Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI9693

Datum uitspraak2009-06-24
Datum gepubliceerd2009-06-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806595/1/M1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 juli 2008 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogreemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het college) een vergunning onder voorschriften aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Renolit Nederland B.V. en Alkor Draka B.V (hierna: Renolit en Alkor Draka) verleend als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor het lozen van afvalstoffen en schadelijke en verontreinigende stoffen op het oppervlaktewater afkomstig van beide bedrijven aan de Flevolaan 1-5 te Enkhuizen. Dit besluit is op 18 juli 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200806595/1/M1. Datum uitspraak: 24 juni 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de vereniging Vereniging Milieufederatie Noord-Holland, gevestigd te Zaandam, appellante, en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 juli 2008 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogreemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het college) een vergunning onder voorschriften aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Renolit Nederland B.V. en Alkor Draka B.V (hierna: Renolit en Alkor Draka) verleend als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor het lozen van afvalstoffen en schadelijke en verontreinigende stoffen op het oppervlaktewater afkomstig van beide bedrijven aan de Flevolaan 1-5 te Enkhuizen. Dit besluit is op 18 juli 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft de vereniging Vereniging Milieufederatie Noord-Holland (hierna: de Milieufederatie) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2008, beroep ingesteld. Het college en Renolit en Alkor Draka hebben nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2009, waar de Milieufederatie, vertegenwoordigd door mr. A.F. de Savornin Lohman, en het college, vertegenwoordigd door P.P.J. Osterling en W.H. Wissink, beiden werkzaam bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, zijn verschenen. Voorts zijn Renolit en Alkor Draka, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, en H.S.M. Repkes-van Diepen, ter zitting gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wvo) worden aan een vergunning voorschriften verbonden tot bescherming van de belangen, waarvoor het vereiste van vergunning is gesteld. Ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Wvo zijn met betrekking tot een vergunning, als de onderhavige, onder meer de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt. Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe. 2.2. De Milieufederatie betoogt - kort weergegeven - dat in de voorschriften 5a, eerste lid, onder b, en 5b, eerste lid, onder c en d, eerste volzin, van het bestreden besluit niet is uitgegaan van het toepassen van de in aanmerking komende beste beschikbare technieken maar van de best uitvoerbare technieken, zodat Renolit en Draka ten onrechte niet de hoge mate van bescherming behoeft na te streven als bedoeld in artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer. 2.2.1. Voorschrift 5a, eerste lid, onder b, van het bestreden besluit bepaalt dat vergunninghoudster Alkor Draka B.V. een plan van aanpak dient op te stellen met een technische en financiële onderbouwing, met als doel de lozing van warmte op het polderwater volgens de ‘best uitvoerbare technieken’ te beperken. Voorschrift 5b, eerste lid, onder c, van het bestreden besluit bepaalt dat vergunninghoudster Renolit Nederland B.V. een plan van aanpak dient op te stellen met een technische en financiële onderbouwing, met als doel de lozing van warmte op het polderwater volgens de ‘best uitvoerbare technieken’ te beperken. Voorschrift 5b, eerste lid, onder d, eerste volzin, van het bestreden besluit bepaalt dat vergunninghoudster Renolit Nederland B.V. een plan van aanpak dient op te stellen met een technische en financiële onderbouwing, met als doel de lozing van weekmakers op het polderwater volgens de ‘best uitvoerbare technieken’ te beperken. 2.2.2. Het college heeft in het nader ingediende stuk van 8 mei 2009 en ter zitting naar voren gebracht dat het met het hanteren van het begrip ‘best uitvoerbare technieken’ niet heeft beoogd het op grond van artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer met toepassing van de beste beschikbare technieken minimaal te behalen beschermingsniveau te verlaten. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer. Deze beroepsgrond slaagt. 2.3. De Milieufederatie betoogt dat de sanering van de restlozing in voorschrift 5b, derde lid, van het bestreden besluit ten onrechte geheel afhankelijk is gesteld van de voor het ontvangend oppervlaktewater geldende waterkwaliteitsdoelstelling. Het college miskent volgens haar daarmee dat eerst dient te worden nagegaan hoe met toepassing van de beste beschikbare technieken de nadelige gevolgen van die lozing bij voorkeur bij de bron kan worden beperkt dan wel ongedaan kan worden gemaakt. Voor een aanvullende saneringsinspanning als bedoeld in dat voorschrift, is slechts plaats indien blijkt dat na het toepassen van de beste beschikbare technieken het te lozen afvalwater de waterkwaliteitsdoelstelling van het polderwater nog steeds nadelig beïnvloedt, aldus de Milieufederatie. 2.3.1. Uit het nader ingediende stuk van 8 mei 2009 en verhandelde ter zitting volgt dat het college met voorschrift 5b, derde lid, van het bestreden besluit heeft beoogd om na toepassing van de beste beschikbare technieken en indien de waterkwaliteitsdoelstelling van het polderwater daartoe noopt, tot een verdergaande saneringsinspanning te komen. Daartoe sterkt voorschrift 5b, derde lid, van het bestreden besluit echter niet. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met het algemene beginsel dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen. Deze beroepsgrond slaagt. 2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover in de voorschriften 5a, eerste lid, onder b, en 5b, eerste lid, onder c en d, eerste volzin, het begrip ‘best uitvoerbare technieken’ is weergegeven en voor zover het voorschrift 5b, derde lid, betreft. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak op onderdelen in de plaats treedt van de hiervoor genoemde voorschriften voor zover deze zijn vernietigd. 2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van 11 juli 2008, kenmerk 074858, voor zover in de voorschriften 5a, eerste lid, onder b, en 5b, eerste lid, onder c en d, eerste volzin, het begrip ‘best uitvoerbare technieken’ is weergegeven en voor zover het voorschrift 5b, derde lid betreft; III. bepaalt dat het begrip ‘beste uitvoerbare technieken’ in de voorschriften 5a, eerste lid, onder b, en 5b, eerste lid, sub c en d, eerste volzin, van het bestreden besluit wordt vervangen door het begrip ‘beste beschikbare technieken’; IV. bepaalt dat voorschrift 5 b, derde lid, van het bestreden besluit als volgt komt te luiden: "Op grond van de resultaten en conclusies van het in het eerste lid, onder d, bedoelde onderzoek bepaalt het college van dijkgraaf en hoogheemraden bij een voor bezwaar vatbare besluit welke saneringsmethode als toepassing van de beste beschikbare technieken kan worden aangemerkt en na toepassing hiervan of en zo ja in welke mate een verdergaande saneringsinspanning nodig is op grond van de waterkwaliteitsdoelstelling van het polderwater met een tijdpad daaraan gekoppeld"; V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 11 juli 2008; VI. gelast dat het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan Milieufederatie Noord-Holland het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Drouen voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009 375-590.