Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI9965

Datum uitspraak2009-06-23
Datum gepubliceerd2009-06-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/500794-05 en 17/047320-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak voor poging tot oplichting door te trachten drie vrouwen te bewegen tot betaling van een “borg”voor een stewardessenopleiding. De rechtbank acht de ten laste gelegde oplichtingsmiddelen niet bewezen. De rechtbank veroordeelt verdachte wegens oplichting, meermalen gepleegd tot een gevangenisstraf van drie maanden. Slachtoffers boekten reizen naar Suriname bij verdachte. Zij hebben hiervoor behoorlijke geldbedragen betaald, omdat zij meenden een ticket geboekt te hebben voor een vlucht. Eind april 2005 bleek dat de geplande vluchten naar Suriname zeker niet konden plaatsvinden. Verdachte heeft daarna vier weken de tijd gehad om zijn toenmalige klanten in te lichten en de geldbedragen terug te storten, maar hij heeft dit niet gedaan.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht parketnummer: 16/500794-05 en 17/047320-02 (vord. tul. alg. vw.) vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 juni 2009 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren op [1957] te [geboorteplaats], wonende in Spanje, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. Raadsman mr. A.W. Syrier, advocaat te Nieuwegein. 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 juni 2009, waarbij de officier van justitie, mr. F. van Lenthe, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer. 2 Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie De raadsman bepleit niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie omdat de berechting niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De raadsman wijst op het feit dat het verhoor bij inverzekeringstelling in de zaak ruim 4 jaar geleden heeft plaatsgevonden, op 25 mei 2005. In deze zaak is, aldus de raadsman, bovendien sprake van omstandigheden die eerder zouden leiden tot de conclusie dat sprake is van een uitzondering, een geval waarin niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie gerechtvaardigd is: - Er is sprake van een relatief eenvoudige zaak. Na de verhoren bij de rechter-commissaris in 2006 heeft de zaak stilgelegen. - De verdachte heeft in voorarrest gezeten, welk voorarrest pas is geschorst op de pro forma zitting van 30 augustus 2005. - De verdachte heeft vroegtijdig aangedrongen op nader onderzoek (reeds bij fax van 6 juni 2005 aan de rechter-commissaris). Ter terechtzitting van 30 augustus 2005 heeft cliënt zelfs afgezien van het verhoor van Surinaamse getuigen om de voortgang te bespoedigen. - Cliënt werd gehinderd door beperkingen en beslag, pas medio 2005 kreeg hij stukken terug, maar vervolgens mocht hij met de aangevers geen contact meer opnemen, zodat hij geen betalingsregeling kon treffen. - Door deze zaak kan cliënt niet in Nederland werken; hij is gedwongen naar Spanje gegaan en beschikt nu niet eens over de middelen om naar deze zitting af te reizen. - Cliënt heeft de afdoening bevorderd. - Als de zaak voortvarend berecht was, was deze berecht vóór de HR zijn arrest had gewezen van 17 juni 2008 (LJN BD 2578). De rechtbank overweegt het volgende. De procedure heeft te lang geduurd, in het bijzonder na de verhoren bij de rechter-commissaris. De zaak is op 24 oktober 2006 naar het parket gestuurd en eerst in april 2009 aangebracht op zitting, zonder dat blijkt van enige activiteit. Tegenover de lange duur staat wel, dat het gaat om zaak die naar haar aard relatief licht is, zodat de verdachte onder een geringer druk heeft geleefd dan wanneer sprake was geweest van een andersoortig delict, zoals bijvoorbeeld een zeden- of geweldsmisdrijf. De rechtbank stelt vast dat de verdachte kennelijk slechts in beperkte mate heeft geleden onder de beperkende voorwaarden die aan de schorsing van voorlopige hechtenis waren verbonden: - De voorwaarde dat hij op iedere oproeping van politie en justitie zou moeten verschijnen heeft hij in ieder geval niet nageleefd. Dat het financieel onmogelijk is om ter terechtzitting te verschijnen is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. - Het verbod om contact te zoeken met de aangevers gebruikt verdachte kennelijk als excuus om hen niet te betalen, hoewel terugstorting op het rekeningnummer waarvan betaald is aan de verdachte uiteraard niet als “contact zoeken” is aan te merken. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, maar dat dit niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou moeten leiden. De rechtbank zal bij het bepalen van de straf en bij de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging in vergaande mate rekening houden met deze overschrijding. 3 De tenlastelegging De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, na wijziging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: ( feit 1) op 24 mei [benadeelde 9], [benadeelde 8] en [benadeelde 6] heeft geprobeerd op te lichten, door te trachten hen te bewegen tot betaling van een “borg”voor een stewardessenopleiding; (feit 2) in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 mei 2005 [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3], [benadeelde 4] en [benadeelde 5] heeft opgelicht door hen bedragen te laten betalen voor reizen naar Suriname, dan wel voor die reizen betaalde bedragen heeft verduisterd. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 De bewijsoverwegingen T.a.v. feit 1: De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan. Zij zal hem dan ook van feit 1 vrijspreken. Dit oordeel is gebaseerd op het volgende. Aannemelijk is dat de verdachte de onder feit 1 genoemde personen een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, bijvoorbeeld reeds door het gebruik van niet bestaande bedrijfsnamen in die advertentie en door de suggestie van een baangarantie. De ten laste gelegde oplichtingsmiddelen zijn echter niet bewezen, nu onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte opzettelijk valselijk/listiglijk/bedrieglijk/ in strijd met de waarheid heeft gezegd of heeft doen voorkomen dat hij namens een nieuw op te richten luchtvaartmaatschappij personeel zocht en dat hij kon zorgen dat mensen werden aangemeld voor een opleiding en dat ze tegen vooruitbetaling een opleiding bij die vliegtuigmaatschappij konden krijgen. Uit de zich in het dossier bevindende bewijsstukken, in het bijzonder - de verklaring van [naam A] bij de rechter-commissaris in verband met - de door de raadsman overgelegde email wisseling tussen verdachte en [naam B] en - de verklaring van de laatstgenoemde bij de rechter-commissaris kan immers worden afgeleid dat de verdachte ook eind mei 2005, toen hij stewardessen wierf, tenminste plannen had om, met [naam B] en/of [naam A] en/of [naam C] een vliegtuigmaatschappij op te richten en daarvoor cabinepersoneel op te leiden. Ten aanzien van feit 2: De raadsman heeft met betrekking tot het onder 2 van parketnummer 16/500794- ten laste gelegde - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte niet het ten laste gelegde oogmerk en opzet had. In het bijzonder voert de raadsman aan dat de verdachte wel degelijk bevoegd was om namens [naam] op te treden, en dat er geen wezenlijk verschil is tussen de situatie vóór eind maart en na eind maart 2005. Weliswaar bleek eind maart 2005 dat de vluchten via Düsseldorf met [naam 2] lastig te realiseren zouden zijn, maar vervolgens is met anderen verder onderhandeld om de vluchten alsnog te realiseren. [naam B] heeft, net als de verdachte, stoelen verkocht die nog niet geboekt waren. [naam B] heeft deze kunnen omboeken en daadwerkelijk omgeboekt. Een dergelijke oplossing is de verdachte echter onmogelijk gemaakt doordat hij eind mei 2005 in verzekering is gesteld en vervolgens in voorlopige hechtenis is genomen. Kern van het betoog van de raadsman is, dat een onhandige ondernemer, of een ondernemer die – naar achteraf blijkt – onverantwoorde risico’s neemt niet valt onder de delictsomschrijving van oplichting en dat een eventuele wanprestatie evenmin te brengen is onder het subsidiair ten laste gelegde verduistering. De rechtbank overweegt hierover het volgende: Ook indien moet worden aangenomen dat de verdachte bezig was met de oprichting van een vliegmaatschappij en/of het regelen van een luchtroute naar Paramaribo waarvoor stoelen beschikbaar zouden komen, is de rechtbank van oordeel dat sprake was van het oogmerk zich te bevoordelen en van opzettelijk handelen als hierna wordt bewezenverklaard. Immers: geen van de verklaringen van de in de tenlastelegging genoemde personen houdt in dat aan hen, de (potentiële) afnemers is verteld dat de luchtvaartmaatschappij waarmee zij zouden vliegen nog moest worden opgericht en/of dat voor de beoogde route en reistijden nog vergunning moest worden aangevraagd. Integendeel: de verdachte heeft met de aangevers contact gehad en - ook schriftelijk! - aangegeven dat tickets voor een bepaalde datum reeds waren geboekt (of voorlopig waren geboekt, welke boeking na betaling definitief zou worden) en daarbij om betaling van de “verschuldigde” reissom verzocht, “zodat wij u definitieve formulieren kunnen opsturen met de tickets” en hij heeft de betaalde reissommen geïncasseerd . De rechtbank acht, op grond van de verklaringen van aangevers dat zij betaald hebben omdat zij [verdachte] en [X]reizen als reisbureau vertrouwden , bewezen dat de aangevers, indien verdachte openheid van zaken had gegeven en hen had medegedeeld dat er nog geen boeking was, zelfs nog geen vlucht vaststond, hem niet de bewezenverklaarde bedragen zouden hebben betaald. De vergelijking met andere reisbureaus die onder eigen naam stoelen verkopen gaat niet op, reeds omdat het daarbij gaat om boekingen op vluchten waarvan vaststaat dat zij worden uitgevoerd en niet om een “investering”in een nog onzekere vlucht . Ook als de eigen stellingen van de verdachte omtrent zijn “goede” bedoelingen juist zouden zijn, incasseerde verdachte de genoemde bedragen om een luchtvaartmaatschappij op te zetten waarvan híj de vruchten zou plukken. Reeds dit voorhanden krijgen van geldbedragen - wat bij openheid van zaken niet gelukt zou zijn - is een bevoordeling door oplichtingsmiddelen waarop verdachtes opzet en oogmerk was gericht. Ten slotte draagt aan de overtuiging van de rechtbank terzake dit oogmerk en de opzet het volgende bij: • dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten (naar blijkt uit het geschrift in de zin van geschrift in de zin van artikel 344.1.2 Wetboek van Strafvordering uittreksel uit het documentatieregister, gebezigd in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen) en • dat verdachte al vanaf maximaal een week na 23 maart 2005 wist dat het contract tussen [naam] en [naam 2] was ontbonden en dat de geplande vluchten naar Suriname derhalve niet zonder meer konden plaatsvinden. Verdachte heeft daarna vier weken de tijd gehad om zijn toenmalige klanten in te lichten en het geld terug te storten . Hij heeft echter niets teruggestort, integendeel nog anderen bewogen tot betaling van bedragen voor niet gemaakte reizen; • dat hij nadien meermalen heeft aangegeven de aangevers te kunnen en willen terugbetalen , terwijl uit de vorderingen van de benadeelde partijen (die in zoverre zijn aan te merken als geschrift in de zin van artikel 344.1.5 Wetboek van Strafvordering) blijkt dat hij dit tot aan de dag van de terechtzitting niet heeft gedaan. Enig contactverbod heeft aan het terugstorten niet in de weg gestaan. Daarbij is de rechtbank zich ervan bewust dat het uitblijven van betaling speelt na het aanwenden van de oplichtingsmiddelen. 4.2 De bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte T.a.v feit 2 primair: hij op in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 mei 2005 in Nederland, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, - [benadeelde 1] (meermalen) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van EUR 750,-- en EUR 2187,-- (totaalbedrag EUR 2937,-), en - [benadeelde 2] (meermalen) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van EUR 800,-- en EUR 2637,50 (totaalbedrag EUR 3437,50 en - [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van EUR 2887,--, en - [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van EUR 2275,-- en - [benadeelde 5] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van EUR 1772,50, hebbende/zijnde verdachte toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk bedrieglijk en in strijd met de waarheid - schriftelijk en/of telefonisch contact gelegd/onderhouden met (potentiële) kopers/afnemers van tickets/vliegreizen (van toeroperator [naam] naar Suriname), en - die (potentiële) kopers/afnemers van genoemde tickets/vliegreizen medegedeeld dat zij daadwerkelijk op een vlucht waren geboekt en - die (potentiële) kopers/afnemers van genoemde tickets/vliegreizen om betaling van de verschuldigde reissommen verzocht en vervolgens geïncasseerd, waardoor [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en [benadeelde 5] telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgifte; De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. T.a.v. feit 2 primair: Oplichting, meermalen gepleegd. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 primair gevorderd aan verdachte op te leggen gevangenisstraf van 5 maanden. 6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft bepleit geen straf op te leggen of een gevangenisstraf maximaal gelijk aan het voorarrest, gelet op de zeer zware overschrijding van de redelijke termijn. 6.3 Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. De aangevers tevens slachtoffers hebben bij verdachte, die handelde onder de naam [X]reizen, reizen naar Suriname geboekt. Zij hebben hiervoor behoorlijke geldbedragen betaald, omdat zij meenden een ticket geboekt te hebben voor een vlucht. Verdachte zou echter een dergelijke vlucht nog moeten organiseren en dat is niet gebeurd. Eind april 2005 bleek dat het contract tussen de [naam] en [naam 2] was ontbonden en dat de geplande vluchten naar Suriname zeker niet konden plaatsvinden. Verdachte heeft daarna vier weken de tijd gehad om zijn toenmalige klanten in te lichten en de geldbedragen terug te storten, maar hij heeft dit niet gedaan. Zelfs tot op heden heeft hij nog nimmer enig geldbedrag terug gestort of laten terugstorten op de hem bekende rekeningnummers van de slachtoffers. De verdachte heeft door zijn handelwijze de slachtoffers gedupeerd, niet alleen financieel, maar ook psychisch, omdat het vaak lang van tevoren geplande reizen betrof naar familieleden van de slachtoffers. Tevens heeft verdachte door zijn handelwijze het imago van de reisbranche en het vertrouwen wat hierin mag worden gesteld geschaad. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 6 april 2009, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor verduistering, valsheid in geschrifte, het meermalen medeplegen van ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers in het vooruitzicht van een faillissement enig goed aan de boedel onttrekken, oplichting en flessentrekkerij. Verdachte is laatstelijk veroordeeld op 21 september 2007 door de Kantonrechter te Leeuwarden voor overtreding van artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen tot een geldboete van € 320,-- subsidiair 6 dagen hechtenis. 7 De benadeelde partijen De officier van justitie heeft toewijzing van de vorderingen van de onderstaande benadeelde partijen gevorderd tot een bedrag van: - [benadeelde 6]: € 30,36 met de schadevergoedingsmaatregel; - [benadeelde 1]: € 2.783,04 met de schadevergoedingsmaatregel; - [benadeelde 5]: € 1.772,50 met de schadevergoedingsmaatregel; - [benadeelde 2]: € 3.453,60 met de schadevergoedingsmaatregel; - [benadeelde 3]: € 2.887,-- met de schadevergoedingsmaatregel; - [benadeelde 4]: € 2.275,-- met de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van [benadeelde 7] dient volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen [benadeelde 7] en [benadeelde 6] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering, nu de verdachte van feit 1 wordt vrijgesproken. De rechtbank is tevens van oordeel dat voor alle benadeelde partijen ter zake feit 2 geldt, dat waar zij het bedrag terugvorderen dat zij aan [verdachte] hebben betaald voor de beoogde vliegreis, zij als gevolg van het bewezenverklaarde schade hebben geleden tot dat bedrag. In de zaak van [benadeelde 5] merkt de rechtbank nog op dat zij alleen haar eigen schade vergoedt krijgt en niet de schade van [naam Y], die ook een bedrag aan de verdachte heeft betaald. Voor zover schade wordt gevorderd die het gevolg is van de niet-nakoming van de verdachte van zijn verplichting tot levering van een vliegreis (zoals de kosten van vervangende tickets), is de vordering niet eenvoudig van aard. De rechtbank zal de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Voor zover de benadeelde partijen overigens reiskosten en deels ook verblijfkosten claimen acht de rechtbank in de zaak van [benadeelde 2] € 150,-- ter zake van gemaakte reiskosten in Nederland aannemelijk en derhalve toewijsbaar, in de zaak van [benadeelde 1] € 100,-- ter zake van extra gemaakte reiskosten naar Utrecht. In de zaak [benadeelde 4] die heeft verklaard van de reis te hebben afgezien, wordt vergoeding gevorderd voor inentingen die onnodig bleken. De vordering ter zake wordt toegewezen voor wat betreft de nota van 2005, maar niet-ontvankelijk verklaard wat betreft de nota van 2006, nu de vervolginjectie wel in de rede lag na -, maar geen gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Voor het overige worden alle vorderingen niet ontvankelijk verklaard omdat deze niet van eenvoudige aard zijn, nu sprake is van – door de raadsman bestreden – schattingen zonder voldoende stukken ter onderbouwing. De vorderingen zullen ook in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard. 8 Het beslag De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in het beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen. 9 De vordering tot tenuitvoerlegging De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 2 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis d.d. 11 december 2003 van politierechter te Leeuwarden (onder parketnummer 17/047320-02) ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal echter anders besluiten, omdat sinds het plegen van dat strafbare feit gedurende de vervolging ter zake een onredelijke termijn is verstreken, zodat met de tenuitvoerlegging geen redelijk strafdoel meer is gediend. 10 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57, 63, 326 van het Wetboek van Strafrecht. 11 De beslissing De rechtbank: Vrijspraak - spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit; Bewezenverklaring - verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: feit 2 primair: Oplichting, meermalen gepleegd. - verklaart verdachte strafbaar; - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf; - heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het onherroepelijk worden van dit vonnis; Beslag - gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een zilverkleurige Samsung telefoon; Vordering tenuitvoerlegging - wijst de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 17/047320-02 af; Benadeelde partijen T.a.v. feit 1: - verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 7] en [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in hun vordering, nu de verdachte van dit feit is vrijgesproken. - bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht; T.a.v. feit 2 primair: - veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 3.037,--, waarvan € 2.937,-- ter zake van de aan [X]reizen betaalde vliegreis en € 100,-- ter zake van extra gemaakte reiskosten naar Utrecht; - veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; - verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; - veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 5] van € 1.772,50 ter zake van de aan [X]reizen betaalde vliegreis; - veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; - wijst de vordering af voor een bedrag van € 660,--; - verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; - veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 3.587,50, waarvan € 3.437,50 ter zake van de aan [X]reizen betaalde vliegreis en € 150,-- ter zake van gemaakte reiskosten in Nederland; - veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; - verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; - veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 2.887,-- ter zake van de aan [X]reizen betaalde vliegreis; - veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; - veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] van € 2365,--, waarvan € 2.275,-- ter zake van de aan [X]reizen betaalde vliegreis en € 90,-- ter zake van de voor die vliegreis gemaakte vaccinatiekosten; - veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; - verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; - legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis: - benadeelde partij [benadeelde 1] € 3.037,--, 40 dagen hechtenis, - benadeelde partij [benadeelde 5], € 1.772,50, 27 dagen hechtenis, - benadeelde partij [benadeelde 2], € 3.587,50, 45 dagen hechtenis, - benadeelde partij [benadeelde 3], € 2.887,--, 38 dagen hechtenis, - benadeelde partij [benadeelde 4], € 2.365,--, 33 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft; - bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd. Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. J. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van H.A.M. Blom, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 juni 2009. Mr. Veldhuijzen is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.