Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI9697

Datum uitspraak2009-06-24
Datum gepubliceerd2009-06-24
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808207/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen (hierna: het college) aan [appellant] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning met bijgebouw op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: de woning respectievelijk het perceel).


Uitspraak

200808207/1/H1. Datum uitspraak: 24 juni 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 oktober 2008 in zaak nr. 08/211 in het geding tussen: [wederpartij] en het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen (hierna: het college) aan [appellant] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning met bijgebouw op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: de woning respectievelijk het perceel). Bij besluit van 10 december 2007 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 3 oktober 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 december 2007 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar beslist met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 december 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [wederpartij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Bij besluit van 19 februari 2009 heeft het college het door [wederpartij] tegen het besluit van 25 april 2007 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de motivering van het besluit van 25 april 2007 aangevuld en dat besluit voor het overige gehandhaafd. [wederpartij] heeft nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.B.Ph. Geeraerdts, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.P.M. van Tiel, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], bijgestaan door mr. R.J.G. Ensink, advocaat te Tilburg, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. 2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het door [wederpartij] tegen het besluit van 25 april 2007 gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertoe voert hij aan dat [wederpartij] geen rechtstreeks bij dit besluit betrokken belang heeft, omdat hij vanaf zijn perceel geen direct zicht heeft op het middendeel en de achterzijde van de woning. 2.2.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [wederpartij] woont op een afstand van ongeveer honderd meter van de woning op het perceel en dat hij hierop vanuit zijn eigen woning geen zicht heeft. Door de bebouwing op het perceel [locatie 2] heeft hij bovendien slechts vanaf een klein deel van zijn perceel, gelegen op een nog grotere afstand, zicht op een beperkt deel van de woning. Onder deze omstandigheden, in relatie tot de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling die met de woning mogelijk wordt gemaakt, heeft [wederpartij] geen rechtstreeks bij het besluit van 25 april 2007 betrokken belang als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het college heeft het door hem tegen dat besluit gemaakte bezwaar derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dat [wederpartij] ook vanaf zijn garage zicht heeft op een deel van de woning, leidt niet tot een ander oordeel. Het betoog slaagt. 2.3. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 10 december 2007 van het college alsnog ongegrond verklaren. 2.4. Bij besluit van 19 februari 2009 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. 2.4.1. Gelet op het vorenoverwogene kon het college, naar thans blijkt, niet ten tweede male op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar beslissen. Dit betekent dat het van rechtswege gegenereerde beroep tegen het besluit van 19 februari 2009 gegrond is en dat dit besluit moet worden vernietigd. 2.5. In deze situatie is er geen aanleiding om te bepalen dat het door [appellant] betaalde griffierecht door de gemeente Drimmelen moet worden vergoed. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat, naar analogie van artikel 41, vijfde lid, van die wet, het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 oktober 2008 in zaak nr. 08/211; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond; IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 19 februari 2009 gegrond; V. vernietigt dat besluit; VI. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdenzestien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Lodder lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009 17-593.