Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1339

Datum uitspraak2009-06-24
Datum gepubliceerd2009-07-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/8292
Statusgepubliceerd


Indicatie

KB Lux-zaak. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat eiser een rekening bij de KB Lux heeft (gehad). Niet voldoen aan inlichtingenverplichting leidt tot omkering van de bewijslast. De stelling van eiser dat hij heeft geprobeerd om van de KB Lux een bewijs te krijgen dat hij geen rekeninghouder bij die bank is (geweest), acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de bewuste brieven aan de KB Lux heeft verzonden. Redelijke schatting.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 4, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/8292 IB/PVV Uitspraakdatum: 24 juni 2009 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) In het geding tussen [X], wonende te [Z], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder. 1 Ontstaan en loop van het geding 1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.357 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.951 (hierna: de aanslag). Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Voorts heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening betreffende onder meer de aanslag en de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 te treffen. Bij uitspraak van 18 mei 2006, AWB 06/2014, AWB 06/2015, AWB 06/2016, heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen. 1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 10 augustus 2006 onder meer het bezwaar tegen de aanslag ongegrond verklaard. 1.3. Eiser heeft daartegen bij faxbericht van 21 september 2006, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. 1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2009 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A] en [B], alsmede eisers gemachtigde mr. drs. [C]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [D], mr. [E], drs. [F] en [G]. 1.6. Tevens is ter zitting het beroep van eiser behandeld inzake de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. Voormeld beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 06/8290 IB/PVV. 2 Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. In 1994 hebben (ex-)medewerkers van de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: de KB Lux) documenten en microfiches van de KB Lux ontvreemd. Deze gegevens zijn in handen gekomen van de Belgische autoriteiten. Op 27 oktober 2000 zijn deze gegevens door de Belgische autoriteiten op basis van de Europese Richtlijn 77/799/EEG (hierna: de Richtlijn) in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen verstrekt aan het Ministerie van Financiën te Den Haag. De Belastingdienst/FIOD heeft naar aanleiding van deze gegevens vervolgens onderzoek gedaan, later bekend geworden als het Rekeningenproject. Het onderzoek richtte zich op het vaststellen van de identiteit van Nederlandse rekeninghouders waarvan de gegevens waren vermeld op de afdrukken van de microfiches. Het Rekeningenproject is eind 2001 van start gegaan. 2.2. Verweerder heeft informatie ontvangen van rekeningen bij de KB Lux (hierna: het renseignement). De daarop voorkomende getallen zijn rekeningnummers en de daarbij behorende saldi per 31 januari 1994 in Nederlandse guldens. Het renseignement luidt, voor zover hier van belang, als volgt: "[rekening 1] [X] OU [I] 47,79 [rekening 2] [X] OU [I] 100.000,00". 2.3. Eiser, geboren op [datum] 1937, is gehuwd. Eiser heeft een zoon genaamd [I]. Zijn zoon is in 1994 naar Suriname geëmigreerd. 2.4. Eiser is in 1991 en volgende jaren beschreven voor de inkomstenbelasting. Hij heeft in zijn aangiften geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de KB Lux. 2.5. Verweerder heeft eiser bij brief van 6 november 2002 verzocht gegevens en inlichtingen te verstrekken ter zake van zijn buitenlandse bankrekening(en). Verweerder heeft eiser daarbij onder meer gewezen op artikel 47, eerste lid, artikel 49, artikel 25, zesde lid, onderdeel b, en artikel 27e, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) inzake omkering van de bewijslast. Eiser heeft, in een door hem ondertekende verklaring "Verklaring buitenlandse rekeningen" van 13 november 2002, aangegeven dat hij geen buitenlandse bankrekening heeft. 2.6. Bij brief van 18 november 2002 heeft verweerder eiser, onder verwijzing naar vorengenoemde artikelen inzake omkering van de bewijslast, verzocht om alsnog nadere gegevens en inlichtingen te verstrekken ter zake van een door hem bij de KB Lux gehouden bankrekening. Bij deze brief was een modelbrief gevoegd, met daarin het verzoek aan de KB Lux om toezending van de overzichten van de rekening [rekeningnummer 1 en 2] vanaf 31 december 1989. Eiser heeft de vragenbrief van verweerder niet beantwoord. 2.7. Met dagtekening 31 december 2002 is aan eiser een navorderingsaanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 1990 alsmede een navorderingsaanslag vermogensbelasting voor het jaar 1991 opgelegd, met verhogingen van 100%. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. 2.8. Bij brieven van 8 januari 2003 en 18 februari 2003 heeft verweerder aan eiser nogmaals een afschrift van de modelbrief verstrekt. In laatst genoemde brief heeft verweerder eiser verzocht om de modelbrief te ondertekenen en deze naar hem te retourneren, waarna hij voor verzending daarvan aan de KB Lux zou zorgen. Eiser heeft aan dit verzoek niet voldaan. Wel is er in deze periode schriftelijk en telefonisch contact geweest tussen eiser en verweerder. 2.9. Met dagtekening 31 mei 2003 zijn aan eiser navorderingsaanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor de jaren 1991 tot en met 2000 alsmede navorderingsaanslagen vermogensbelasting voor de jaren 1992 tot en met 2000 opgelegd, met verhogingen respectievelijk vergrijpboetes van 100%. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase is eiser wederom in de gelegenheid gesteld om alsnog de door verweerder gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Eiser heeft ook in de bezwaarfase ontkend dat hij een rekening bij de KB Lux heeft (gehad). 2.10. Bij uitspraak op bezwaar van 8 juli 2004 zijn de bezwaren van eiser tegen de hiervoor onder 2.7. en 2.9. genoemde navorderingsaanslagen, verhogingen respectievelijk vergrijpboetes ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is door het gerechtshof 's-Gravenhage niet-ontvankelijk verklaard. De navorderingsaanslagen, verhogingen respectievelijk vergrijpboetes, staan thans onherroepelijk vast. 2.11. Eiser heeft voor het jaar 2003 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.357. Bij brief van 17 mei 2005 heeft verweerder eiser meegedeeld voornemens te zijn om van deze aangifte af te wijken onder meer in verband met het door eiser in het buitenland aangehouden vermogen. Eiser heeft hierop bij brief van 23 mei 2005 gereageerd, waarin hij heeft hij aangegeven dat hij bij de KB Lux om informatie heeft verzocht, maar dat de KB Lux, gelet op het bankgeheim, weigert om gegevens te verstrekken waaruit zou blijken dat hij geen rekening bij de KB Lux heeft. 2.12. Vervolgens heeft verweerder met dagtekening 17 juni 2005 de aanslag opgelegd. Daarbij heeft hij onder meer een correctie ter zake van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen aangebracht. Deze correctie is als volgt berekend: [afbeelding, #tabel 1#] 3 Geschil 3.1. In geschil is of de correctie terzake van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen terecht en naar het juiste bedrag is aangebracht. 3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van aanslag naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 3.3. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken. 4 Beoordeling van het geschil Microfiches 4.1. Verweerder heeft zijn standpunt dat eiser houder is van een bankrekening bij de KB Lux gebaseerd op de in het renseignement opgenomen gegevens, zijnde de gegevens die waren begrepen in de gestolen microfiches, zoals die door de Belgische autoriteiten op 27 oktober 2000 aan het Ministerie van Financiën zijn verstrekt. 4.2. Eiser heeft, naar de rechtbank begrijpt, aangevoerd dat de wijze van verkrijging van die gegevens, als ook de presentatie van die gegevens richting eiser, door de Nederlandse fiscus zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat zij onbruikbaar zijn. Verweerder heeft dan ook in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld, zeker nu hij, anders dan in het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2008, nr. 43 050, LJN: BA8179, het geval was, geen rekening heeft bij de KB Lux, aldus eiser. 4.3. De Hoge Raad heeft echter in zijn arrest van 25 april 2008, nr. 43 448, onderdeel 3.3, LJN: BA3823, onder verwijzing naar onderdeel 3.4 van vorengenoemd arrest, bepaald dat verweerder, ook indien sprake is van een belastingplichtige die het houderschap van een KB Lux rekening ontkent, op grond van de gegevens die waren begrepen in de gestolen microfiches een nader onderzoek mocht instellen naar de verzwegen bankrekeningen bij de KB Lux. Eisers stellingen op dit punt falen derhalve. 4.4. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de in het renseignement opgenomen gegevens onjuist en onbetrouwbaar zijn, nu deze niet aan de hand van de inhoud van de originele microfiches kunnen worden gecontroleerd. De rechtbank ziet, gelet op de toelichting die is ontvangen van de Belgische autoriteiten bij de brief van 27 oktober 2000 (bijlage B9 van het verweerschrift) en hetgeen verweerder overigens op dit punt heeft aangevoerd, echter geen aanleiding om aan de aard en herkomst van die gegevens als ook de betrouwbaarheid van de inhoud daarvan te twijfelen. Bovendien valt ook uit de informatie die van de meewerkende KB Lux spaarders is verkregen niet af te leiden dat er sprake zou zijn van onjuiste of onbetrouwbare informatie. Derhalve dient van de juistheid van de in het renseignement opgenomen gegevens te worden uitgegaan. De omstandigheid dat eiser pas op 9 maart 2006 een afschrift van de in het renseignement opgenomen gegevens heeft ontvangen, terwijl hij reeds geruime tijd eerder de beschikking had gekregen over de bij ambtseed opgemaakte bevindingen van de ambtenaar, die met het onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder [I] was belast, bijlage A0b van het verweerschrift, (hierna: het proces-verbaal), brengt ook niet mee dat van het renseignement geen gebruik gemaakt mag worden. Het gaat er om dat is beslist dat een nader onderzoek ingesteld mocht worden. Identificatie 4.5. De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de ontkenning daarvan door eiser, op verweerder de bewijslast rust dat eiser houder is (geweest) van een bankrekening bij de KB Lux. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de in het renseignement genoemde gegevens alsmede naar de inhoud van het proces-verbaal. Uit dit proces-verbaal blijkt dat alleen eiser in aanmerking komt als (eerste) rekeninghouder van de KB Luxrekening [rekeningnummer 1 en 2], omdat van de in het BVR-bestand (Beheer Van Relaties) van de belastingdienst opgenomen personen slechts één persoon met de achternaam [achternaam], de voornaam [voornaam] heeft. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze uitkomst te twijfelen. Voorts acht de rechtbank de combinatie van de naam van eiser met die van [I] zodanig uniek, dat het niet aannemelijk is dat deze combinatie ook kan verwijzen naar een ander dan eiser en zijn zoon [I]. Gelet hierop heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser (eerste) rekeninghouder is (geweest) van de in het renseignement vermelde rekening met nummer [rekeningnummer 1 en 2]. Hetgeen eiser op dit punt heeft aangevoerd, doet aan voormeld oordeel niet af. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. 4.6. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de in het renseignement opgenomen gegevens niet met de inhoud van de originele microfiches kunnen worden gecontroleerd, naar hiervoor ook onder 4.4. is overwogen, geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van die gegevens te twijfelen. Van verweerder wordt namelijk niet verlangd, anders dan eiser kennelijk meent, dat hij het overtuigende bewijs in strafrechtelijke zin levert als bedoeld in artikel 338 van het Wetboek van Strafvordering. In het belastingrecht geldt immers de vrije bewijsleer en is ieder middel dat tot bewijs kan dienen toegestaan. Verweerder kan dus volstaan met het aannemelijk maken van zijn stelling, hetgeen verweerder, naar volgt uit het vorenoverwogene onder 4.5., in het onderhavige geval ook heeft gedaan. 4.7. De omstandigheid dat in het renseignement, in afwijking op het proces-verbaal, achter de voornaam [voornaam] niet de achternaam [achternaam] staat vermeld, doet niet af aan de in het proces-verbaal weergegeven bevinding dat er maar één naam, te weten die van eiser, uit het onderzoek naar voren is gekomen als houder van de rekening met het nummer [rekeningnummer 1 en 2]. 4.8. Ook de stelling van eiser ter zitting dat de in het renseignement opgenomen rekening niet aan hem maar aan zijn zoon zou toebehoren, faalt. Aan de vermelding van het woord "ou", zoals in het renseignement staat vermeld, kan namelijk niet de letterlijke betekenis van het woord "of" worden toegekend, nu uit ervaringen uit het identificatietraject naar voren is gekomen dat het woord "ou" op meerdere rekeninghouders duidt. Eisers suggestie dat hij, kennelijk in verband met een aan zijn zoon [I] verleende volmacht, slechts als gemachtigde van die rekening dient te worden aangemerkt, kan niet als juist worden aanvaard, nu eiser, gelet op het vorenoverwogene onder 4.5., als houder van de rekening met het nummer [rekeningnummer 1 en 2] is aan te merken. 4.9. Het feit dat verweerder heeft erkend dat in 38 gevallen een persoon ten onrechte werd geïdentificeerd als rekeninghouder, brengt nog niet mee dat ook in het onderhavige geval een onjuiste identificatie heeft plaatsgevonden. Eiser heeft daartoe geen feiten en omstandigheden aangevoerd. Bovendien heeft eiser geen gebruik gemaakt van de door verweerder geboden mogelijkheid om via de belastingdienst met de modelbrief informatie te verkrijgen bij de KB Lux. De enkele mededeling dat de KB Lux op de door eiser verstuurde (model)brieven niet heeft gereageerd, is onvoldoende voor de conclusie dat eiser geen rekeninghouder zou zijn. 4.10. Nu eiser zijn stelling, dat hij als uitkeringsgerechtigde niet over het vermogen, zoals door verweerder is vastgesteld, kan hebben beschikt, na betwisting door verweerder niet nader heeft onderbouwd, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Omkering bewijslast 4.11. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Awr is een ieder verplicht desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verschaffen en bescheiden over te leggen die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. 4.12. Gelet op de door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens en de door verweerder uitgevoerde identificatie die naar eiser leidde, was er naar het oordeel van de rechtbank, anders dan eiser van mening is, voldoende aanleiding om aan eiser nadere inlichtingen omtrent die rekening te vragen als door verweerder is gedaan. Bij het uitoefenen van zijn controlebevoegdheden heeft verweerder niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld door een onderzoek bij de andere rekeninghouder, [I], achterwege te laten. Zeker niet nu deze persoon niet in Nederland woonachtig is. 4.13. Het vorenstaande brengt mee dat eiser, ingevolge het bepaalde in artikel 47, eerste lid, van de Awr, verplicht was om de door verweerder gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Eiser heeft deze gegevens, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder daartoe, niet verstrekt. Eiser heeft dan ook niet aan zijn inlichtingenverplichting voldaan. De rechtbank is dan ook, met verweerder, van oordeel dat in dit geval ingevolge het bepaalde in artikel 27e, aanhef, onderdeel b, en slot, van de Awr, de bewijslast dient te worden omgekeerd. Dit brengt mee dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Het ligt dan op de weg van eiser om aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. 4.14. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. De stelling van eiser ter zitting dat hij tweemaal met een aan de KB Lux gerichte, aangetekende, brief, waaronder de modelbrief van verweerder, heeft geprobeerd om van de KB Lux een bewijs te krijgen dat hij geen rekeninghouder bij die bank is (geweest), is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij die bewuste brieven aan de KB Lux heeft verzonden, nu hij de bewijzen van de aangetekende verzending van die brieven niet heeft ingebracht, terwijl dat, gelet op de omkering van de bewijslast, wel op zijn weg had gelegen. Voorts acht de rechtbank nog van belang dat eiser heeft nagelaten, hoewel verweerder daarom in zijn brief van 18 februari 2003 had verzocht, om een ondertekende modelbrief aan verweerder te doen toekomen. Verweerder had immers in dat geval de ondertekende modelbrief aan de KB Lux kunnen verzenden, zodat ook op deze wijze meer zekerheid omtrent de verzending van de modelbrief aan de KB Lux zou bestaan. Het uitblijven van een reactie van de KB Lux in dat geval zou eisers stelling onderbouwen dat de KB Lux in verband met het bankgeheim geen informatie aan hem als niet-rekeninghouder verstrekt. Dat eiser er van af heeft gezien om een ondertekende modelbrief aan verweerder te retourneren, omdat hij zich door verweerder onrechtvaardig en onheus bejegend voelde waardoor hij geen vertrouwen meer had in de handelswijze van verweerder, brengt niet mee dat eiser niet moet aantonen dat de aanslag onjuist is. Ook de enkele stelling van eiser dat de KB Lux in verband met het bankgeheim geen informatie aan niet-rekeninghouders bij die bank zou verstrekken, acht de rechtbank, mede in het licht bezien van het vorenoverwogene, onvoldoende om tot een andersluidend oordeel te komen. Redelijke schatting 4.15. Op verweerder rust ondanks de omkering van de bewijslast wel de verplichting om een redelijke schatting te maken van de verzwegen inkomstenbestanddelen. Verweerder heeft ter onderbouwing van de door hem gecorrigeerde inkomsten een berekening overgelegd, welke is weergegeven in 2.12. en nader is toegelicht in het verweerschrift onder 6.5. Op basis hiervan, en mede in acht nemend dat eiser tegen de berekening van verweerder als zodanig geen gronden heeft aangevoerd, moet de schatting van verweerder als redelijk worden aangemerkt. 4.16. Gelet op het vorenoverwogene is de correctie terzake van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen terecht en naar het juiste bedrag aangebracht. Slotsom 4.17. Het beroep is ongegrond. 5 Proceskosten en schadevergoeding 5.1. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 5.2. Nu het beroep ongegrond is verklaard, wordt op grond van artikel 8:73 van de Awb eisers verzoek om een schadevergoeding afgewezen. 6 Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. mr. I. Obbink-Reijngoud, mr. J.M. Vink en mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van de griffier mr. U.A. Salomons. Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.