Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI9797

Datum uitspraak2009-06-24
Datum gepubliceerd2009-06-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1000 WIA + 08/2291 WIA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in de FML van 20 september 2006 voldoende rekening is gehouden met de bij appellante bestaande beperkingen. De stelling dat de beperkingen zouden zijn onderschat wordt niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd. In arbeidskundig opzicht is de Raad van oordeel dat appellante in staat moet worden geacht de door de bezwaararbeidsdeskundige op 4 maart 2008 geselecteerde functies te verrichten. De Raad constateert dat de bij de geselecteerde functies voorkomende restricties zijn toegelicht op een wijze, die de Raad begrijpelijk en overtuigend voorkomt. De Raad constateert voorts dat appellante voldoet aan het in de geselecteerde functies vereiste opleidingsniveau.


Uitspraak

08/1000 WIA en 08/2291 WIA Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2007, 06/3363 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. K. de Bie, advocaat te Amsterdam, hoger beroep aangetekend. Op 6 maart 2008 is ter uitvoering van de aangevallen uitspraak door het Uwv een nieuw besluit op bezwaar uitgereikt. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2009. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. De Bie. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Sowka. II. OVERWEGINGEN 1. Appellante heeft op 30 maart 2004 haar werk als schoonmaakster in verband met schouderklachten en hoge bloeddruk gestaakt. Bij besluit van 13 juni 2006 heeft het Uwv geweigerd haar per einde wachttijd, 18 maart 2006, in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante is in staat geacht algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten op grond waarvan sprake is van een loonverlies van minder dan 35%. 2. Bij besluit van 6 oktober 2006 (besluit I) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 13 juni 2006 ongegrond verklaard. 3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. 3.1. De rechtbank is van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 september 2006. De rechtbank overweegt dat verzekeringsarts M. Molenaar appellante lichamelijk en psychisch heeft onderzocht en een overbelasting van rechterschouder en pols heeft geconstateerd. Appellante is beperkt geacht voor zwaar tilwerk en intensief handbelastende arbeid. Bezwaarverzekeringsarts P. van Zalinge heeft na dossierstudie en raadpleging van informatie van de behandelende sector de opgestelde FML op twee punten aangepast. Een urenbeperking wordt niet nodig geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding de mening van de bezwaarverzekeringsarts niet te volgen. 3.2. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank geconstateerd, dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid berust op de functies produktiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (sbc-code 111172), hulpverkoper (sbc-code 111300) en bezorger kranten, tijdschriften, wasgoed (sbc-code 111230). De rechtbank overweegt dat bezwaararbeidsdeskundige B. Evegaars op 4 oktober 2006 een toelichting bij verschillende signaleringen heeft gegeven, die toereikend wordt geacht. Het opleidingsniveau is naar het oordeel van de rechtbank door het Uwv terecht gesteld op 2. Desondanks kan besluit I geen stand houden, omdat voor het verrichten van de derde functie op rij is vereist, dat kranten en tijdschriften met een bestelbus bezorgd worden. Daartoe wordt appellante niet in staat geacht. Zij beschikt weliswaar over een rijbewijs, maar heeft sinds het behalen daarvan, 30 jaar geleden, niet meer gereden. De rechtbank vindt onder deze omstandigheden dat genoemde functie appellante niet kan worden voorgehouden. Aangezien er onvoldoende gangbare functies resteren, wordt besluit I vernietigd. 4. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv op 6 maart 2008 een nieuw besluit op bezwaar (besluit II) uitgereikt. Hierbij is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 juni 2006 wederom ongegrond verklaard. In dit kader heeft bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts in zijn rapport van 4 maart 2008 naast de twee eerder voorgehouden functies drie nieuwe functies geselecteerd tot het verrichten waarvan appellante in staat wordt geacht. De schatting berust nu op de functies inpakker handmatig (sbc-code 111190) en de eerder voorgehouden functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en hulpverkoper. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft minder dan 35%. 5. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de medische beperkingen. 6.1. Aangezien met besluit II niet geheel aan het beroep van appellante tegen besluit I is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:19 eerste lid en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen besluit II. De Raad overweegt als volgt. 6.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in de FML van 20 september 2006 voldoende rekening is gehouden met de bij appellante bestaande beperkingen. De stelling dat de beperkingen zouden zijn onderschat wordt niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd. Hoewel de huisarts appellante niet in staat acht gedurende een volledige werkweek te werken, is de Raad van oordeel dat hieraan voorbijgegaan kan worden gezien het rapport van bezwaarverzekeringsarts Van Zalinge van 15 oktober 2007, waarin wordt gereageerd op de informatie van de huisarts. De Raad ziet geen aanleiding de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts niet te volgen. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd. 6.3. In arbeidskundig opzicht is de Raad van oordeel dat appellante in staat moet worden geacht de door de bezwaararbeidsdeskundige op 4 maart 2008 geselecteerde functies te verrichten. De Raad constateert dat de bij de geselecteerde functies voorkomende restricties zijn toegelicht op een wijze, die de Raad begrijpelijk en overtuigend voorkomt. De Raad constateert voorts dat appellante voldoet aan het in de geselecteerde functies vereiste opleidingsniveau. Nu de Raad ook overigens niet is gebleken dat de geselecteerde functies niet passend zouden zijn, leidt het voorgaande tot de slotsom dat appellante terecht uitkering ingevolge de Wet WIA is geweigerd. 6.4. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het beroep tegen besluit II ongegrond moet worden verklaard. 7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten; Verklaart het beroep tegen het besluit van 6 maart 2008 ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en C.P.J. Goorden als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) T.J. van der Torn. GdJ