzegging en schadeplichtigheid van degene die onregelmatig heeft opgezegd.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector kanton Locatie Haarlem zaak/rolnr.: 420862/ VV EXPL 09-90 datum uitspraak: 22 juni 2009 VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING inzake [eiser] te [woonplaats] eiser hierna te noemen [eiser] gemachtigde mr. A. Oass tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [XXX] B.V. te Nieuw Vennep gedaagde hierna te noemen [gedaagde] gemachtigde mr. M. Velsink De procedure [eiser] heeft [gedaagde] op 13 mei 2009 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2009, waarbij de gemachtigde van [gedaagde] zich heeft bediend van pleitnotities. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft, voorafgaande aan de mondelinge behandeling, nog stukken in het geding gebracht. De feiten 1. [eiser] is op 1 februari 2005 bij [gedaagde] in dienst getreden als assistent-makelaar. 2. Op 24 november 2008 heeft [gedaagde] bij het CWI een ontslagvergunning voor [eiser] aangevraagd wegens bedrijfseconomische omstandigheden. 3. Op 23 december 2008 heeft het CWI [gedaagde] toestemming verleend de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen. Het CWI heeft daarbij het volgende overwogen: “Aan deze toestemming wordt de voorwaarde verbonden dat de werkgever binnen 26 weken na bekendmaking van deze toestemming geen werknemer in dienst zal nemen voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard, dan nadat hij degene voor wie de toestemming tot opzegging van de arbeidsverhouding wordt verleend, in de gelegenheid heeft gesteld zijn vroegere werkzaamheden op de bij de werkgever gebruikelijke voorwaarden te hervatten. [...] Niet-naleving van de gestelde voorwaarde heeft tot gevolg dat de beëindiging van de arbeidsverhouding wordt geacht zonder mijn toestemming te zijn geschied.” 4. [gedaagde] heeft de arbeidsovereenkomst met [eiser] tegen 1 februari 2009 opgezegd. 5. [gedaagde] heeft een medewerker binnendienst, wier arbeidsovereenkomst per 1 maart 2009 afliep, per 1 april 2009 voor een periode van twee maanden in dienst genomen ter vervanging van wegens vakantie of arbeidsongeschiktheid afwezig personeel. 6. De directeur van [gedaagde], [XXX], heeft een collega-makelaar ingehuurd om tijdens zijn vakantie voor een periode van twee weken een aantal van zijn werkzaamheden waar te nemen. De vordering [eiser] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van loon vanaf 1 februari 2009 tot aan het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke verhoging, en van buitengerechtelijke kosten. [eiser] stelt daartoe, kort samengevat en voor zover van belang, het volgende. [gedaagde] heeft binnen 26 weken nadat het CWI de ontslagvergunning had verleend externen ingehuurd voor werkzaamheden die in het verleden tot het takenpakket van [eiser] behoorden, zonder [eiser] in de gelegenheid te stellen deze werkzaamheden te verrichten. Van den Boorgaard heeft daarmee gehandeld in strijd met de voorwaarde waaronder het CWI toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft verleend. Het ontslag moet dus geacht worden te zijn verleend zonder de toestemming van het CWI. Dat heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] na 1 februari 2009 in stand is gebleven. [gedaagde] dient [eiser] het vanaf die datum aan hem toekomende salaris te betalen, inclusief alle emolumenten, vermeerderd met de wettelijke verhoging. Het verweer [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan. De beoordeling De door [eiser] gestelde en door [gedaagde] gemotiveerd betwiste overtreding van de door het CWI aan de ontslagvergunning verbonden voorwaarde kan, wat daar ook van zij, buiten bespreking blijven. Ook indien in rechte zou komen vast te staan dat [gedaagde] de aan de toestemming verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd, dan kan daaraan immers slechts de conclusie worden verbonden dat sprake is van onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. Onregelmatige opzegging heeft echter niet tot gevolg dat een arbeidsovereenkomst langer voortduurt, maar maakt de partij die de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd, schadeplichtig. Nu [eiser] geen (volledige of gefixeerde) schadevergoeding vordert, brengt dit mee dat ook de subsidiaire grondslag de vordering niet kan dragen. [eiser] heeft ter zitting nog betoogd dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigbaar is, omdat deze geacht moet worden te zijn geschied zonder de op grond van artikel 6 BBA vereiste toestemming van het CWI. De kantonrechter leidt hieruit af dat [eiser] zich (subsidiair) beroept op artikel 9 BBA en loonbetaling vordert op de voet van artikel 7:628 BW. Hieromtrent wordt het volgende overwogen. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] zich (tijdig) jegens Van den Boorgaard heeft beroepen op de vernietigingsgrond van de opzegging en zich beschikbaar heeft gehouden tot het verrichten van de bedongen arbeid. Dit heeft tot gevolg dat ook de subsidiaire grondslag de vordering niet kan dragen. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden geweigerd. Hetgeen partijen voor het overige te berde hebben gebracht behoeft, in het licht van het voorgaande geen bespreking meer, nu dit niet tot een andere uitkomst kan leiden. De proceskosten komen voor rekening van [eiser] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld. De beslissing De kantonrechter: - weigert de voorlopige voorziening; - veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag worden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde. Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Udo de Haes en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.