
Jurisprudentie
BI9746
Datum uitspraak2009-06-19
Datum gepubliceerd2009-06-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/35 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/35 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende rekening is gehouden met de energetische beperkingen die voortvloeien uit de bij appellant in 1996 geconstateerde ziekte van Bechterew. Anders dan Koster, die in zijn rapportage uitgaat van een ziektebeeld waarbij in zijn algemeenheid vermoeidheidsklachten een rol spelen, is bezwaarverzekeringsarts Van Bruggen, naar aanleiding van informatie van reumatoloog M.D. Posthumus van 10 augustus 2006, tot de conclusie gekomen dat de ziekte van Bechterew niet klinisch actief is, waardoor betrokkene met inachtneming van de FML fulltime belastbaar is. De Raad ziet geen aanleiding dit oordeel voor onjuist te houden. De stelling van appellant en die van de door hem ingeschakelde deskundige Koster dat door de rechtbank onvoldoende rekening is gehouden met de rapportage van Ergo Noord, onderschrijft de Raad niet. Juiste vaststelling beperkingen.
Uitspraak
08/35 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 december 2007, 06/1508 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 19 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J.A. van Dijk, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2009, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk voornoemd. Het Uwv is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 8 juni 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, met ingang van 1 juli 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Bezwaarverzekeringsarts A. van Bruggen concludeerde naar aanleiding van de op zijn verzoek verkregen informatie uit de curatieve sector dat appellant op een aantal aspecten op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zwaarder beperkt is dan door verzekeringsarts J.M. Dijkstra was aangenomen en heeft een nieuwe FML opgesteld. Bij besluit van 4 oktober 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, onder meer onder de overweging dat niet gebleken is dat de klachten van appellant in onvoldoende mate zijn onderkend. Daarnaast heeft appellant geen nieuwe medische informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld zou kunnen worden aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen.
3.1. In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen niet juist heeft gewaardeerd. Zo is met de rugklachten en de energetische beperkingen van appellant, gelet op de rapportage van Ergo Noord van 28 juni 2006, onvoldoende rekening gehouden. De door bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts geduide functies zijn derhalve niet passend.
3.2. Ter adstructie van zijn betoog heeft appellant een geneeskundige rapportage van G. Koster van 15 oktober 2008 en een rapport van arbeidsdeskundige G.J. Tebbens van 27 oktober 2008 overgelegd.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen is het Uwv door de late inzending van de in overweging 3.2 genoemde stukken niet in zijn processuele belangen geschaad, zodat de Raad deze stukken in zijn oordeelsvorming heeft betrokken.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende rekening is gehouden met de energetische beperkingen die voortvloeien uit de bij appellant in 1996 geconstateerde ziekte van Bechterew. Anders dan Koster, die in zijn rapportage uitgaat van een ziektebeeld waarbij in zijn algemeenheid vermoeidheidsklachten een rol spelen, is bezwaarverzekeringsarts Van Bruggen, naar aanleiding van informatie van reumatoloog M.D. Posthumus van 10 augustus 2006, tot de conclusie gekomen dat de ziekte van Bechterew niet klinisch actief is, waardoor betrokkene met inachtneming van de FML fulltime belastbaar is. De Raad ziet geen aanleiding dit oordeel voor onjuist te houden.
4.3. De stelling van appellant en die van de door hem ingeschakelde deskundige Koster dat door de rechtbank onvoldoende rekening is gehouden met de rapportage van Ergo Noord, onderschrijft de Raad niet. Uit de jurisprudentie van de Raad volgt dat met de uitkomsten van arbeidsexploratieonderzoeken terughoudend moet worden omgegaan. Immers, bij beoordelingen als door Ergo Noord uitgevoerd kan, reeds omdat in verband met de gebruikte onderzoeksmethode, waarbij aan de hand van door de onderzochte persoon te verrichten praktijktesten getracht wordt diens belastbaarheid in beeld te brengen, de onderzochte persoon zelf al dan niet bewust in enige mate invloed uitoefenen op het onderzoek en aldus zal niet voorkomen kunnen worden dat de resultaten ervan mede afhankelijk zijn van diens medewerking aan het onderzoek. Verder blijkt uit een dergelijk onderzoek niet, zoals Koster ook aangeeft, of en in hoeverre de daarin geconstateerde beperkingen het gevolg zijn van ziekte of gebrek. In het onderhavige geval komt daar nog bij dat het exploratieonderzoek van appellant niet gericht is geweest op het testen van zijn geschiktheid voor de aan de schatting ten grondslag liggende functies.
4.4. Evenmin volgt de Raad appellant in de stelling dat de (bezwaar)verzekeringsarts zijn (overige) beperkingen onjuist heeft vastgesteld. Voor de aanvullende beperkingen die volgens Koster in de FML verdisconteerd zouden moeten worden, met name ten aanzien van het gebruik van de rug, heeft de Raad geen steun gevonden in voorliggende (medische) stukken.
4.5. Nu niet is gebleken dat appellant op de datum in geding, 1 juli 2006, meer beperkingen had dan door bezwaarverzekeringsarts Van Bruggen in de FML van 15 september 2006 is aangegeven, zijn de functies telefonist, receptionist (SBC-code 315120), receptionist, baliemedewerker (SBC-code 315150) en telefonist coördinatiecentrum (SBC-code 515201) geschikt voor appellant, zoals ook door arbeidsdeskundige Tebbens in de conclusie van zijn rapport is onderschreven.
4.6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter en M. Greebe en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2009.
(get.) A.T. de Kwaasteniet.
(get.) J.M. Tason Avila.
JL