
Jurisprudentie
BI9953
Datum uitspraak2009-06-22
Datum gepubliceerd2009-06-25
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAwb 09/111
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-25
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAwb 09/111
Statusgepubliceerd
Indicatie
Rechtbank laat aan composteerinrichting Top Compost BV te Lelystad verleende bouwvergunning eerste fase in stand
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/111
Uitspraak
in het geding tussen:
1. Socar Holding B.V.,
2. Socar Carmarket B.V.,
3. Socar Shipping B.V.,
4. Ansul Brandbeveiliging B.V.,
5. V.O.F. ‘De Tol’,
6. Eminent Orgelbouw B.V.,
7. Van der Feer Autodemontagebedrijf,
8. V.O.F. Gorter Pallets & Houthandel,
9. Meijer Metaalbewerking B.V.,
10. (…)
11. Hr en Mw (…)
gevestigd te Lelystad, eisers,
gemachtigde: mr. F.J.M. Wolbers, advocaat te Amersfoort,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad,
gevestigd te Lelystad, verweerder.
Den Ouden Groen Recycling (voorheen Top Compost B.V.)
gevestigd te Schijndel, belanghebbende.
1.Procesverloop
Op 8 december 2005 en op 19 januari 2006 heeft (…) namens Top Compost B.V. verweerder verzocht om verlening van reguliere bouwvergunningen eerste fase ten behoeve van bouwwerken voor het groenrecyclingsbedrijf aan de Platinastraat 26 op het Industrieterrein Oostervaart te Lelystad. Het betreft bestaande bouwwerken, te weten een portocabine (kantoor/kantineunit), een toegangshek, een container (voor gereedschapsopslag), een gasolietank, een pomphok en een keerwand, alsmede een nieuw te bouwen loods voor de opslag van compost, grondstoffen en klein materieel.
Het verzoek om bouwvergunningen is tevens aangemerkt als een verzoek om vrijstelling
ex artikel 19, eerste lid van de WRO.
Het verzoek om vrijstelling heeft van 11 juni 2007 tot 24 juli 2007 ter inzage gelegen. Eisers hebben een zienswijze ingediend.
Verweerder heeft Gedeputeerde Staten van Flevoland (hierna: Gedeputeerde Staten) bij brief van 14 december 2007 verzocht om afgifte van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Gedeputeerde Staten hebben op 21 maart 2008 een verklaring van geen bezwaar afgegeven.
Op 9 april 2008 heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning voor de portocabin en de bouwvergunning voor de overige bouwwerken, beide met vrijstellingen ex artikel 19, eerste lid, WRO van het ter plaatse geldende bestemmingsplan verleend.
Eisers hebben op 20 mei 2008 tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Op 11 december 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 20 januari 2009 hebben eisers tegen het besluit op bezwaar beroep ingesteld.
De rechtbank heeft Den Ouden Groen Recycling in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende partij aan het geding deel te nemen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 2 april 2009 behandeld ter openbare zitting. Eisers hebben zich ter zitting doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens waren eisers 1, 2 en 3 vertegenwoordigd door hun directeur W. Huisman.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. Bos en E. Doeve.
Belanghebbende is vertegenwoordigd door R. Aartsen.
2.Overwegingen
2.1 het geschil
In dit geding is aan de orde of verweerder in redelijkheid (bouwvergunningen eerste fase met) vrijstelling heeft kunnen verlenen.
De rechtbank stelt vast dat het onderhavige geschil zich toespitst op de verlening van de vrijstelling. Anders dan eisers menen, brengt het verlenen van een bouwvergunning eerste fase niet met zich mee dat de bestaande bebouwing wordt gelegaliseerd. Daartoe dient een bouwvergunning tweede fase te worden aangevraagd en verleend. De verlening van de bouwvergunning tweede fase dient te worden gecoördineerd met de verlening van de milieuvergunning, zie de artikelen 52 en 56a van de Woningwet. Eerst daarna is sprake van legale bebouwing voor een legaal bedrijf.
Voor zover namens eisers is betoogd dat het gebruik van de composteerinrichting zonder milieuvergunning en zonder legalisering van de bouwwerken onrechtmatig is, is de rechtbank van oordeel dat dit betoog buiten de omvang van het onderhavige geding valt. Het tegengaan van onrechtmatig gebruik is een kwestie van handhaving. Het bestreden besluit is geen handhavingsbesluit en gaat dus niet over het exploiteren van een bedrijf zonder milieuvergunning of het hebben en gebruiken van illegale bouwwerken. Voorts staat de vrijstelling die in 1999 is verleend voor het gebruik van het terrein als composteerinrichting in rechte vast en staat in dit geding dus ook niet ter beoordeling.
2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 2 maart 1999 is aan Top Compost B.V. vrijstelling verleend van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Oostervaart” ten behoeve van het gebruik van het perceel voor opslag en be- en verwerking van handels- en industriële goederen. Het staat vast dat het gebruik van het perceel als (biologische) composteerinrichting past in deze op 2 maart 1999 verleende vrijstelling. Ten behoeve van de exploitatie van de composteerinrichting zijn op het perceel meerdere bouwwerken geplaatst, te weten een portocabine (kantoor/kantineunit), een toegangshek, een container (voor gereedschapsopslag), een gasolietank, een pomphok en een keerwand. Voor deze bouwwerken was geen bouwvergunning verleend. Belanghebbende beschikt niet over een milieuvergunning. Het besluit van Gedeputeerde Staten tot verlening van een milieuvergunning aan Top Compost B.V. is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) twee maal vernietigd, laatst bij uitspraak van 7 februari 2007. Overwogen is dat de bedrijfsvoering door het bijmengen van mest niet valt aan te merken als een standaard composteerproces. Door het bijmengen van mest treedt een andere geuremissie op dan bij bedrijven waar in hoofdzaak groenafval wordt verwerkt. Eisers ondervinden hinder van de geuremissie en kampen met leegstand van bedrijfsgebouwen. Op 1 september 2006 zijn de activiteiten van Top Compost B.V. door Den Ouden Groen Recycling overgenomen en is de verwerking van dierlijke mest gestopt.
2.3 wettelijk kader.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden.
Ingevolge artikel 9.1.10. van de Invoeringswet Wro blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip. In casu is daarom de WRO van toepassing.
Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet (oud) wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO geacht mede een verzoek om vrijstelling in te houden.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan het college.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de WRO, voor zover hier van belang, wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor het project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt.
Ter plaatse is het bestemmingsplan “Oostervaart” van toepassing. Dit plan voorziet in een bedrijventerrein en is blijkens de gemeentelijke visie vestigingsbeleid geschikt voor zware industriële bedrijven van een hoge milieucategorie (3 tot en met 5). Voormeld perceel heeft de bestemming “openbaar groen, plantsoen en berm”.
Aangezien het in geding zijnde bestemmingsplan ouder is dan tien jaar, heeft de raad van verweerders gemeente voor het betreffende gebied op 6 maart 2008 een voorbereidingsbesluit genomen. Tevens is de benodigde verklaring van geen bezwaar bij brief van 14 december 2007 gevraagd en bij besluit van Gedeputeerde Staten van 21 maart 2008 verleend. In aanmerking genomen het besluit van de raad van verweerders gemeente van 13 januari 2000, in werking getreden op 6 april 2000, waarbij de vrijstellingsbevoegdheid van artikel 19, eerste lid in samenhang met het vierde lid, van de WRO aan verweerder is overgedragen, was verweerder in beginsel en in zoverre tot die vrijstellingverlening bevoegd.
2.4 standpunt eisers
De grieven van eisers zijn vooral gericht tegen de stank van het composteerbedrijf en zij hopen dat het bedrijf door hun verzet tegen de bouwvergunningen aldaar zal verdwijnen. Zij hebben betoogd, dat zij ernstig belemmerd worden in de verhuur van hun bedrijfsgebouwen en daardoor ernstig in hun financieel belang worden geschaad. Het woonhuis van W. Huisman is onbruikbaar vanwege de stank. Verweerder heeft volgens eisers bij afweging van de betrokkene belangen de belangen van de gebruikers van het perceel ten onrechte zwaarder laten wegen dan de belangen van eisers.
2.5 beoordeling
Niet in geschil is dat de gebouwde en de te bouwen bouwwerken bouwvergunningplichtig zijn en niet passen in de bestemming openbaar groen, zodat een vrijstelling noodzakelijk is. Deze dient te zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Verweerder heeft een ruimtelijke onderbouwing bij het project gegeven in april/mei 2007. Deze voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Uit dit stuk blijkt, dat de gebouwen passen in het structuurplan 2015 en dat in een toekomstig bestemmingplan Oostervaart de locatie een bedrijfsbestemming zal krijgen. Daarop vooruitlopend zijn er op diverse Oostervaartterreinen met bestemming openbaar groen al bedrijfsgebouwen gebouwd, zo is ter zitting gebleken. Blijkens de gemeentelijke visie vestigingsbeleid is Oostervaart bestemd voor bedrijven van de zwaarste milieucategorieën, zodat daarin geen belemmering is gelegen voor bouwwerken voor een composteerbedrijf.
In de verklaring van geen bezwaar van 21 maart 2008 hebben Gedeputeerde Staten aangegeven dat het project in overeenstemming is met het gemeentelijke, provinciale en het rijksbeleid en dat er geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verder is vermeld, dat de VROM-inspectie, Regio Noord-West, op 17 januari 2008 heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de afgifte van een verklaring van geen bezwaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang bij het meewerken aan de legalisering van de bouwwerken voor het huidige composteerbedrijf het zwaarst dient te wegen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat door Gedeputeerde Staten in de “beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2007” is aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot het locatiebeleid stedelijk gebied. Volgens deze beleidsregel zijn industrieterreinen speciale locaties gericht op de vestiging van bedrijven uit de hoogste (milieu)categorieën 4 en 5 van de VNG-bedrijvenstaat. Het bedrijf van belanghebbende valt in milieucategorie 5 van de VNG-bedrijvenstaat. Volgens de “gemeentelijke visie vestigingsbeleid gemeente Lelystad” betreft het bedrijventerrein Oostervaart een industrieterrein waar de zwaarste bedrijfsactiviteiten (tot en met milieuhindercategorie 5) binnen Lelystad plaatsvinden.
Voorts heeft verweerder gewicht mogen toekennen aan de op 2 maart 1999 verleende vrijstelling voor het gebruik van de grond als composteerinrichting, welke onherroepelijk is. De aanwezigheid van de composteerinrichting is daarmee een planologisch gegeven, en de vergunde gebouwen voegen daar ruimtelijk gezien maar weinig aan toe.
De belangen van eisers om gevrijwaard te worden van stankhinder zullen in het kader van de vereiste milieuvergunning opgelost moeten worden.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen van het bestemmingsplan “Oostervaart” en terecht bouwvergunningen eerste fase heeft verleend. Het beroep is daarom ongegrond.
2.6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel - Besier en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. Sulenta als griffier, op
Afschrift verzonden op: