
Jurisprudentie
BI9774
Datum uitspraak2009-06-19
Datum gepubliceerd2009-06-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3916 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3916 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. De Raad overweegt dat, gelet op hetgeen door appellant is aangevoerd, in hoger beroep slechts aan de orde is de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beide door haar genoemde functies niet aan de schatting ten grondslag mogen worden gelegd omdat betrokkene niet voldoet aan de daarin gestelde opleidingseis. De Raad beantwoord deze vraag ontkennend. De Raad overweegt daartoe in de eerste plaats dat, anders dan waarvan kennelijk de rechtbank is uitgegaan, betrokkene feitelijk wel voldoet aan de eis van voltooid basisonderwijs, aangezien, zoals door appellant is aangevoerd en van de zijde van betrokkene niet is weersproken, ten tijde hier van belang het lager onderwijs in Turkije vijf leerjaren kende en betrokkene deze vijf leerjaren ook alle heeft doorlopen. De Raad is van oordeel dat betrokkene - die, in Turkije de lagere school heeft doorlopen, daarnaast geruime tijd als schoenmaker heeft gewerkt, zijn rijbewijs heeft behaald, een Nederlandse taalcursus heeft gevolgd en voorts in Nederland diverse functies heeft vervuld waarvan laatstelijk gedurende ruim twee jaar de functie van agrarisch medewerker - geacht moet worden te beschikken over het gevraagde opleidingsniveau.
Uitspraak
08/3916 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 19 mei 2008, 06/2803 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 19 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft P.F.M. Deijkers, advocaat te Enkhuizen, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2009. Appellant was vertegenwoordigd door mr. C. Roele. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. M.M. Haverkort, kantoorgenoot van mr. Deijkers. Als tolk was aanwezig
M. Kaygisiz.
II. OVERWEGINGEN
1. Betrokkene, geboren [in] 1966, is op 24-jarige leeftijd naar Nederland gekomen. Sedertdien heeft hij diverse werkzaamheden verricht via uitzendbureaus. Vanaf november 1994 is hij werkzaam geweest als agrarisch medewerker. Na wegens psychische klachten, samenhangend met een arbeidsconflict, te zijn uitgevallen, is betrokkene vanaf januari 1998 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.1. Bij besluit van 30 maart 2006 is betrokkenes WAO-uitkering met ingang van 31 mei 2006 beëindigd, op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. Volgens de daaraan ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten wordt betrokkene weer in staat geacht met diverse functies, te weten de functies sorteerder/controleur, Sbc-code 111340, productiemedewerker industrie, Sbc-code 111180 en productiemedewerker textiel/geen kleding, Sbc-code 272043, een zodanig loon te verdienen dat in vergelijking met zijn maatgevende inkomen geen voor de toepassing van de WAO relevant verlies aan verdiencapaciteit resteert.
2.2. Bij besluit van 18 augustus 2006, hierna: het bestreden besluit, is het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 30 maart 2006 ongegrond verklaard.
3.1. Naar aanleiding van de in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerde grieven, heeft de rechtbank in de eerste plaats overwogen geen reden te zien om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde medische beperkingen. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor betrokkene in medisch opzicht passend zijn te achten. Tevens heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met het vastgestelde maatmaninkomen.
3.2. Omdat evenwel in de fase van het beroep door de bezwaarverzekeringsarts nog een beperking was toegevoegd aan de functionele mogelijkhedenlijst en door de bezwaararbeidsdeskundige nog aanvullende motiveringen zijn gegeven inzake de medische passendheid van de functies, heeft de rechtbank aanleiding gezien het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.3. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten. De rechtbank was namelijk van oordeel dat betrokkene, die vijf jaar basisonderwijs heeft gevolgd, gezien zijn opleiding niet voldoet aan de in de functies productiemedewerker industrie, Sbc-code 111180 en productiemedewerker textiel/geen kleding, Sbc-code 272043, gestelde opleidingseis van “voltooid basisonderwijs”. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Raad van 27 oktober 2004, LJN AR4656. De rechtbank heeft zich niet kunnen verenigen met het betoog van de bezwaararbeidsdeskundige dat de combinatie van vijf jaar basisonderwijs met het behalen van het rijbewijs gelijk mag worden gesteld met de opleidingseis “voltooid basisonderwijs”. Voornoemde functies kunnen om die reden niet geduid worden. Het wegvallen van beide functies kan volgens de rechtbank gevolgen hebben voor de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
3.4. Ten slotte heeft de rechtbank appellant opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene.
4.1. Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting, stelt de Raad vooraf vast dat appellant, in afwijking in zoverre van de in zijn hoger beroepschrift omschreven vordering, de vernietiging van het bestreden besluit als zodanig niet aanvecht. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen het niet in stand laten door de rechtbank van de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit.
4.2. Voorts overweegt de Raad dat, gelet op hetgeen door appellant is aangevoerd, in hoger beroep slechts aan de orde is de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beide door haar genoemde functies niet aan de schatting ten grondslag mogen worden gelegd omdat betrokkene niet voldoet aan de daarin gestelde opleidingseis. Namens betrokkene is desgevraagd ter zitting verklaard dat ook betrokkene hiervan uitgaat en dat de passage in het verweerschrift waarin staat aangegeven dat alle gronden die in de procedure in eerste aanleg zijn ingebracht als ingelast dienen te worden beschouwd, niet de strekking heeft dat betrokkene de door de rechtbank verworpen gronden door de Raad beoordeeld zou willen zien.
4.3. De Raad beantwoordt de hiervoor onder 4.2 geformuleerde rechtsvraag met appellant ontkennend. De Raad overweegt daartoe in de eerste plaats dat, anders dan waarvan kennelijk de rechtbank is uitgegaan, betrokkene feitelijk wel voldoet aan de eis van voltooid basisonderwijs, aangezien, zoals door appellant is aangevoerd en van de zijde van betrokkene niet is weersproken, ten tijde hier van belang het lager onderwijs in Turkije vijf leerjaren kende en betrokkene deze vijf leerjaren ook alle heeft doorlopen.
4.4. Voorts overweegt de Raad, en in zoverre verdient de in de aangevallen uitspraak aangehaalde uitspraak van de Raad enige nuancering, dat de bij functies als de onderhavige gestelde eis van voltooid basisonderwijs niet dient te worden opgevat als een strikte opleidingseis - basisonderwijs wordt immers niet afgesloten met een diploma - maar veeleer als een niveau-eis.
4.5. Als opleidingsniveau van de beide functies wordt in de arbeidsmogelijkhedenlijst respectievelijk vermeld niveau 1 en niveau 2. Opleidingsniveau 1 houdt in dat geen eisen worden gesteld aan rekenen, lezen of schrijven, anders dan dat enig tel- en leeswerk op de laagste niveaus kan voorkomen. Opleidingsniveau 2 impliceert dat de betrokkene moet kunnen lezen, schrijven en rekenen op eindbasisschoolniveau.
4.6. De Raad is van oordeel dat betrokkene - die, naar onder 4.3 is overwogen, in Turkije de lagere school heeft doorlopen, daarnaast geruime tijd als schoenmaker heeft gewerkt, zijn rijbewijs heeft behaald, een Nederlandse taalcursus heeft gevolgd en voorts in Nederland diverse functies heeft vervuld waarvan laatstelijk gedurende ruim twee jaar de functie van agrarisch medewerker - geacht moet worden te beschikken over het gevraagde opleidingsniveau.
4.7. De Raad neemt voorts in aanmerking dat het in beide functies om eenvoudige productiematige werkzaamheden gaat. Gelet ook op de zich onder de stukken bevindende omschrijving van de functie-inhoud en de te verrichten taken, staat voor de Raad genoegzaam vast dat in beide functies ter zake van de aspecten rekenen, lezen en/of schrijven ook slechts beperkte eisen worden gesteld, in elk geval geen eisen waaraan betrokkene niet zou kunnen voldoen. In dit verband heeft de Raad tot slot nog laten wegen dat de gemachtigde van betrokkene, desgevraagd ter zitting, ook niet concreet heeft kunnen aangeven welke functie-eisen voor betrokkene te hoog gegrepen zouden zijn.
4.8. Uit het overwogene onder 4.3 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) I.R.A. van Raaij.
KR