Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ0638

Datum uitspraak2009-06-29
Datum gepubliceerd2009-06-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-005087-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof is van oordeel dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft geprobeerd een politieman in het Apeldoornse winkelcentrum op 23 juli 2007 van het leven te beroven. Onderzoek naar vergelijkbare zaken wijst eerder op een strafoplegging van 7 tot 8 jaren, zoals door de raadsman is gesuggereerd, dan op de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van 15 jaren. Het hof ziet in de omstandigheid dat verdachte de bereidheid heeft getoond om een vuurwapen te gebruiken, zodra iemand in zijn vaarwater terecht komt, aanleiding tot strafverzwaring. Het hof ziet in de omstandigheid dat verdachte een politieman heeft neergeschoten, terwijl deze zijn werk wilde doen, eveneens reden tot strafverzwaring. Verdachte heeft hierbij niet in een opwelling gehandeld, hetgeen hem zwaar wordt aangerekend. Bij afweging van alle factoren wordt een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren passend en geboden geacht.


Uitspraak

Sector strafrecht Parketnummer: 21-005087-08 Uitspraak d.d.: 29 juni 2009 TEGENSPRAAK Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 10 december 2008 in de strafzaak tegen [Verdachte], geboren te [plaats] (Joegoslavië) op [1950], thans verblijvende in PI [naam penitentiaire inrichting]. Het hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Verzoek tot het horen van getuigen en het uitvoeren van een reconstructie De raadsman mr J-H.L.C.M. Kuijpers heeft bij brief van 2 mei 2008 de advocaat-generaal verzocht om de getuigen [slachtoffer/getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6], [getuige 7], [getuige 8], [getuige 9], [getuige 10] en [getuige 11] op te roepen. Hiertoe is de advocaat-generaal niet overgegaan. De raadsman heeft ter terechtzitting bij het verzoek tot het horen van voornoemde getuigen gepersisteerd. Ook heeft de raadsman ter terechtzitting (nogmaals) verzocht om een (video)reconstructie te laten plaatsvinden op de plaats van het delict. De raadsman heeft betoogd dat ten aanzien van de getuigen 3 tot en met 11 het hof bij tussenarrest van 6 mei 2009 een onjuiste maatstaf heeft toegepast, te weten of de noodzaak is gebleken. Naar het oordeel van de raadsman is het toepasselijke criterium of de verdediging door het horen van de getuigen in haar belangen is geschaad, aangezien ook het EHRM een dergelijk onderscheid niet kent. Het hof verwerpt de stelling van de raadsman en is van oordeel dat het op grond van de wet dient te beoordelen of de noodzaak tot het horen van de getuigen is gebleken. Daarbij is van belang dat de getuigen 1 en 2 reeds door de rechter-commissaris zijn gehoord en de getuigen 3 tot en met 11 niet bij schriftuur binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep zijn gevraagd. Bij de regiezitting op 22 april 2009 zijn de hierboven door de raadsman gedane verzoeken reeds aan de orde gesteld. Het hof heeft bij tussenarrest van 6 mei 2009 omtrent het horen van voornoemde getuigen en het uitvoeren van een (video)reconstructie gemotiveerd beslist. Volgens de raadsman [slachtoffer] en [getuige 2] nogmaals te worden gehoord om na te gaan of er mogelijk communicatieproblemen tussen [slachtoffer] en [getuige 2] aanwezig waren. Hij heeft aangegeven dat het opvallend is dat bij de aanhouding van [verdachte] in 2005 de ExplosievenOpruimingsDienst is ingeschakeld in verband met de aanwezigheid van een koffer, terwijl in de communicatie tussen [slachtoffer] en [getuige 2] met geen woord is gesproken over dat gegeven. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat [slachtoffer] toch een andere persoon dan [verdachte] in zijn hoofd heeft gehad. Het horen van de getuigen 3 tot en met 11 is van belang in verband met het bewijs van de voorbedachte raad. De raadsman wil onder meer nagaan wat het moment van het ineenzakken van [slachtoffer] is geweest en wat de precieze gang van zaken is geweest na de geloste schoten. Door middel van de videoreconstructie kunnen de verschillen tussen de verklaringen van de diverse getuigen inzichtelijk worden gemaakt en kan worden nagegaan of de getuigen hebben kunnen zien wat zij stellen te hebben gezien. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet het hof geen noodzaak alsnog (een of meer van) de elf genoemde personen op te roepen als getuige en het doen uitvoeren van een (video)reconstructie. De raadsman heeft niet wezenlijk nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn verzoek ten grondslag gelegd die niet reeds ten tijde van de regiezitting aan de orde zijn geweest. Het hof acht zich voldoende voorgelicht en wijst de verzoeken af. Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 april 2009 en 15 juni 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot 21.444,78 euro en met de verplichting om aan de staat ten behoeve van het slachtoffer een bedrag van 21.444,78 euro te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 137 dagen hechtenis. Het hof heeft kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J-H.L.C.M. Kuijpers, naar voren is gebracht. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens de benadeelde partij door de gemachtigde van de benadeelde partij, mr. M. Deij, naar voren is gebracht. Ontvankelijkheid van het hoger beroep De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnota (§ 5.5.) betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep. Volgens de raadsman liggen, gelet op de appelschriftuur waarin wordt aangegeven dat in de politiek de laatste jaren uitgebreid is gesproken over de verhoging van de strafmaxima, kennelijk politieke motieven ten grondslag aan het hoger beroep. De raadsman huldigt kennelijk de opvatting dat het Openbaar Ministerie niet een kwestie in hoger beroep aan de orde mag stellen op grond van een politieke ontwikkeling. Deze opvatting vindt geen steun in het recht. Het verweer wordt verworpen. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen. De tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. primair hij op of omstreeks 23 juli 2007 in de gemeente Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) opzettelijk en/of met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en/of na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (meermalen) met behulp van een vuurwapen (een pistool) in de (linker)borst ter hoogte van zijn hart en/of de buikstreek en/of elders in het lichaam, in ieder geval in het lichaam heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 1. subsidiair hij op of omstreeks 23 juli 2007 in de gemeente Apeldoorn aan [slachtoffer] opzettelijk en/of met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel (beschadiging van de linker long en/of lever en/of milt en/of maag en/of (andere) vitale organen), heeft toegebracht, door deze met behulp van een vuurwapen (een pistool) met dat opzet en/of na kalm beraad en rustig overleg in zijn (linker)borst en/of buikstreek en/of elders in het lichaam, in ieder geval in het lichaam te schieten, terwijl het feit is gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening; 2. hij op of omstreeks 28 juli 2007 in de gemeente Zwolle met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoofdtelefoon en/of andere goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Mediamarkt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte, - nadat hij door [slachtoffer 2] was vastgepakt, een draaiende beweging met zijn arm heeft gemaakt, waardoor hij los kwam en/of zich heeft losgerukt en/of - [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: "You can't do that"en/of "Don't touch me", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of - zichtbaar voor [slachtoffer 2] een vuurwapen in zijn hand heeft gehouden en/of - een vuurwapen heeft gericht en/of gericht gehouden op [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of - tegen hen heeft gezegd "Go away", althans woorden van gelijke aard en/of strekking; 3. hij op of omstreeks 30 juli 2007 in de gemeente Dronten, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (een Hrvatski Samokres model 2000, serienummer 47018), en/of munitie (11 patronen kaliber 9mm Parabellum) van categorie II, voorhanden heeft gehad; 4. hij in of omstreeks in de periode van 29 maart 2003 tot en met 28 juli 2007 in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten een vuurwapen (een hagelgeweer, merk Mossberg, pumop & slide action, een zgn riot-gun), en/of munitie (patronen) van categorie II en/of III, voorhanden heeft gehad; Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Overwegingen met betrekking tot het bewijs Enkelvoudige fotoconfrontaties De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn pleitnota (§ 3.0) erop gewezen dat de herkenningen van de verdachte door getuigen van de foto van verdachte die in de media is getoond en zogenoemde enkelvoudige fotoconfrontaties op voorhand als onbetrouwbaar hebben te gelden. Het hof zal bedoelde herkenningen van verdachte door de getuigen [getuige 10], [getuige 8], [getuige 3] en [getuige 12] niet tot bewijs bezigen. Het verweer van de raadsman behoeft dan ook geen verdere bespreking. In het bijzonder ten aanzien van feit 1 Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] De raadsman heeft betoogd dat getwijfeld dient te worden aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte ontkent [slachtoffer] te hebben neergeschoten en is ten tijde van het schietincident niet aanwezig geweest in het winkelcentrum. Er bestaat volgens de raadsman de mogelijkheid dat [slachtoffer] een andere persoon dan [verdachte] in het hoofd heeft gehad. Hij kan situaties en personen bij aanhoudingen van vreemdelingen door elkaar hebben gehaald. [Slachtoffer] is nooit een foto van verdachte getoond. De raadsman heeft tevens aangegeven dat bij de aanhouding van [verdachte] in 2005 de ExplosievenOpruimingsDienst in verband met de aanwezigheid van een koffer is ingeschakeld en dat [verdachte] de classificatie vuurwapengevaarlijk heeft meegekregen. In de communicatie tussen [slachtoffer] en [getuige 2] is echter met geen woord hierover gesproken. Hij heeft ook gewezen op de omstandigheid dat [slachtoffer] zonder kogelvrij vest verdachte is gaan aanhouden, terwijl verdachte als vuurwapengevaarlijk bekend stond. Dat [slachtoffer] tegen [getuige 6] de naam [naam verdachte] heeft genoemd is volgens de raadsman niet verwonderlijk. Die naam had [slachtoffer] immers doorgekregen van [getuige 2]. Ten slotte heeft hij gewezen op de mogelijkheid dat de herinneringen van [slachtoffer] door de stress, die bij het schieten is ontstaan, zijn gewijzigd. [Slachtoffer] heeft tegenover de rechter-commissaris ook zelf verklaard dat hij volgens prof. dr. Gersons, is gaan blokkeren. Verdachte dient volgens de raadsman te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastelegde, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft neergeschoten. Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] in het bijzonder het volgende. Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] -anders dan de raadsman heeft betoogd- betrouwbaar en ziet geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid hiervan. De verklaring van [slachtoffer] vindt op essentiële punten bevestiging in de door [getuige 2] tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring. [Slachtoffer] heeft verklaard dat hij de man, die hij nabij de parkeerplaats voor de Rabobank zag, herkende van een aanhouding aan de Europaweg en dat hij dit telefonisch aan [getuige 2] heeft doorgegeven. [Getuige 2] heeft hij gevraagd naar de naam van de man. [Getuige 2] heeft bevestigd dat hij, nadat hij door [slachtoffer]was gebeld, op Europaweg onderzoek heeft gedaan in het BPS-systeem. Op het moment dat [getuige 2] de naam ‘[naam verdachte]’ noemde, sloeg [slachtoffer] daarop meteen aan. Uit de bevestiging van de verklaring van [slachtoffer] in de verklaring van [getuige 2] omtrent het naar voren komen van de naam ‘[naam verdachte]’ volgt dat de verklaring van [slachtoffer]omtrent de gebeurtenissen voor de schoten niet gewijzigd is door de stress van het schieten. Dat [slachtoffer] bij het contact met [getuige 2] de inzet van de ExplosievenOpruimingsDienst niet heeft genoemd, doet aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen niet af. [Slachtoffer] heeft wel aangegeven te hebben geweten dat bij de aanhouding in 2005 de ExplosievenOpruimingsCommando betrokken was. Het hof ziet in de omstandigheid dat [slachtoffer] dit aspect ten tijde van zijn contact met [getuige 2] niet heeft genoemd, geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen. Datzelfde geldt voor het gegeven dat bij [verdachte] wel eens een patroon in zijn schoenen was aangetroffen. Zoals [slachtoffer] bij de rechter-commissaris heeft verklaard, had dit niet tot gevolg dat verdachte als vuurwapengevaarlijk bekend stond. Het ging [slachtoffer] erom te achterhalen wie de man was, die hij zag. Het hof acht ook niet aannemelijk dat [slachtoffer] situaties en personen bij aanhoudingen van vreemdelingen door elkaar heeft gehaald. [Getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer]een ijzersterk geheugen heeft. Tevens heeft het hof in aanmerking genomen dat de naam [naam verdachte] niet alleen voor het schietincident is genoemd, maar dat de naam ook tijdens en na het schietincident naar voren is gekomen. Uit de verklaring van [getuige 3] volgt dat [slachtoffer] de naam van [naam verdachte] (fonetisch) heeft gebruikt in het gesprek met degene die hem neerschoot. De (fonetische) naam van [naam verdachte] is door [slachtoffer] na het schietincident aan [getuige 6] genoemd. Ten slotte heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 30 juli 2007 de krant, De Stentor, heeft gehad, waarop op de voorpagina een foto van een man (het hof begrijpt: de foto van verdachte uit het vreemdelingensysteem) was afgedrukt. [Slachtoffer] heeft aangegeven dat de man op de foto de man was die hem had neergeschoten. Het verweer wordt verworpen. Voorbedachte raad Indien het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte degene is geweest, die [slachtoffer] heeft neergeschoten, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er bij verdachte geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Volgens de raadsman was er, gelet op diverse getuigenverklaringen, sprake van twee schoten direct achter elkaar. [Slachtoffer] stond na het eerste schot nog rechtop en zakte pas na het tweede schot in elkaar. Volgens de raadsman dient acht geslagen te worden op het verleden van verdachte. Verdachte was eerder negen maal in vreemdelingenbewaring gesteld en had hierbij zeer vervelende ervaringen meegemaakt. Verdachte heeft in een schrikreactie/paniekreactie gehandeld. Hij was bang dat hij weer opgepakt zou worden door de vreemdelingenpolitie. Verdachte heeft dan ook geen moment van kalm beraad en rustig overleg kunnen hebben. Derhalve dient hij volgens de raadsman te worden vrijgesproken van poging tot moord op [slachtoffer]. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Het hof stelt op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen het volgende vast. Verdachte, die met de fiets was, werd aangesproken door [slachtoffer]. [Slachtoffer]heeft zich -naar eigen zeggen- kenbaar gemaakt als politieman. Hij heeft naar verdachte geroepen dat hij van de politie was. Hij heeft hierbij zijn legitimatiebewijs aan verdachte getoond. [Getuige 11] heeft gezien dat [slachtoffer] iets van een portefeuille, met iets van een pasje daarin, aan verdachte liet zien. Hierbij zei [slachtoffer] volgens de getuige iets in de trant van: ‘vreemdelingenpolitie’. Op het aanroepen reageerde verdachte. Hij vroeg wat [slachtoffer] van hem wilde. Op een gegeven moment zag [slachtoffer] dat verdachte voorover boog en zijn rechterhand in de fietstas hield. Op het moment dat verdachte zich oprichtte en zich naar links draaide, zag [slachtoffer] opeens een pistool in de rechterhand van verdachte. Vervolgens schoot verdachte zonder blikken of blozen op [slachtoffer]. Verdachte richtte vervolgens nog een keer zijn pistool op hem en haalde nogmaals de trekker over. Beide schoten zijn op korte afstand van het slachtoffer gelost. [Slachtoffer] zag dat verdachte het pistool opborg in de fietstas van zijn fiets en rustig wegfietste in de richting van de Rabobank. Uit de hierboven weergegeven beschrijving van de gebeurtenissen die voorafgingen aan de schoten volgt dat verdachte tussen het moment dat hij werd aangesproken door [slachtoffer] en het moment dat hij zijn pistool tevoorschijn haalde, tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit [slachtoffer] van het leven te beroven en dat hij gelegenheid heeft gehad tot nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof acht, anders dan de raadsman heeft bepleit, niet van belang of [slachtoffer] bij het tweede schot nog rechtop stond. Dat verdachte, zoals de raadsman heeft gesteld, in een schrikreactie/paniekreactie heeft gehandeld, acht het hof niet aannemelijk. Volgens [slachtoffer] handelde verdachte bij het lossen van de schoten emotieloos. Verdachte fietste na het lossen van de schoten rustig weg. Er was bij verdachte geen paniek zichtbaar, niet voor, tijdens of na het schieten. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat verdachte op 23 juli 2007 kennelijk koste wat kost wilde voorkomen dat hij opnieuw zou worden aangehouden. Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is het hof -met de rechtbank- van oordeel dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven. Het verweer wordt verworpen. In het bijzonder ten aanzien van feit 3 Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de tenlastegelegde munitie niet bewezen kan worden, nu uit de stukken volgt dat de bij verdachte tijdens zijn aanhouding aangetroffen munitie geen munitie in de zin van artikel 2, tweede lid, categorie II van de Wet wapens en munitie is. Het hof zal verdachte dan ook van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken. In het bijzonder ten aanzien van feit 4 De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde. Er zijn geen vingerafdrukken of DNA van verdachte op de riotgun en de munitie, die in de opslagbox lagen, aangetroffen. Dat verdachte de huur van de opslagbox betaalde en hier ook daadwerkelijk kwam, is volgens de raadsman onvoldoende om vast te stellen dat het wapen en de munitie van verdachte waren. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Voor bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorhanden hebben’ als bedoeld in artikel 26 van de Wet wapens en munitie is vereist dat de dader over het wapen en/of de munitie kan beschikken. Gelet op de verklaring van verdachte dat hij in de tenlastegelegde periode de beschikking over de opslagbox en de inhoud van de box heeft gehad, kon verdachte over het wapen en de munitie beschikken en had verdachte het wapen en de munitie aldus voorhanden als bedoeld in artikel 26 van de Wet wapens en munitie. Dat ook anderen, daargelaten dat verdachte de naam van die anderen niet heeft willen noemen, toegang tot de opslagbox hadden, doet hieraan niet af. Het verweer wordt verworpen. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: 1 primair hij op 23 juli 2007 in de gemeente Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met behulp van een vuurwapen (een pistool) in de (linker)borst ter hoogte van zijn hart en de buikstreek heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op 28 juli 2007 in de gemeente Zwolle met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoofdtelefoon, toebehorende aan de Mediamarkt, welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en zich het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte, - [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: "You can't do that" en/of "Don't touch me", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en - zichtbaar voor [slachtoffer 2] een vuurwapen in zijn hand heeft gehouden en/of - een vuurwapen heeft gericht op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en - tegen hen heeft gezegd "Go away", althans woorden van gelijke aard en/of strekking; 3. hij op 30 juli 2007 in de gemeente Dronten, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (een Hrvatski Samokres model 2000, serienummer 47018) voorhanden heeft gehad; 4. hij in de periode van 29 maart 2003 tot en met 28 juli 2007 in de gemeente Apeldoorn een wapens van categorie III, te weten een vuurwapen (een hagelgeweer, merk Mossberg, pumop & slide action, een zgn riot-gun), en munitie (patronen) van categorie III, voorhanden heeft gehad; Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven: ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde: Poging tot moord. ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: Diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en zich het bezit van het gestolene te verzekeren. ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III. ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van feit 1 primair, poging tot moord, feit 2, 3, en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 jaren en 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, zijnde de op grond van artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht maximaal mogelijke straf. De rechtbank heeft de verdachte ter zake van voornoemde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1 primair, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot eenzelfde straf als in eerste aanleg opgelegd. Het hof heeft net als de rechtbank bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 primair, poging tot moord, en de feiten 2, 3 en 4. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Op 23 juli 2007 heeft verdachte, terwijl hij door [slachtoffer], een politieman, werd aangehouden, een wapen getrokken. Hij heeft geprobeerd [slachtoffer] dood te schieten. Verdachte wilde kennelijk koste wat kost aan een aanhouding ontkomen. Het vond plaats op een maandag rond 18.00 uur in een winkelcentrum, zodat veel mensen ooggetuigen zijn geweest van het gebeuren. Het hof kan zich voorstellen dat het voor de ooggetuigen een angstige ervaring is geweest. Nadat verdachte de schoten had gelost, is hij met het wapen gevlucht. Verdachte is een week op de vlucht geweest. In deze (korte) tijd heeft verdachte zich nogmaals schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. In de Mediamarkt kregen de beveiligingsmedewerker en verkoopmedewerker het vermoeden dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan een diefstal. De beveiligingsmedewerker wilde verdachte aanhouden, waarop verdachte de beveiligingsmedewerker en verkoopmedewerker met een vuurwapen bedreigde. Het moet achteraf op de betrokkenen enorme indruk hebben gemaakt dat zij door dezelfde man zijn bedreigd, die er een week eerder niet voor is teruggedeinsd om een politieman neer te schieten. Bij verdachte zijn wapens en munitie aangetroffen. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie dient, gelet op het grote gevaar dat hiervan uitgaat en dat zich in de onderhavige zaak ook daadwerkelijk heeft geopenbaard, streng te worden opgetreden. De gevolgen van het schietincident zijn voor [slachtoffer] ernstig, zowel voor zijn lichamelijke als geestelijke gezondheid. Hij liep twee schotwonden op. Hij verkeerde de eerste dagen in levensgevaar en werd verpleegd op de intensive care. Lichamelijk bleven er nadien klachten van pijn in de borst en de linkerschouder en tintelingen in de linkerpink. Hij moest psychotherapie ondergaan om het trauma te verwerken. Het hof heeft tevens acht geslagen op de door mr. Deij ter terechtzitting in hoger beroep namens [slachtoffer] weergegeven impact op zijn leven, met name op zijn gezinsleven en carrièreperspectieven. Hij behoeft nog steeds psychosociale hulp. [Slachtoffer] is op dit moment weer aan het werk, maar het is de vraag of hij weer op dezelfde voet als vroeger zijn werk als politieman kan doen. Hij heeft constant pijn, hetgeen betekent dat hij bijvoorbeeld niet, zoals iedere andere vader, met zijn kind kan stoeien. Het is de vraag of hier in de toekomst verbetering in zal komen. Wellicht moet hij leren leven met zijn pijnklachten. Het hof is van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf voor lange duur op zijn plaats is. Het is de vraag wat de precieze hoogte van die langdurige gevangenisstraf moet zijn. De advocaat-generaal heeft een zestal zaken genoemd, die naar zijn oordeel enige gelijkenis vertonen met de onderhavige zaak. In die zaken varieert de opgelegde duur van de gevangenisstraf van 7 jaren voor een poging moord door het insteken op een agent tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren voor een voltooide moord op een agent en andere delicten. Bij het bepalen van de straf dient volgens hem tot uitdrukking te komen dat verdachte een politieagent op een kille en gewetenloze wijze in zijn werk heeft belemmerd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte eerder voor overtreding van de Wet wapens en munitie en voor geweldsdelicten is veroordeeld. Afgezet tegen de door hem aangehaalde jurisprudentie vordert de advocaat-generaal dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren aan verdachte wordt opgelegd. Ook de raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnota in hoger beroep een overzicht gegeven van tien uitspraken waarin het om een poging tot moord ging. De gemiddeld opgelegde gevangenisstraf voor poging tot moord bedraagt bij deze voorbeelden 7 tot 8 jaren. Naar de mening van de raadsman is een strafoplegging van vijftien jaar gevangenisstraf in de onderhavige zaak dan ook niet reëel. Hoewel in de onderhavige zaak verdachte zich naast de poging tot moord schuldig heeft gemaakt aan andere strafbare feiten, leert de praktijk dat het zwaartepunt bij de bepaling van de precieze hoogte van de langdurige gevangenisstraf ligt bij feit 1, de poging tot moord. Het hof is van oordeel dat de door de officier van justitie hiervoor gevorderde straf exorbitant hoog is. Enkele jaren geleden was het nog niet eens mogelijk een dergelijke tijdelijke gevangenisstraf voor een voltooide moord op te leggen. Desalniettemin lijkt de trend gezet om een straf op te leggen, die enorm afwijkt van een straf, die in soortgelijke gevallen gebruikelijk is. De rechtbank heeft in het onderhavige geval daadwerkelijk een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren opgelegd. Het hof krijgt de indruk dat de rechtbank zich bij het bepalen van de hoogte van deze langdurige gevangenisstraf mede heeft laten leiden door de exorbitant hoge eis van de officier van justitie in deze. In de praktijk pleegt de strafrechter bij de beoordeling van een zaak en de oplegging van straf waar mogelijk rekening te houden met vergelijkbare zaken. Onderzoek naar vergelijkbare zaken wijst eerder op een strafoplegging als door de raadsman gesuggereerd dan op de door de advocaat-generaal gevorderde. Het hof ziet in de omstandigheid dat verdachte de bereidheid heeft getoond om een vuurwapen te gebruiken, zodra iemand in zijn vaarwater komt, aanleiding tot strafverzwaring. Deze bereidheid blijkt hieruit dat verdachte, toen [slachtoffer] als politieman verdachte wilde aanhouden, [slachtoffer] heeft neergeschoten. In de tweede plaats blijkt dat doordat verdachte, nadat hij door personeel van de Mediamarkt op diefstal was betrapt, niet voor heeft geschroomd een vuurwapen te tonen, zodat hij nogmaals kon ontkomen aan aanhouding. Het hof ziet in de omstandigheid dat verdachte een politieman heeft neergeschoten, terwijl deze zijn werk wilde doen, eveneens reden tot strafverzwaring. Verdachte heeft hierbij niet in een opwelling gehandeld, hetgeen hem zwaar wordt aangerekend. Verdachte heeft [slachtoffer], zoals reeds onder het kopje ‘voorbedachte rade’ is overwogen, emotieloos neergeschoten en is na het lossen van de schoten rustig weggefietst. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat [slachtoffer] inmiddels weer als politieman aan het werk is, zij het met beperkingen. Het is nog afwachten of hij voor de rest van zijn leven moet leren leven met deze beperkingen. Nadat verdachte [slachtoffer] heeft neergeschoten, heeft verdachte binnen een week met een wapen gedreigd, hetgeen verontrustend is. Door het Pieter Baan Centrum is onderzoek naar de geestvermogens van verdachte verricht. In de multidisciplinaire onderzoeksrapportage, gedateerd 27 juni 2008 en opgemaakt door J.M. Oudemans, psycholoog, en J.H. van Renesse, psychiater, beiden verbonden aan de Psychiatrische Observatiekliniek “Pieter Baan Centrum” te Utrecht wordt aangegeven dat verdachte weigerde mee te werken aan het onderzoek. De (korte) gesprekken bevatten geen aanwijzing voor grove psychiatrische pathologie. Het hof ziet in de persoon van verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden geen aanleiding over te gaan tot strafvermindering. Het hof houdt ten nadele van verdachte rekening met het, verdachte betreffende, Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 juni 2009, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en overtreding van de Wet wapens en munitie. Bij afweging van bovengenoemde factoren acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, passend en geboden. Het hof kan zich voorstellen dat het slachtoffer en zijn directe omgeving deze straf te licht vinden. De werkelijkheid gebiedt in dat verband te zeggen dat het in het onderhavige geval, hoewel het hof zich realiseert dat de gevolgen voor het slachtoffer en zijn directe omgeving zeer ernstig zijn, bij een poging is gebleven. Dat verschil moet tot uitdrukking komen in de strafoplegging. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 21.444,78. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 16.444,78. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Zijn vordering is als volgt opgebouwd: - kleding: vest, onherstelbaar beschadigd € 149,00 - kleding: t-shirt, onherstelbaar beschadigd € 42,95 - kleding: broek onherstelbaar beschadigd € 59,95 - reiskosten naar artsen/therapeuten € 792,88 - extra telefoonkosten naar ziekenhuis/vakbond e.d € 100,00 - daggeld ziekenhuisverblijf € 300,00 materiële schade € 444,78 immateriële schade € 20.000,00 totaal € 21.444,78 Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij, mr. M. Deij, de vordering tot schadevergoeding toegelicht. De raadsman heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, indien verdachte veroordeeld wordt, gematigd dient te worden, omdat verdachte niet bij machte is de vordering te betalen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen. Het hof komt de vordering, betrekking hebbende op de materiële schade, niet onredelijk voor en acht deze ook voldoende onderbouwd, zodat het gevorderde bedrag zal worden toegewezen. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij door hetgeen hem door verdachte is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat hij uit dien hoofde aanspraak maakt op vergoeding van de schade. Het gevorderde bedrag als voorschot ad € 20.000,= acht het hof redelijk en zal dan ook worden toegewezen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de gestelde betalingsonmacht van verdachte geen reden om de vordering te matigen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. BESLISSING Het hof: Wijst af het verzoek tot het horen van getuigen; Wijst af het verzoek tot het uitvoeren van een (video)reconstructie. Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: Verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep. Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren. Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]: Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer], te betalen een bedrag van EUR 21.444,78 (eenentwintigduizend vierhonderdvierenveertig euro en achtenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2007. Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil. Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [naam slachtoffer], een bedrag te betalen van EUR 21.444,78 (eenentwintigduizend vierhonderdvierenveertig euro en achtenzeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 142 (honderdtweeënveertig) dagen hechtenis. Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Aldus gewezen door mr H. Abbink, voorzitter, mr E.H. Schulten en mr A.P. Besier, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr N.M.H. van Ek, griffier, en op 29 juni 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.