Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1230

Datum uitspraak2009-06-26
Datum gepubliceerd2009-07-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-08/00063
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herzieningsverzoek afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van art. 8:88 Awb.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Sector belasting Nummer BK-08/00063 Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 26 juni 2009 op het verzoek van X te Z om herziening van de uitspraak van 3 februari 2006 van dit Gerechtshof, kenmerk BK-04/01826, betreffende na te noemen naheffingsaanslag en boetebeschikking. 1. Procedure tot het verzoek om herziening 1.1 De Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Centrale administratie, heeft aan belanghebbende over het tijdvak van 17 juli 2003 tot en met 17 december 2003 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, aanslagnummer 000.00.000.Y3.90001. De nageheven belasting beloopt € 213. Gelijktijdig met het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur bij beschikking een boete van honderd percent van de nageheven belasting aan belanghebbende opgelegd. Het biljet waaruit van de naheffingsaanslag en de boete blijkt, is gedagtekend 23 januari 2004. 1.2 Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de boete een bezwaarschrift ingediend. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd. 1.3 Belanghebbende is van de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het beroep is geregistreerd onder het in de aanhef vermelde kenmerk. Het Hof heeft het beroep bij de in de aanhef vermelde uitspraak ongegrond verklaard. 1.4 Belanghebbende heeft vervolgens met betrekking tot die uitspraak van het Hof beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden ingesteld. Bij arrest van 19 januari 2007, nr. 43.474, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. 2. Loop van het geding 2.1 Bij brief van 9 september 2007, ingekomen ter griffie van de rechtbank 's-Gravenhage op 17 september 2007, heeft belanghebbende verzocht de in de aanhef vermelde uitspraak te herzien. Op 19 december 2007 heeft de rechtbank het verzoek met een aanvulling daarop, gedateerd 19 september 2007, aan het Hof doorgezonden. Daarna heeft belanghebbende een tweede aanvulling, gedateerd 26 februari 2008, op het verzoek ingezonden, voorzien van een bijlage. Bij brief van 7 augustus 2008 heeft belanghebbende een derde aanvulling op het verzoek ingediend. 2.2 In verband met het verzoek is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 2.3 De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 4 juni 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar is P namens de Inspecteur verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. 2.4 Belanghebbende is door de griffier bij brieven, op 12 mei 2009, zowel aangetekend als niet aangetekend verzonden aan de adressen: - X, a-straat 2, [postcode] te Z, het laatstbekende woonadres van belanghebbende volgens de gemeentelijke basisadministratie, en - X, p/a Y, b-straat, [postcode] te ZZ, het te dezen door belanghebbende opgegeven adres, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Op 14 mei 2009 en 19 mei 2009 zijn de naar het eerstgenoemde adres gezonden poststukken ongeopend ter griffie terugontvangen. Uit de aantekeningen op die enveloppen, die door de griffier in het dossier zijn gevoegd, leidt het Hof af dat de geadresseerde niet meer op het adres woonachtig was. Blijkens daarna door de griffier van de gemeente Z ontvangen schriftelijke inlichtingen uit de gemeenschappelijke basisadministratie is belanghebbende op 6 november 2008 uit die gemeente vertrokken zonder dat bekend is waarheen. Blijkens op 23 juni 2006 door de griffier geraadpleegde informatie van TNT-Post, die in het dossier is gevoegd, is de aangetekend aan het als tweede genoemde adres gezonden brief op 13 mei 2009 aan de geadresseerde uitgereikt. 3. De uitspraak waarop het verzoek om herziening betrekking heeft In de uitspraak waarvan de herziening is verzocht, heeft het Hof onder meer het volgende overwogen: "3. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 3.1. Belanghebbende is blijkens de kentekenregistratie sinds 9 november 1996 houder van de personenauto, een Ford Sierra, met het kentekennummer AA-00-BB. 3.2. In het kentekenregister staat de auto vanaf 17 juli 2003 als geschorst geregistreerd. 3.3. Naar aanleiding van een ambtelijke constatering, inhoudende dat de auto op 20 oktober 2003 om 01:10 uur stond geparkeerd op de openbare weg, te weten op een parkeerplaats aan het c-plein te Z, zijn de onderwerpelijke naheffingsaanslag en boete opgelegd. De naheffingsaanslag is opgelegd op grond van artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. De boete, een verzuimboete, is opgelegd op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in samenhang met paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. 4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1. In geschil zijn de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Partijen houdt wat dat betreft uitsluitend verdeeld het antwoord op de vraag of de auto zich op 20 oktober 2003 om 01:10 uur op de openbare weg bevond, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. 4.2. Belanghebbende heeft gesteld dat de auto op dat tijdstip in zijn eigen tuin stond. Hij heeft erop gewezen dat zijn echtgenote dat weet en dat dat blijkt uit haar onder ede afgelegde verklaring. 4.3. De Inspecteur heeft gesteld dat de auto op het bewuste tijdstip stond geparkeerd op het c-plein te Z, dat dat is geconstateerd door politieagent [naam politieagent], hetgeen ook blijkt uit diens onder ede afgelegde verklaring, en dat een en ander van de kant van de inspectie nog is gecheckt bij de politie in Z. Voor dat laatste wijst de Inspecteur op een bij het verweerschrift gevoegd afschrift van het rapport van belastingambtenaar [naam belastingambtenaar]. 5. Conclusies van partijen 5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. 5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 6. Overwegingen omtrent het geschil 6.1. Met al hetgeen hij daaromtrent heeft aangevoerd, daarbij in aanmerking nemende de door getuige [naam politieagent] afgelegde verklaring, heeft de Inspecteur naar ’s Hofs oordeel ruim voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt, tegenover de betwisting ervan door belanghebbende, dat de auto op 20 oktober 2003 om 01:10 uur op de openbare weg stond geparkeerd en niet in de eigen tuin van belanghebbende. Wat betreft de door beide getuigen afgelegde verklaringen wijst het Hof erop: 1) dat specifiek voor het hier te beslechten geschil minder betekenis kan worden toegekend aan de getuigenis van mevrouw X-A dan aan die van getuige [naam politieagent], omdat mevrouw X-A heeft verklaard dat zij op het bewuste tijdstip sliep, en 2) dat het Hof overigens geen enkele reden ziet, ook niet in hetgeen belanghebbende daarover heeft aangevoerd, om aan de verklaring van getuige [naam poltieagent] te twijfelen. 6.2. De Inspecteur heeft naar ’s Hofs oordeel evenzeer feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat in dit geval terecht een boete van honderd percent is toegepast. Feiten of omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven om de boete te matigen, zijn gesteld noch gebleken. Voor het overige acht het Hof de boete passend en ook, uit een oogpunt van normhandhaving, alleszins geboden. 6.3. Belanghebbende is naar ’s Hofs oordeel niet erin geslaagd feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, tegenover de betwisting ervan door de Inspecteur, op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat over de naheffing of boete anders kan worden geoordeeld, dat de naheffing of boete in strijd is met een beginsel van behoorlijk bestuur of enige andere rechtsregel dan wel anderszins dat de Inspecteur een rechtsregel heeft geschonden of zich naar belanghebbende toe niet naar behoren zou hebben gedragen. 6.4. Uit het vorenoverwogene volgt naar ’s Hofs oordeel dat, nu overigens niet is gesteld of gebleken dat de belasting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is nageheven, de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat ook de boete terecht is opgelegd. 6.5. Het beroep van belanghebbende is ongegrond." 4. Motivering van het verzoek om herziening De hiervoor onder 2.1 bedoelde brieven van belanghebbende strekken er naar het Hof begrijpt toe dat de politieambtenaar [naam politieagent] in strijd met de waarheid heeft verklaard te hebben geconstateerd dat de personenauto met het kenteken AA-00-BB op 20 oktober 2003 om 01:10 uur op de openbare weg was geparkeerd en niet in de eigen tuin van belanghebbende, en dat belanghebbende voor de valsheid van die verklaring nieuwe bewijzen heeft. 5. Standpunt van de Inspecteur omtrent het verzoek De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans moet worden afgewezen. 6. Wettelijk kader herzieningsverzoek 6.1 Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het gerechtshof op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij het gerechtshof eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden. 6.2 Ingevolge het tweede lid van voormeld artikel zijn hoofdstuk 6 en de titels 8.2 en 8.3 van de Awb voor zover nodig van overeenkomstige toepassing. 7. Beoordeling van het verzoek om herziening 7.1 Uit het verzoek, de aanvullingen daarop en de overige gedingstukken komt onvoldoende naar voren dat is voldaan aan de in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Awb gestelde vereisten. 7.2 Met hetgeen belanghebbende in zijn verzoek en de aanvullingen daarop naar voren heeft gebracht, is niet aannemelijk gemaakt dat de constatering van [naam politieagent], dat de personenauto met het kenteken AA-00-BB op 20 oktober 2003 om 01:10 uur op de openbare weg was geparkeerd en niet in de eigen tuin van belanghebbende, onjuist is. Derhalve is evenmin voldaan aan het in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Awb gestelde vereiste. 7.3 Op grond van het vorenoverwogene is het verzoek niet voor inwilliging vatbaar. 8. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 9. Beslissing Het Gerechtshof wijst het verzoek om herziening af. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, P.J.J. Vonk en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 26 juni 2009 in het openbaar uitgesproken. aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.