Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI9687

Datum uitspraak2009-06-24
Datum gepubliceerd2009-06-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801422/1/R1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Oegstgeest (hierna: de raad) bij besluit van 21 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Poelgeest" (hierna: het plan).


Uitspraak

200801422/1/R1. Datum uitspraak: 24 juni 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats], 2. [appellant sub 2] en anderen, wonend te [woonplaats], 3. [appellant sub 3] en anderen, wonend te [woonplaats], 4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats], 5. [appellant sub 5] en anderen, wonend te [woonplaats], 6. [appellant sub 6], wonend te [woonplaats], 7. [appellant sub 7] en anderen, wonend te [woonplaats], 8. [appellant sub 8] en anderen, wonend te [woonplaats], 9. [appellanten sub 9], wonend te [woonplaats], 10. [appellant sub 10], wonend te [woonplaats], 11. [appellant sub 11], de Vereniging van Eigenaren Unicum en anderen, wonend of gevestigd te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Oegstgeest (hierna: de raad) bij besluit van 21 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Poelgeest" (hierna: het plan). Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2008, [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2008, [appellant sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2008, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2008, [appellant sub 5] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2008, [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2008, [appellant sub 7] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2008, [appellant sub 8] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2008, [appellanten sub 9] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2008, [appellant sub 10] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2008, en [appellant sub 11], de Vereniging van Eigenaren Unicum en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2008, beroep ingesteld. [appellant sub 2] en anderen hebben het beroep aangevuld bij brief van 31 maart 2008, [appellant sub 3] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 3 maart 2008, [appellant sub 5] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 28 maart 2008, [appellant sub 6] heeft het beroep aangevuld bij brief van 6 maart 2008, [appellant sub 7] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 4 maart 2008, [appellant sub 8] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 31 maart 2008 en [appellant sub 11] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 18 maart 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht (hierna: het deskundigenbericht). [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 7] en anderen hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant sub 1] en anderen en van [appellant sub 8] en anderen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2009, waar [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 6], [appellanten sub 9], vertegenwoordigd door mr. A. van Dijck, advocaat te Den Haag, [appellant sub 3] en anderen, bij monde van [appellant sub 3], [appellant sub 5] en anderen, bij monde van [appellant sub 5], [appellant sub 7] en anderen, bij monde van [appellant sub 7], [appellant sub 8] en anderen, vertegenwoordigd door mr. L.J. Smale, advocaat te Leiden, [appellant sub 10], vertegenwoordigd door J.M.S. Salomons, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellant sub 11] en anderen, vertegenwoordigd door mr. drs. C.R. Jansen, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door ir. H.L. de Lange, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en drs. ing. A.C. de Vries, gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Bij brief van 26 mei 2008 hebben [appellant sub 2] en anderen hun beroep ingetrokken wat betreft het plandeel Heemlandterras 1-6. Bij brieven van 6 en 7 april 2009 hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 4] en anderen en [appellanten sub 9] hun beroepen ingetrokken, voor zover het betreft hun beroepsgronden van procedurele aard, die zijn weergegeven in punt 1 en 3 van hun beroepschrift, alsmede hun beroepsgronden die zijn gericht tegen de plandelen Heemlandterras 10-14, Renbaan-Noord en de school "De Vogels" en hun beroepsgronden gericht tegen het plandeel de Clusiushof voor zover deze betreffen geluidoverlast van de spoorweg en parkeeroverlast. Bij brieven van 30 maart 2009 hebben [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 6] hun beroepen ingetrokken wat betreft de plandelen Heemlandterras 10-14, Renbaan-Noord en de Clusiushof. 2.2. Het plangebied omvat een deel van de Broek- en Simontjespolder, de Veerpolder en de Overveerpolder. Het wordt aan de noordzijde begrensd door de gemeente Teylingen, aan de west- en zuidzijde door de gemeente Leiden en aan de oostzijde door de spoorlijn Leiden-Haarlem/Schiphol. Het plan heeft grotendeels een consoliderend karakter en voorziet voorts in de aanleg van Poelgeest, een woonwijk met een aantal commerciële en maatschappelijke functies. In het plan is tevens een ontsluitingsroute aan de zuidwestzijde van het plangebied opgenomen in de vorm van een vaste brug over de Haarlemmertrekvaart. 2.3. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Clusiushof 2.4. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 4] en anderen en [appellanten sub 9] betogen dat het plandeel Clusiushof hogere en dichtere bebouwing mogelijk maakt dan was voorzien in het gemeentelijke Ontwikkelingsplan. Zij stellen voorts dat het college en de raad bij hun besluitvorming ten onrechte voorbij zijn gegaan aan de van de realisering van de Clusiushof te verwachten verkeersoverlast en de verkeersoverlast bij de nieuwe woningen aan de Clusiushof zelf. Zij voeren daartoe aan dat onder meer uit een door hen ingediend geluidrapport van Ardea acoustics & consult van 29 september 2006 blijkt, dat zich in het plangebied ten gevolge van het verkeer reeds overschrijdingen voordoen van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Naar hun mening zijn het college en de raad er ten onrechte van uitgegaan dat, omdat op de wegen in de wijk Poelgeest een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt, akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is. 2.4.1. Ten aanzien van de bezwaren van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 4] en anderen en [appellanten sub 9] met betrekking tot het Ontwikkelingsplan Poelgeest (hierna: het Ontwikkelingsplan), overweegt de Afdeling dat in dat plan uitdrukkelijk is vermeld dat dit geen blauwdruk bevat voor de realisatie of de eindsituatie, dat de benadering ervan conceptueel van aard is en dat het uitsluitend het karakter heeft van een ruimtelijk en programmatisch toetsingskader. Gelet hierop hebben betrokkenen aan het Ontwikkelingsplan geen gerechtvaardigde verwachtingen kunnen ontlenen met betrekking tot de aard en omvang van de woningbouw aan de Clusiushof. Het betoog faalt dan ook. 2.4.2. Met ingang van 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd. Ingevolge artikel VII, eerste lid, aanhef en onder a, van de wijzigingswet geluidhinder blijft de Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving, zoals deze gold vóór de inwerkingtreding van deze wet, van toepassing op het vaststellen en goedkeuren van een bestemmingsplan dat wordt vastgesteld met toepassing van de Wet geluidhinder en waarvan, zoals in het voorliggende geval, het ontwerp ter inzage is gelegd voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet. 2.4.3. Gelet op artikel 74, eerste en tweede lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 77 van de Wet geluidhinder, behoeft bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek te worden ingesteld indien voor een weg een maximumsnelheid geldt van 30 kilometer per uur. Voorts behoeft ingevolge artikel 74 van de Wet geluidhinder, indien voor een weg een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt, bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet 50 dB(A) als ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vanwege die weg in acht te worden genomen. Onbestreden is dat op de wegen in het plangebied een maximum snelheid van 30 kilometer per uur geldt, zodat in dit geval de verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek, noch het onverkort toepassen van de genoemde maximale geluidgrenswaarde gold. Een en ander rechtvaardigt - naar zowel door de raad als het college is onderkend - echter nog niet de conclusie dat het bestreden plandeel uit een oogpunt van geluidsbelasting zonder meer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens het hiervoor genoemde rapport van Ardea acoustics & consult en een rapport van de Milieudienst West-Holland van 16 juli 2007 wordt in de huidige situatie bij een aantal woningen in het plangebied ook bij een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, de voorkeurswaarde van 50 dB(A) overschreden. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de verkeerssituatie ter plaatse en de overlast daarvan niet aan de realisering van de woningen aan de Clusiushof in de weg staat. Hij heeft daartoe ter zitting naar voren gebracht dat, indien de uitzonderingsbepalingen van artikel 74 van de Wet geluidhinder niet van toepassing zouden zijn, zodat de overige bepalingen ter zake van de maximale geluidniveaus onverkort zouden gelden, in deze situatie het vaststellen van hogere waarden in de rede zou hebben gelegen. Aldus dient volgens de raad ten aanzien van de aanvaardbare geluidniveaus een zekere bandbreedte te worden aangehouden, om te voorkomen dat voor het aan de orde zijnde 30 km/u gebied een zwaardere toets zou gelden dan in een gebied dat wel onder de werking van de Wet geluidhinder zou vallen. De Afdeling acht dit uitgangspunt voor de hier aan de orde zijnde situatie niet onredelijk. Zij ziet voorts in hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de verkeerssituatie ter plaatse geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisering van het plandeel niet zal leiden tot een onevenredige toename van de overlast van het verkeer. 2.4.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 4] en anderen en [appellanten sub 9] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond. Ontsluitingsbrug 2.5. [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 8] en anderen en [appellant sub 10] kunnen zich niet verenigen met de aan de zuidwestzijde van het plangebied voorziene ontsluiting door middel van de aanleg van een brug over de Haarlemmertrekvaart. Zij hebben in dat verband onder meer aangevoerd dat ter zake onvoldoende rekening is gehouden met de structuurvisie Oegstgeest 2005-2020 (hierna: de Structuurvisie), dat de ontsluiting is gepland in de directe nabijheid van het gebied dat tot het rijksmonument Oud-Poelgeest behoort, hetgeen afbreuk zal doen aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van dat gebied en dat een ontsluitingsweg op deze locatie voorts in strijd is met het streekplan Zuid-Holland West (hierna: het Streekplan). Zij hebben voorts naar voren gebracht dat in het gebied waarin de aanleg van de brug is voorzien ten onrechte geen flora- en faunaonderzoek heeft plaatsgevonden. Door [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 8] en anderen en [appellant sub 10] is bovendien aangevoerd dat bij de keuze van de ontsluitingsweg ten onrechte is afgeweken van de U-vormige verkeersstructuur zoals die is neergelegd in het Ontwikkelingsplan en dat die keuze strijdig is met toezeggingen aan de omwonenden, waaronder de woonbootbewoners, dat in de toekomst het autoluwe karakter van de woonwijk zou worden beschermd en zou worden volstaan met een tijdelijke bouwbrug. Voorts is door [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 7] en anderen, [appellant sub 8] en anderen en [appellant sub 10] de noodzaak betwist van de aanleg van de brug als ontsluitingsweg. Zij voeren daartoe aan dat op slechts 300 meter afstand de Heukelsbrug is gelegen, die blijkens onder meer verkeerstellingen van de gemeente Oegstgeest toereikend moet worden geacht als ontsluitingsweg. Volgens [appellant sub 8] en anderen is bovendien in strijd met de plicht tot zorgvuldige voorbereiding daarvan bij de besluitvorming aan de aanwezigheid van hun woonboten voorbij gegaan. [appellant sub 3] en anderen achten de besluitvorming strijdig met de rechtszekerheid omdat de uitvoering daarvan afhankelijk is van besluitvorming van de gemeente Leiden en hebben betoogd dat de nieuwe ontsluiting verkeersonveiligheid tot gevolg zal hebben. Door [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 8] en anderen en [appellant sub 10] is ten slotte aangevoerd dat de gevolgen van de realisering van de ontsluitingsbrug voor de luchtkwaliteit ter plaatse onvoldoende zijn onderzocht, alsmede dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar de door hen naar voren gebrachte alternatieven voor de ontsluiting. 2.5.1. Ten behoeve van de ontsluiting is in het plan aan de gronden tussen de Oegstgeesterweg en de oever van de Haarlemmertrekvaart de bestemming "Verkeer (V)" toegekend. Een strook grond van circa 15 meter breed in het oostelijk deel van dit plandeel heeft tevens de bestemming "Waterkering (dubbelbestemming)" gekregen. Aan de gronden ter plaatse van de Haarlemmertrekvaart is de bestemming "Water (WA)" toegekend. Aan de gronden ter plaatse van de Broekweg, de gronden ten zuiden van de Hugo de Vrieslaan en de gronden ter plaatse van die laan is de bestemming "Verkeer (V)" gegeven. Het water tussen de Broekweg en de Hugo de Vrieslaan heeft de bestemming "Water (WA)" met de aanduiding "brug" gekregen. Bij de vaststelling van het plan is de plankaart gewijzigd in die zin dat de plangrens in de zuidwestelijke hoek van het plangebied is verschoven. Hierdoor is het zoekgebied voor de locatie voor de nieuwe brug uitgebreid. 2.5.2. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Verkeer (V)" onder andere bestemd voor wegen, fiets- en voetgangerspaden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, bruggen, bermen, sloten en nutsvoorzieningen. Ingevolge het tweede lid van artikel 8 mogen ten behoeve van deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. 2.5.3. In artikel 13 is ten aanzien van de gronden met de bestemming "Waterkering (dubbelbestemming)" onder andere bepaald dat deze gronden primair bestemd zijn voor de instandhouding van waterkeringen, en andere bouwwerken van waterbouwkundige aard. Daarbij is verder bepaald dat alle overige bestemmingen daaraan ondergeschikt zijn. In het tweede lid van artikel 13 is bepaald dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden gerealiseerd ten behoeve van de waterkering. Hiervan kan blijkens het derde lid alleen worden afgeweken ten behoeve van bouwvergunningvrije bouwwerken. Ingevolge het vierde lid, onder b en c, van artikel 13 is een aanlegvergunning vereist voor het aanleggen van wegen en verhardingen, alsmede voor het wijzigen van het maaiveldniveau. Ingevolge artikel 10, eerste lid, zijn de gronden met de bestemming "Water (WA)" uitsluitend bestemd voor vaarten, sloten, waterpartijen, oeverbeschoeiingen, de waterhuishouding en ligplaatsen ten behoeve van het aanleggen van pleziervaartuigen. In het tweede lid van artikel 10 is bepaald dat het verboden is om op de gronden met genoemde bestemming bouwwerken te realiseren. In het derde lid is een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het tweede lid, teneinde andere bouwwerken te bouwen ten dienste van de bestemming, zoals duikers en bruggen. Daarbij is in het derde lid, onder a en b, van artikel 10, bepaald dat de hoogte van andere bouwwerken ten hoogste 5 meter bedraagt en dat voor het plaatsen van bruggen een minimale doorvaarhoogte van 1,10 meter geldt. 2.5.4. Met betrekking tot het betoog dat de nieuwe ontsluiting in strijd is met de Structuurvisie is de Afdeling van oordeel dat het college zich met de raad terecht op het standpunt heeft gesteld dat die zich niet verzet tegen de aanleg van de ontsluiting. Het in de Structuurvisie neergelegde beleid is op dit punt niet zo strikt dat het de ontsluitingsweg op voorhand uitsluit. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat van strijd op dit punt met de Structuurvisie geen sprake is. Het betoog faalt. 2.5.5. Blijkens de stukken is de nieuwe ontsluiting gepland ter plaatse van de gronden van rijksmonument landgoed Oud-Poelgeest, dat is gelegen tussen de Hofdijck, de Laan van Oud Poelgeest, de Kwaaklaan en de Haarlemmerweg/trekvaart. Aan deze gronden komt volgens de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur een zeer hoge waarde toe. Voorts doen zich ter plaatse zichtassen met zeer hoge waarden voor. Het provinciale beleid ter zake is neergelegd in de nota Regels voor Ruimte. Deze nota bevat regels voor de ruimtelijke ordening van Zuid-Holland en vormt samen met de streekplannen voor het college het toetsingskader voor de ruimtelijke plannen in de provincie. Ingevolge het provinciale beleid ter zake dienen in gebieden die in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur zijn aangemerkt als gebieden met een zeer hoge waarde of waarin zich zichtassen met dezelfde kwalificatie bevinden, de bescherming en eventueel versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden, waaronder de aanwezige landschappelijke structuren, nederzettingen en archeologische waarden in het ruimtelijk plan te worden geregeld. Ook monumentale en karakteristieke objecten dienen te worden beschermd. De genoemde uitgangspunten zijn in de toelichting op het plan weliswaar vermeld, maar niet is gebleken dat door de raad of door het college onderzoek is verricht naar de vraag hoe aan deze kwalificaties recht kan worden gedaan. Bij de besluitvorming door de raad is evenmin ingegaan op de mogelijke aantasting van de in de omgeving van de geplande ontsluitingsbrug aanwezige, in het Streekplan onderkende natuurwaarden, waarop door [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 8] en anderen is gewezen. Voorts is komen vast te staan dat niet is onderzocht of van de ontsluiting zoals die thans in het plan is vastgelegd negatieve effecten op de flora en fauna zijn te verwachten, terwijl die gezien de situering daarvan niet zijn uitgesloten. Uit het voorgaande volgt dat het plan in zoverre onvoldoende is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. 2.6. De Afdeling overweegt voorts als volgt. Blijkens de stukken is een groot gedeelte van de verkeersstructuur in het plangebied reeds gerealiseerd. Volgens het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting, moet de route Thijsselaan-Weber-Van Bosselaan-De Vrieslaan worden beschouwd als het belangrijkste ontsluitingstraject van het plangebied. Een andere ontsluitingsmogelijkheid voor het autoverkeer is de route naar de Abtspoelweg via de Hugo de Vrieslaan, de C. van Steenishof, de Haarlemmerweg, de Kwaakbrug, de Haarlemmertrekvaart en de Kwaaklaan. Het plangebied wordt tevens ontsloten door de route vanaf de C. van Steenishof via de Haarlemmerweg. In het zuidelijke deel van het plangebied ten slotte ligt de Broekweg, een fietspad dat veelvuldig door onder andere scholieren wordt gebruikt. 2.6.2. De woningen van [appellant sub 3] en anderen zijn gelegen aan de [locaties 1] en de woning van [appellant sub 10] aan de [locatie 2]. De kortste afstanden tussen die woningen en tuinen tot de gronden die de bestemmingen "Verkeer (V)" en "Waterkering (dubbelbestemming)" hebben gekregen, zijn respectievelijk circa 55 en 67 meter. De woningen en tuinen van [appellant sub 5] en anderen bevinden zich aan het zuidelijk gedeelte van de [locatie 3] en hebben de nrs. […], […] en […] tot en met […]. De kortste afstanden tussen de woningen met de nrs. […] en […] tot de dichtstbijzijnde gronden met de bestemming "Verkeer (V)" bedraagt respectievelijk 5 en 6 meter. Voor de overige woningen bedraagt die afstand 2 meter. De kortste afstanden tussen de woning met no. […] en de daarbij horende tuin tot de dichtstbijzijnde plangrens bedragen respectievelijk 21 en 15 meter. [appellant sub 8] en anderen zijn de eigenaren/bewoners van vijf woonboten met de nrs. [locatie 4] […], en […] tot en met […], die in een aaneengesloten blok liggen in de Haarlemmertrekvaart aan de kant van de gemeente Leiden, ter hoogte van het Trekvaartplein. De woonboten worden permanent bewoond. De kortste afstand tussen de woonboten en de gronden met de bestemmingen "Verkeer (V)" en "Waterkering (dubbelbestemming)" is circa 9 meter. 2.6.3. Voor zover appellanten zich ten aanzien van de gekozen ontsluitingsstructuur beroepen op het Ontwikkelingsplan, kunnen daaraan, zoals ook al onder 2.4.1 is overwogen, ter zake geen gerechtvaardigde verwachtingen worden ontleend. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de Afdeling voor verwachtingen die betrokkenen, zoals zij betogen, hebben ontleend aan toezeggingen met betrekking tot verwijdering van de tijdelijke bouwbrug nu, naar het college terecht heeft overwogen, deze zoals was toegezegd, na de bouwwerkzaamheden is verwijderd, dat nadien de inzichten zijn veranderd ten aanzien van de ontsluiting van de wijk en dat evident is dat de tijdelijke vrijstelling voor de bouwbrug niet is gebruikt om een permanente brug toe te staan. Dit betoog slaagt niet. 2.6.4. De Afdeling stelt voorts voorop dat zij het voornemen van het college en de raad om, in plaats van de aanvankelijk voorgenomen ontsluitingsroute, een tweede volwaardige ontsluiting van het plangebied te realiseren niet onredelijk acht. Ook hun standpunt dat de bestaande ontsluitingen via de C. van Steenishof niet als zodanig kunnen worden aangemerkt kan niet onredelijk worden geacht. Daarbij is terecht van belang geacht dat deze routes via een deel van de wijk lopen, dat naar aard en opzet als een min of meer besloten hof kan worden gekenschetst. 2.6.5. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is de besluitvorming ter zake van de verkeersstructuur in het plangebied hoofdzakelijk gebaseerd op het rapport van Goudappel Coffeng "Ontsluiting Poelgeest" van 22 maart 2005. Uit dit rapport moet worden opgemaakt dat het de bedoeling is dat de tweede ontsluitingsroute als hoofdontsluitingsroute zal gaan fungeren. Vast staat evenwel dat de tweede ontsluiting geen verandering brengt in de verkeersstructuur van het plangebied zelf, aangezien het grootste gedeelte van de bewoners het plangebied nog steeds via de route Thijsselaan-Weber-Van Bosselaan-De Vrieslaan zal verlaten. Bij het aan het rapport van Goudappel Coffeng ten grondslag liggende onderzoek is op basis van een geschat aantal verkeersbewegingen per woning van 6,6 berekend dat na realisering van de gehele wijk, op de Lange Voort een verkeersintensiteit zal ontstaan van 7.740 motorvoertuigen per etmaal. Op basis van nadien in opdracht van het gemeentebestuur van Oegstgeest verrichte tellingen, waarbij is uitgegaan van 5,5 verkeersbewegingen per woning, is vervolgens geconcludeerd dat in 2011 het aantal motorvoertuigen per etmaal op de Lange Voort 6.742 zal bedragen. Blijkens het deskundigenbericht kan, wat er ook zij van het exacte aantal verkeersbewegingen en in aanmerking nemend dat er geen normen bestaan op basis waarvan een gemeente verplicht is tot de aanleg van een nieuwe ontsluiting, in ieder geval worden geconcludeerd dat de voorgestelde nieuwe ontsluiting zal leiden tot ontlasting van de Lange Voort. 2.6.6. Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting blijkt evenwel dat op dit moment onvoldoende inzicht bestaat in de verdeling van het verkeer over de twee ontsluitingswegen, de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe ontsluiting, de mate van sluipverkeer en de noodzakelijke maatregelen om sluipverkeer te voorkomen. In het plan is immers slechts een bestemmingsvlak aangegeven waarbinnen de ontsluitingsbrug gebouwd zal kunnen worden. Dit betekent dat niet kan worden beoordeeld welke gevolgen de realisering van de nieuwe ontsluitingsroute zal hebben voor de geluidbelasting van de woningen van [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 8] en anderen en [appellant sub 10]. Blijkens het deskundigenbericht kan aan het na het bestreden besluit, op 7 oktober 2008 door de Milieudienst West-Holland verrichte nader geluidonderzoek naar de geluidbelasting ter plaatse, geen doorslaggevende betekenis worden gehecht, nu hieruit niet valt op te maken of bij de gehanteerde verkeersgegevens rekening is gehouden met de eventuele verkeerstoename op die weg ten gevolge van de nieuwe ontsluiting. 2.6.7. Hetzelfde geldt voor het luchtkwaliteitsonderzoek van de Milieudienst West-Holland van 13 december 2006. In dit verband is in het deskundigenbericht opgemerkt dat, ten gevolge van het in het plan opnemen van een zoekgebied voor de ontsluitingsbrug, mogelijk van andere afstanden tot de woningen en woonboten had moeten worden uitgegaan dan die welke in genoemd onderzoek naar de luchtkwaliteit zijn aangehouden. Voorts is ook de beantwoording van de vraag welke gevolgen de nieuwe brug voor het verkeer op de Haarlemmerweg en de Broekweg heeft, in belangrijke mate afhankelijk van de uiteindelijke locatie en uitvoering van de nieuwe ontsluitingsweg. Dat deze nog niet vaststaat, betekent tevens dat evenmin kan worden beoordeeld of de nieuwe ontsluiting tot verkeersonveilige situaties ter plaatse zal leiden. In dit verband moet erop worden gewezen dat blijkens de Nota van uitgangspunten Trekvaartplein e.o. het voornemen is om de doorgaande route op de Haarlemmerweg te doorbreken, de Broekweg te handhaven en in overleg met de gemeente Oegstgeest nader te bezien of de Broekweg als hoofdfietsroute voorrang zal krijgen ten opzichte van de nieuwe weg. Blijkens het deskundigenbericht moet ervan worden uitgegaan dat, als de nieuwe brug de hoofdontsluitingsroute wordt, de verkeerssituatie op de kruising Anne Weber-Van Bosselaan- Hugo de Vrieslaan mogelijk zal gaan wijzigen, in die zin dat een groot gedeelte van het verkeer dat van de Anne Weber-Van Bosselaan komt linksaf richting nieuwe brug zal gaan en, indien er veel sluipverkeer via de nieuwe brug dan wel via de Haarlemmerweg/Trekvaartplein richting de Lange Voort en de Abtspoelweg zal gaan rijden, dit tijdens de spitsuren consequenties zal kunnen hebben voor de verkeerssituatie ter plaatse van deze kruising. De faseringsregeling die in de bestuursovereenkomst is overeengekomen om, onder meer op basis van een Plan van Aanpak van de gemeente Leiden tot een concrete invulling van het bestemmingsvlak en de uiteindelijke uitvoering van de brug te komen, waarop door de raad ter zitting is gewezen, maakt dat niet anders. Deze regeling miskent dat reeds bij de goedkeuring van het bestemmingsplan in voldoende mate zeker moest zijn dat de nieuwe ontsluitingsroute planologisch aanvaardbaar is. Uit het voorgaande volgt dat het plan in zoverre ook op deze punten onvoldoende is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. 2.6.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 7] en anderen, [appellant sub 8] en anderen en [appellant sub 10] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan voor zover het de zuidwestelijke ontsluiting betreft is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met deze artikelen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen van genoemde appellanten zijn dan ook gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeer (V)" en "Waterkering (dubbelbestemming)" gelegen in het uiterste zuidwesten van het plangebied aan de overzijde van de Haarlemmertrekvaart en aan artikel 10, derde lid, van de voorschriften. Voorts ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan voornoemde plandelen en planvoorschrift. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen voorts met betrekking tot de nieuwe ontsluiting is aangevoerd geen behandeling meer. Holle Mare 2.7. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 6], en [appellanten sub 9] zijn van mening dat door het plan de eventuele aanleg van de zogenoemde Holle Mare onmogelijk is gemaakt. Zij voeren aan dat goedkeuring had moeten worden onthouden aan de gehele strook aan de noordzijde van het plangebied om te voorkomen dat onoverkomelijke belemmeringen zullen ontstaan voor de realisering van de route. 2.7.1. Bij het bestreden besluit is goedkeuring onthouden aan de onderbroken streepaanduiding op de plankaart, lopende van de Hugo de Vrieslaan naar de Jac. P. Thijsselaan betreffende de in de legenda als zodanig aangeduide Holle Mareroute. 2.7.2. In de planvoorschriften die horen bij de bestemmingen "Groen (G)" en "Waterrecreatie (WR)" waarop de aanduiding is weergegeven, zijn geen vrijstellings- of wijzigingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van de aanleg van de Holle Mare route. Hieruit volgt dat realisering van de verbinding slechts kan plaatsvinden op grond van een planherziening. 2.7.3. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Groen (G)" primair bestemd voor onder andere groenstroken, parken, speelvoorzieningen en water, met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken en nutsvoorzieningen met de bijbehorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken. Blijkens het tweede lid van artikel 9 zijn op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan. In artikel 11, tweede lid, is bepaald dat op de gronden met de bestemming "Waterrecreatie (WR)" gebouwen binnen het bouwvlak mogen worden opgericht. Bij gebreke aan de aanduiding op de plankaart van een dergelijk bouwvlak langs de stippellijn zijn ook op deze gronden slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. 2.7.4. Uit dit samenstel van voorschriften vloeit voort dat door het plan geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die belemmeringen opwerpen voor eventuele realisering in de toekomst van de Holle Mare route. 2.7.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 6], en [appellanten sub 9] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond. School 2.8. [appellant sub 11] en anderen voeren aan dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de uitbreiding van de school "De Vogels", omdat de uitbreiding in strijd is met de Structuurvisie, waarin is uitgegaan van voldoende spreiding van basisscholen en kleinschalige zorg- en welzijnsvoorzieningen over de wijken. [appellant sub 7] en anderen en [appellant sub 11] en anderen betogen voorts dat daaraan ten onrechte goedkeuring is gehecht, aangezien dat het bestemmingsvlak zich deels binnen de 0,4 microtesla-zone van de hoogspanningsverbinding Leiden-Sassenheim bevindt. Hiervan zal volgens hen een negatieve invloed op de gezondheid van de kinderen uitgaan. Zij hebben verder aangevoerd dat de bebouwing van de vrije ruimte ten koste zal gaan van het ter plaatse aanwezige openbare speelgebied en daarmee van de openheid en de sociale veiligheid van de locatie, alsmede dat de uitbreiding meer algemeen ernstige gevolgen zal hebben voor de verkeersveiligheid, de parkeersituatie, het geluid, de luchtkwaliteit ter plaatse van hun woningen en ten slotte van de bereikbaarheid daarvan. Volgens [appellant sub 11] en anderen is in het plan ten onrechte geen maximum aan de toegestane bebouwing opgenomen. 2.8.1. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 11] en anderen dat de uitbreiding van de school in strijd is met de Structuurvisie, wordt overwogen dat niet is gebleken dat het daarin neergelegde beleid ter zake van de spreiding van bepaalde voorzieningen in de gemeente op dit punt zo strikt is dat het in de weg staat aan de realisering van de geplande uitbreiding. Mitsdien bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitbreiding van de school niet met de Structuurvisie in strijd is. 2.8.2. Ter zake van het betoog dat de uitbreiding van de school niet aanvaardbaar is vanwege stralingsgevaar, overweegt de Afdeling voorts als volgt. De openbare basisschool "De Vogels", waarvan de realisering destijds mogelijk is gemaakt met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO, is gelegen aan de Jac. P. Thijsselaan, aan de zuid-oostelijke kant van het plangebied. Blijkens de stukken is de vleugel met de klaslokalen langs de Jac. P. Thijsselaan gebouwd op palen, waaronder zich een open ruimte bevindt met een vrije hoogte van circa zes meter. Hier bevindt zich de hoofdingang van de school. De vrije ruimte is deels in gebruik als schoolplein en deels als openbaar gebied. Op het scharnierpunt van de school met het woningbouwblok is de vrije ruimte ingevuld met een gymnastieklokaal met bijbehorende voorzieningen. Het totale complex heeft een hoogte van 10 meter. 2.8.3. Het plandeel voorziet in de uitbreiding van de school met twee klaslokalen, een buitenschoolse opvang, bestaande uit drie lokalen met aanvullende voorzieningen, en een kinderdagverblijf bestaande uit vier lokalen met aanvullende voorzieningen. De desbetreffende gronden hebben de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" gekregen. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming onder meer bestemd voor scholen, kinderdagverblijven en vergelijkbare doeleinden, alsmede medische, sociaal-culturele en religieuze doeleinden en woningen. Dit bestemmingsvlak strekt zich zowel in noordelijke als in zuidelijke richting verder uit dan het bestaande schoolgebouw. De maximale bouwhoogte is 12 meter. 2.8.4. De hoogspanningsverbinding Leiden-Sassenheim bevindt zich ten noordoosten van de school. Ter plaatse van de hoogspanningsverbinding hebben de gronden behalve de bestemming "Groen (G)" tevens de dubbelbestemming "Bovengrondse hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)". Op de plankaart is een strook met een breedte van 55 meter - 27,50 meter aan weerszijden van de hartlijn - aangegeven waarvoor in artikel 14 van de planvoorschriften een aanlegvergunningenstelsel is opgenomen. De gronden met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" grenzen aan de noordzijde direct aan die strook. De kortste afstand tussen het bestaande schoolgebouw en de hartlijn van de verbinding bedraagt 27 meter. 2.8.5. Het college heeft zich met de raad op het standpunt gesteld dat de schooluitbreiding moet worden gezien als een "bestaande situatie" als bedoeld in het advies van de staatssecretaris van oktober 2005. Daartoe heeft het college met name gewezen op de vermelding in dat advies, dat de gemeenten ter vermijding van schadeclaims en tijdverlies wordt geadviseerd om eerder in gang gezette en vergevorderde maar nog niet onherroepelijk vastgestelde planwijzigingen, in beginsel ook als bestaande situatie aan te merken. Het college heeft er voorts op gewezen dat de raad desondanks onderzoek heeft laten verrichten naar de straling ter plaatse en dat daaruit is gebleken dat de voorgenomen uitbreiding van de school buiten de zone van 0,4 microtesla zal komen te liggen. Bij de besluitvorming is bovendien rekening gehouden met de aan de raad toekomende vrijheid om, met inachtneming van het advies van de staatssecretaris van oktober 2005, tot zijn eigen besluitvorming ter zake te komen, aldus het college. Ter zitting is namens de raad nog naar voren gebracht dat het advies van de staatssecretaris niet aan de uitbreiding van de school in de weg staat, nu daarin uitdrukkelijk is vermeld dat een uitbreiding als gevolg waarvan het aantal gevoelige bestemmingen niet toeneemt, aanvaardbaar is. 2.8.6. Blijkens een in opdracht van de gemeente opgesteld rapport van TNO Defensie en Veiligheid "Berekening specifieke magneetveldzone Poelgeest" van 30 juli 2007 bevindt de 0,4 microtesla zone ter hoogte van de school zich op 50 meter van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding, welke afstand geldt ter hoogte van het maaiveld. Volgens het deskundigenbericht is het effect op de verschillende bouwlagen van de school verschillend vanwege de afname van de afstand tussen deze bouwlagen en de daadwerkelijke hoogspanningslijnen. Blijkens het TNO-rapport is de magneetveldzone op 1 meter hoogte ten opzichte van de begane grond vloer 52 meter breed en op een hoogte van 1 meter ten opzichte van de verdiepingsvloer, waar de klaslokalen zich bevinden, 55 meter. In opdracht van de gemeente is door TNO voorts aanvullend onderzoek gedaan naar de benodigde afstand tot de hartlijn van de hoogspanningsverbinding bij een eventuele opbouw van twee verdiepingen op het bestaande schoolgebouw. Uit het daaruit voortvloeiende rapport "Uitbreiding berekening magneetveldzone Poelgeest" van 15 oktober 2007 blijkt dat, om te voorkomen dat de uitbreiding in de magneetveldzone komt te liggen, voor de tweede en derde verdieping een afstand moet worden aangehouden van 56 meter tot aan de hartlijn. 2.8.7. In het deskundigenbericht is opgemerkt dat het plandeel niet in de weg staat aan de realisering van de uitbreiding buiten de magneetzone. In de laatste versie van het uitbreidingsplan voor de school, van april 2008, is gepoogd rekening te houden met het streven om de klaslokalen buiten de magneetveldzone te houden. In het plan is op de begane grondverdieping voorzien in drie groepsruimtes, een speelhal en enkele personeelsruimtes. De groepsruimtes liggen vrijwel geheel buiten de zone. De speelhal bevindt zich grotendeels binnen de zone. Twee ruimten voor de buitenschoolse opvang en twee andere groepsruimtes op de eerste verdieping bevinden zich vrijwel geheel buiten de zone. In het plan is tevens aangegeven hoe op het dak van de school, nagenoeg geheel buiten de zone, vier extra groepsruimten zouden kunnen worden gerealiseerd. Dit neemt evenwel niet weg dat het bestemmingsplan zoals het nu voorligt, wat grondoppervlak en bouwhoogte betreft, tevens ruime uitbreidingsmogelijkheden binnen de berekende magneetveldzone biedt. Het college heeft dit miskend. Gelet hierop berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering. 2.8.8. De hiervoor genoemde brief van de staatssecretaris van 3 okober 2005, kenmerk SAS/2005183118 - die in een brief van de minister van VROM van 4 november 2008 (www.vrom.nl) aan de hand van een advies van de Gezondheidsraad van 21 februari 2008 is bevestigd en verduidelijkt - betreft een advies aan gemeenten en provincies met betrekking tot de aanwezigheid van hoogspanningslijnen in de nabijheid van onder meer woningen in verband met gezondheidsrisico's. Het advies houdt in dat bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). Volgens de brief is de reden hiervan dat mogelijk een statistisch significante associatie aanwezig is tussen het optreden van leukemie bij kinderen en de magnetische velden van bovengrondse hoogspanningslijnen. In bijlage 1 bij de brief van de staatssecretaris wordt aangegeven dat voor "langdurige blootstellingen" wordt uitgegaan van kinderen die wonen, of verblijven in scholen, crèches en kinderopvangplaatsen die zijn gelegen in magneetveldzones. Als "gevoelige bestemmingen" worden daarom aangemerkt woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. 2.8.9. In genoemd advies van de staatssecretaris is voorts het volgende vermeld: "Op basis van het voorgaande adviseer ik u om bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracé's van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). (-) Ter vermijding van schadeclaims en tijdverlies adviseer ik de gemeenten om de reeds eerder in gang gezette en vergevorderde maar nog niet onherroepelijk vastgestelde planwijzigingen, in beginsel ook als bestaande situatie aan te merken. Echter daar waar het redelijkerwijs nog mogelijk is om dit advies te implementeren in gevallen waarin de planwijzigingen reeds in gang zijn gezet en nog niet zijn vastgesteld, adviseer ik u om alsnog met dit voorzorgbeleid rekening te houden". 2.8.10. In de bijlage van de hiervoor genoemde brief van de minister van VROM van 4 november 2008 is het begrip "bestaande situatie" als volgt verduidelijkt: "Onder het begrip "bestaande situatie" zoals bedoeld in het advies, moet worden verstaan de situatie eind 2005 toen het advies werd uitgebracht. Zoals ook in de brief van oktober 2005 is uiteengezet, wordt met "bestaand" het toen vigerende bestemmingsplan bedoeld en de reeds in gang gezette wijzigingen daarop". (-) 2.8.11. De Afdeling overweegt allereerst dat voor het betoog van de raad ter zitting dat het advies van de staatssecretaris niet aan realisering van het plandeel in de weg staat, nu geen sprake is van uitbreiding van het aantal gevoelige bestemmingen, geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden, reeds omdat in het advies zelf en de daarbij behorende bijlage expliciet is vermeld dat als "gevoelige bestemmingen" in de zin van dat advies worden aangemerkt "woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen". Mede hieruit moet naar het oordeel van de Afdeling worden afgeleid dat beoogd is om niet slechts de uitbreiding van het bestaande aantal gevoelige bestemmingen, maar ook uitbreidingen van de omvang daarvan onder de werking van het advies te brengen. Dit betoog slaagt dan ook niet. 2.8.12. De Afdeling overweegt voorts als volgt. In het voorliggende geval zijn het ontwerpplan en het plan geruime tijd na het advies van de staatssecretaris van oktober 2005 (hierna: het beleidsadvies) vastgesteld. Niet valt in te zien waarom het plan volgens het beleidsadvies als een bestaande situatie zou moeten worden aangemerkt. Het feit dat Deelplan 1, waarin de realisering van de wijk, inclusief uitbreiding van de school was voorzien, ten tijde van het uitkomen van het advies al was vastgesteld, maakt dit niet anders. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat in de betrokken brief is geadviseerd om in gevallen, waarin dat redelijkerwijs nog mogelijk is, toch met het voorzorgbeleid rekening te houden. Nu het genoemde deelplan door de onthouding van goedkeuring daaraan door het college destijds niet in werking is getreden, het ontwerpplan met ingang van 23 november 2006 ter inzage is gelegd en het plan is vastgesteld op 21 mei 2007, dat wil zeggen ruim na de brief van oktober 2005, en bovendien nog geen onherroepelijke bouwvergunning ter zake is verleend, is niet zonder meer duidelijk waarom het voorzorgbeleid niet toch in acht is genomen. Weliswaar kunnen gemeenten van het beleidsadvies afwijken, nu - zoals ook in de brief is vermeld - het slechts een advies betreft. Dat laat evenwel onverlet dat afwijking van het beleidsadvies van een toereikende motivering moet worden voorzien. Hetgeen in de stukken door het college en de raad naar voren is gebracht, kan naar het oordeel van de Afdeling niet als zodanig worden aangemerkt. Het bestreden besluit berust ook in zoverre niet op een toereikende motivering. 2.8.13. Ter zake van de overige bezwaren tegen bebouwing van de openbare ruimte onder de school overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de open ruimte onder de school in het plan moet worden gezien als een zoekruimte voor de uitbreiding en dat - mede gelet op de wettelijke verplichting om in voldoende speelterrein te voorzien - niet de gehele oppervlakte zal worden bebouwd. Gelet voorts op het feit dat zich direct ten zuiden van het schoolgebouw een groenzone met speeltoestellen bevindt, is het verlies van de ruimte in dit opzicht niet zo nadelig dat het college daarin aanleiding heeft hoeven zien om in zoverre goedkeuring aan het plan te onthouden. In de genoemde adviesnota is voorts vermeld dat bij het ontwerpen van de bebouwing van de open ruimte de architect zal worden betrokken om tot een optimale invulling voor omwonenden en gebruikers te komen, waarbij zoveel mogelijk rekening zal worden gehouden met de bereikbaarheid en het uitzicht van de woningen in de directe omgeving. Mede gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de bezwaren van [appellant sub 7] en anderen en [appellant sub 11] en anderen op dit punt niet in voldoende mate kunnen worden ondervangen. 2.8.14. Vast staat dat de uitbreiding met een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang tot een zekere toename van het aantal verkeersbewegingen ter plaatse zal leiden. Met name gelet op het feit dat de buitenschoolse opvang deels door kinderen van de school zelf zal worden gebruikt, acht de Afdeling evenwel het standpunt van het college dat van de voorgenomen uitbreiding geen ernstige aantasting van de parkeermogelijkheden, de geluidsituatie en de luchtkwaliteit ter plaatse behoeft te worden gevreesd, niet onredelijk. Daar staat tegenover dat, naar uit het deskundigenbericht blijkt, bij realisering van het totaal aan uitbreidingsmogelijkheden dat door het plan wordt geboden - dat wil zeggen ook op de gronden waarop thans geen bebouwing is voorzien - zich op die punten ernstiger gevolgen voor de omgeving zouden kunnen voordoen. Hieraan is door het college geen aandacht besteed bij de besluitvorming. Nu het college dit heeft nagelaten is het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en steunt het in zoverre niet op een deugdelijke motivering. 2.8.15. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 7] en anderen en [appellant sub 11] en anderen hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" dat voorziet in de school "De Vogels" is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen van [appellant sub 7] en anderen en [appellant sub 11] en anderen zijn op dit punt gegrond. Het bestreden besluit dient derhalve in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. 2.9. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 10] en [appellant sub 11] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 7] en anderen en [appellant sub 8] en anderen is niet gebleken. Voor een proceskostenveroordeling ten behoeve van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 6] en [appellanten sub 9] bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 7] en anderen, [appellant sub 8] en anderen, [appellant sub 10] en [appellant sub 11], de Vereniging van Eigenaren Unicum en anderen gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van 8 januari 2008, kenmerk PZH-2008-7699, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeer (V)" en "Waterkering (dubbelbestemming)" gelegen in het uiterste zuidwesten van het plangebied aan de overzijde van de Haarlemmertrekvaart, het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" dat voorziet in de school "De Vogels" en aan artikel 10, derde lid, van de voorschriften; III. onthoudt goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Verkeer (V)" en "Waterkering (dubbelbestemming)" gelegen in het uiterste zuidwesten van het plangebied aan de overzijde van de Haarlemmertrekvaart en aan artikel 10, derde lid, van de voorschriften; IV. bepaalt dat deze uitspraak voor het onder III genoemde plandeel en planvoorschrift in de plaats treedt van het besluit van 8 januari 2008; V. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 6], [appellanten sub 9] ongegrond; VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 10] en [appellant sub 11], de Vereniging van Eigenaren Unicum en anderen in verband met de behandeling van hun beroepen opgekomen proceskosten tot een totaalbedrag van € 1456,78 (zegge: veertienhonderdzesenvijftig euro en achtenzeventig cent); het dient door de provincie Zuid-Holland op de volgende wijze, onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan [appellant sub 3] en [appellant sub 11] bevrijdend werkt ten opzichte van de door hen vertegenwoordigde appellanten; - aan [appellant sub 3] en anderen een bedrag van € 159,39 (zegge: honderdnegenenvijftig euro en negenendertig cent); - aan [appellant sub 10] een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - aan [appellant sub 11], de Vereniging van Eigenaren Unicum en anderen een bedrag van € 653,39 (zegge: zeshonderddrieenvijftig euro en negenendertig cent), gedeeltelijk toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 7] en anderen, [appellant sub 8] en anderen, H.F.M. [appellant sub 10] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) ieder en aan [appellant sub 11], de Vereniging van Eigenaren Unicum en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de door hen vertegenwoordigde appellanten. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. G.N. Roes en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Zijlstra voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009 240.