Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ0408

Datum uitspraak2009-06-24
Datum gepubliceerd2009-06-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/850167-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte veroordeeld na explosie amfetaminelaboratorium in woonhuis, tengevolge waarvan een dode is gevallen.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector strafrecht Parketnummer : 04/850167-09 Datum uitspraak : 24 juni 2009 Tegenspraak Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboortedatum en plaats], thans zonder vaste woon- of verblijfplaats en gedetineerd.. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2009. 2. De tenlastelegging De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 03 maart 2009 in de [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervaardigd, in elk geval aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet c.q. medeplichtig hieraan was; art. 2 Opiumwet. 2. hij op of omstreeks 03 maart 2009 in de [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in aanwezigheid van open vuur chemicaliën heeft bewerkt en/of vermengd en/of behandeld, ten gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededaders schuld te wijten is geweest, dat het pand [adres] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand of ontploft, in elk geval dat er brand of een ontploffing is ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor het interieur van genoemd pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen is ontstaan en/of terwijl dit feit de dood van [mededader] tengevolge heeft gehad; art. 158 van het Wetboek van Strafrecht. Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 10 juni 2009 gevorderd dat beide ten laste gelegde feiten zullen worden bewezen verklaard. Hij heeft daartoe -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Blijkens het uitvoerige relaas van de KLPD d.d. 10 maart 2009, het rapport van het NFI van 24 april 2009 en het aanvullende proces-verbaal van de KLPD d.d. 9 juni 2009, is er in het pand op de [adres en plaats] amfetamine vervaardigd. Hierbij is sprake geweest van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de (overleden) [mededader]. Die samenwerking blijkt onder andere uit de volgende omstandigheden: verdachte was vlak voor en ten tijde van de explosie in de kamer waar de explosie plaatsvond aanwezig. Verdachte had de hele bovenverdieping van zijn woning in gebruik als laboratorium en had hiervoor zelfs zijn matras naar beneden verplaatst. Verdachte hielp mee met het afscheppen en naar boven brengen van olie. Verdachte had voorts een bon van de aankoop van twee stoommachines in de portemonnee; beide stoommachines werden in de productieopstelling aangetroffen. Ten slotte had verdachte deksels en onderdelen van gasbranders in zijn auto aanwezig. Deze feiten en omstandigheden in onderling verband bezien maken dat er sprake is van medeplegen van het vervaardigen van amfetamine. Voor wat betreft feit 2 heeft de officier betoogd dat verdachte door met dergelijke stoffen op een slaapkamer aan de gang te gaan, en deze in aanraking te brengen met hoge tot zeer hoge temperaturen, het risico op de koop toe heeft genomen dat als dit fout zou gaan er een brand danwel een explosie zou volgen. [mededader] is ten gevolge van de brandwonden opgelopen bij de explosie komen te overlijden. Ook hier heeft de officier, op grond van het voorgaande bij feit 1, medeplegen bewezen geacht. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij feit 1 slechts sprake is van medeplichtigheid aan het aanwezig hebben van amfetamine en dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft hiertoe -zakelijk weergeven- het volgende aangevoerd. Verdachte heeft niet meegeholpen met het vervaardigen van de amfetamine. Verdachte heeft slechts geholpen door middel van het ter beschikking stellen van zijn bovenverdieping. Verder heeft hij slechts geholpen met uitladen en korte tijd met het afscheppen en naar boven brengen van olie. Dat laatste stopte echter snel, omdat medeverdachte [mededader] vond dat verdachte dit niet goed deed. Verdachte kan op basis hiervan slechts worden beschuldigd van medeplichtigheid aan het aanwezig hebben van amfetamine, niet aan het medeplegen van het vervaardigen van amfetamine. Voor feit 2 ontbreekt bewijs. Verdachte zat vlak voor de explosie tv te kijken, wat ook blijkt uit latere verklaringen van getuigen dat de tv aanstond. Verdachte is net voor de explosie even boven gaan kijken hoe het ging en zag toen gelijk dat er een bruine vloeistof over de vloer liep en in brand vloog. Deze brand is veroorzaakt door [mededader], verdachte heeft hier part noch deel aan gehad. Hij moet hiervan dan ook worden vrijgesproken. 7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Op 3 maart 2009 omstreeks 22.10 uur is bij de Regionale Meldkamer van de Regiopolitie Limburg-Noord een melding binnen gekomen van een woningbrand op de [adres] te [gemeente]. Ter plaatse aangekomen blijkt de Regionale Brandweer Roermond reeds bezig met blussen, waarbij uit de aangetroffen situatie het vermoeden is gerezen dat op de tweede verdieping van het pand een laboratorium voor het vervaardigen van synthetische drugs aanwezig was. Waarschijnlijk is tijdens het productieproces brand ontstaan of heeft er een explosie plaatsgevonden. In het pand wordt een zwaargewonde man aangetroffen waarvan op dat moment geen identiteit bekend was en die met ernstige brandwonden naar het ziekenhuis wordt gebracht. Uit verklaringen van buurtbewoners blijkt dat een tweede persoon, zijnde de bewoner van het pand, [verdachte], de woning gewond heeft verlaten en is weggelopen van het pand. Deze man wordt later op de [straat] aangetroffen en gewond per ambulance naar het ziekenhuis gebracht. De zwaargewonde man blijkt na onderzoek [mededader] te zijn. [mededader] overlijdt op 18 maart 2009 aan de verwondingen opgelopen bij de brand. In de woning van verdachte worden op de begane grond in de tuinkamer verschillende blauwe vaten aangetroffen met een onbekende chemische substantie. Op de tweede verdieping worden bovendien gasbranders met daarop glazen kolven aangetroffen. Er worden monsters genomen van de vloeistoffen uit de vaten en de kolven. Deze monsters worden in beslag genomen en voor onderzoek naar het NFI gestuurd. Uit het rapport van het NFI blijken in totaal elf monsters amfetamine en/of gerelateerde syntheseverontreinigingen te bevatten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het grotendeels om mengsels gaat welke zijn ontstaan bij de vervaardiging van amfetamine vanuit benzylmethylketon (de grondstof) met de Leuckart-methode. Opgeteld zijn in het pand ongeveer 135 liter amfetamine en/of gerelateerde syntheseverontreinigingen aangetroffen. Op 6 maart 2009, na ontslag uit het ziekenhuis, wordt verdachte aangehouden en in verzekering gesteld. Hij heeft hierbij verklaard dat hij de ruimte voor het vervaardigen van harddrugs ter beschikking heeft gesteld. Hij zou daar iets van € 1.000,00 voor krijgen. Verdachte heeft later nog verklaard dat medeverdachte [mededader] de grondstoffen en de hardware ten behoeve van het amfetamine productieproces op de dag van het ongeval middels een huurauto heeft aangevoerd. Hij heeft zelf alleen de olie uit de blauwe tonnen op de begane grond moeten afscheppen en deze naar boven moeten brengen. Wat de medeverdachte hier verder mee deed zei verdachte niet te weten. Ter zitting verklaart verdachte dat hij wel dacht dat het om iets illegaals ging. Bij de aanhouding van verdachte is in zijn portemonnee een kassabon aangetroffen van de aankoop van twee behangafstomers op 3 maart 2009. Deze behangafstomers zijn ook aangetroffen in de productieopstelling in de woning van verdachte op de tweede verdieping. Volgens onderzoek van de KLPD was de opstelling met de behangafstomers kennelijk bedoeld om ruwe (vervuilde) amfetamine base (olie) te destilleren. Op die manier wordt zuivere amfetamineolie verkregen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij deze behangafstomers in opdracht van medeverdachte [mededader] heeft aangeschaft, maar dat hij niet wist waarvoor ze dienden. Hij heeft de behangafstomers gekocht nadat hij medeverdachte [mededader] vanaf diens woning naar het autoverhuurbedrijf heeft gereden. Tevens zijn in de auto van verdachte vier deksels en onderdelen van gasbranders aangetroffen. Voor het vervaardigen van amfetamine met de Leuckart-methode wordt gebruik gemaakt van een elektrische verwarmingsmantel of van gasbranders met gasflessen. In de woning van verdachte zijn op de tweede verdieping in de productieopstelling ook gasflessen en gasbranders aangetroffen. Verdachte zelf heeft ter zitting verklaard dat de onderdelen van de gasbrander die in zijn auto zijn aangetroffen afkomstig zijn van zijn gasfornuis. Beneden in de tuinkamer zijn verschillende vaten aangetroffen die zijn gevuld met onbekende chemicaliën. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet weet welke stoffen er in deze vaten zaten, maar dat hij van [mededader] wel handschoenen aan moest doen bij het afscheppen van de olie en dat hij het vond stinken. Verdachte heeft verder ter terechtzitting verklaard dat hij aan [mededader] heeft gevraagd of het gevaarlijk was wat hij aan het doen was. [mededader] antwoordde hierop ontkennend. Uit het rapport van het NFI blijkt dat er in de blauwe vaten onder andere zoutzuur en formamide zat. Deze vloeistoffen worden gebruikt bij het vervaardigen van amfetamine middels de Leuckart-methode. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij zag dat de brand ontstond doordat op de tweede verdieping een bruine olieachtige substantie brandend over de vloer liep. Er brandden een of twee branders in de ruimte waardoor de gemorste vloeistof in brand vloog. Verdachte wist direct dat het foute boel was. Gelet op de vorenstaande bewijsmiddelen, een en ander in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte de feiten 1 en 2 heeft gepleegd, tezamen en in vereniging met [mededader]. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij niet wist wat medeverdachte [mededader] aan het doen was en dat hij alleen de ruimte ter beschikking heeft gesteld, maar de rechtbank acht op grond van de navolgende omstandigheden het medeplegen van de beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft hardware voor de productie van amfetamine aangeschaft, te weten twee behangafstomers. Verdachte deed dat op de dag dat hij [mededader] ophaalde bij diens woning. De verklaring van verdachte dat de onderdelen van de gasbranders die in zijn auto zijn aangetroffen afkomstig zijn van zijn gasfornuis, acht de rechtbank gelet op het uiterlijk van de onderdelen niet aannemelijk. De rechtbank acht het wel aannemelijk dat deze onderdelen bedoeld waren voor het vervaardigen van amfetamine in de woning van verdachte. Verdachte heeft daarnaast geholpen met het productieproces in de vorm van het afscheppen en naar boven brengen van olie. Bovendien heeft verdachte niet alleen zijn bovenverdieping ter beschikking gesteld, hij is zelf ook in het pand blijven wonen tijdens het vervaardigen van de amfetamine. Hij was zelfs aanwezig op de bovenverdieping op het moment van de explosie. Dit alles duidt op een nauwe samenwerking met zijn medeverdachte bij het vervaardigen van amfetamine. Dat verdachte heeft toegestaan dat in zijn woning een laboratoriumopstelling werd gerealiseerd waarbij gebruik werd gemaakt van deze agressieve chemische vloeistoffen en hij hierbij voorts heeft nagelaten te controleren met welke chemicaliën hij te maken had en of daar op een veilige wijze meer werd omgegaan, maakt dat het mede aan zijn schuld te wijten is dat er brand heeft kunnen ontstaan en er ten gevolge daarvan iemand om het leven is gekomen. Verdachte had moeten weten dat het verwerken van agressieve vloeistoffen in aanwezigheid van open vuur kon leiden tot brand en/of een explosie. Omdat verdachte heeft aangegeven dat hij handschoenen aan moest doen bij het afscheppen van de olie en dat de vloeistof stonk, is de rechtbank van oordeel dat hij wist of had moeten weten dat hij te maken had met agressieve en mogelijk zelfs brandbare chemische vloeistoffen. Dat verdachte dit vermoeden had blijkt ook uit het feit dat hij direct wist dat het foute boel was toen hij de brandende vloeistof zag. Nu hij desondanks toch is doorgegaan met het verwerken van deze chemicaliën, en er ten gevolge daarvan daadwerkelijk brand is ontstaan, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van feit 2. 7.3. Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 03 maart 2009 in de [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervaardigd een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij op 03 maart 2009 in de [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam in aanwezigheid van open vuur chemicaliën heeft bewerkt, ten gevolge waarvan het aan zijn en zijn mededaders schuld te wijten is geweest, dat in het pand [adres] brand of een ontploffing is ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor het interieur van genoemd pand is ontstaan en terwijl dit feit de dood van [mededader] tengevolge heeft gehad. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. De kwalificatie Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven: T.a.v. feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet. T.a.v. feit 2: medeplegen van aan zijn schuld brand te wijten zijn, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat en terwijl het feit iemands dood ten gevolge heeft. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 158 van het Wetboek van Strafrecht. 9. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1. De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 10 juni 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van beide feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 4 jaar, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. 10.2. Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat verdachte na de explosie, met gevaar voor eigen leven medeverdachte [mededader] heeft gezocht op de bovenste verdieping en hem van die verdieping naar de eerste verdieping heeft gedragen, weg van de brand. Dit in combinatie met het standpunt dat er bij feit 1 slechts sprake is van medeplichtigheid en verdachte voor feit 2 vrijgesproken dient te worden, zou zich moeten vertalen in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal één jaar. 10.3. De overwegingen van de rechtbank Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervaardigen van amfetamine en het daarbij mede aan zijn schuld te wijten zijn dat er brand is ontstaan, waarbij een dode is gevallen. De rechtbank rekent het verdachte met name ernstig aan de drugs te hebben vervaardigd midden in een woonwijk. Het risico van het bewerken van agressieve en brandbare vloeistoffen bij open vuur is aanzienlijk. Door onvoorzichtig te handelen in de mate als de verdachte heeft gehandeld, heeft hij ook brandgevaar voor de andere woningen in de buurt in het leven geroepen. Dit zal bij de bewoners van die woningen tot gevoelens van onveiligheid en schrik hebben geleid. Ook de samenleving is door de gevolgen van het handelen van de verdachte ernstig geschokt. Verdachte is echter na de explosie wel teruggekeerd naar de tweede verdieping om zijn medeverdachte te zoeken en heeft deze naar de eerste verdieping gedragen, weg van de brand, met alle risico’s voor hemzelf van dien. De rechtbank zal dit meewegen in het voordeel van verdachte. Blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister is verdachte reeds eerder ter zake van een delict in het kader van de Opiumwet veroordeeld. Ook houdt de rechtbank rekening met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting zijn gebleken. De rechtbank is van oordeel dat met het oog op de ernst van het feit en een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 57, 91, 158. Opiumwet art. 2, 10. 12. Beslissing De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van twee jaar; beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, A.H.M.J.F. Piëtte en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. L.J.A. Crompvoets voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Sluymer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 24 juni 2009. Mr. C.C.W.M. Aretz is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. |