Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1401

Datum uitspraak2009-06-04
Datum gepubliceerd2009-07-03
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 08/3127 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Terugvordering bijstand. Schending inlichtingenplicht staat in rechte vast. Niet aannemelijk dat bedragen op rekening eiser gespaard uitkeringsgeld betreffen. Niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van terugvordering had moeten afzien. Verweerder heeft op goede gronden besloten dat door schending inlichtingenplicht het recht op bijstand ten onrechte is vastgesteld.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Sector Bestuursrecht zaaknummer: AWB 08/3127 WWB uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen: [eiseres], eiseres, en [eiser], eiser, beide wonende te [woonplaats], tezamen eisers, gemachtigde: mr. H. Vosmeijer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel, verweerder, gemachtigde: mr. A. Pepers. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 mei 2005 heeft verweerder het recht op bijstand van eisers herzien over de periode van 13 augustus 2001 tot en met 29 november 2004 en de in die periode uitgekeerde bijstand van eisers tot een bedrag van € 20.003,27 teruggevorderd. Eisers bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 12 september 2006 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 maart 2008 (zaaknummer: AWB 06/5169 WWB) heeft deze rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 12 september 2006 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Verweerder heeft bij besluit van 24 juni 2008 het bezwaar van eisers tegen het besluit van 18 mei 2005 wederom ongegrond verklaard en de herziening van het recht op bijstand over de periode van 13 augustus 2001 tot en met 29 november 2004 alsmede de terugvordering van uitgekeerde bijstand tot een bedrag van € 20.003,27 gehandhaafd (het bestreden besluit). Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2009. Eiser is niet verschenen. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 Standpunt eisers Stortingen Eisers hebben aangevoerd dat er een correlatie bestaat tussen de geldopnames van de rekening van eiseres (rekeningnummer [rek.nr.1]) en de stortingen op de rekening van eiser (rekeningnummer [rek.nr.2]). Uit het overzicht waarin alle stortingen op de rekening van eiser worden vergeleken met opnames van de rekening van eiseres (productie 4) blijkt volgens eisers dat alle stortingen op de verzwegen rekening van eiser als overgespaarde uitkeringsgelden moeten worden beschouwd. Eisers stellen voorts dat de enkele keer dat een hoger bedrag is gestort dan is opgenomen, het gaat om een bedrag aan verjaardagsgeld dat eisers of haar kinderen hebben ontvangen dan wel om een bijdrage die eisers van parochianen uit hun geloofsgemeenschap hebben ontvangen. Eisers stellen dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het standpunt van eisers dat een groot deel van de stortingen afkomstig is van eigen gespaard geld van de bijstandsuitkering, onaannemelijk is. Lening/gift € 3.500,00 Eisers stellen dat het niet terzake doet of de betaling van € 3.500,00 door de heer [persoon1] als lening of gift wordt aangemerkt. Volgens eisers valt de betaling van € 3.500,00 niet aan te merken als inkomen in de zin van artikel 32 van de Wet werk en bijstand (WWB), maar gaat het om vermogen in de zin van artikel 34 van de WWB. Eisers vinden het onbegrijpelijk dat verweerder geen belang hecht aan de hierover afgelegde verklaringen van eiseres, alsmede de op schrift gestelde verklaring van de heer [persoon1] en de opgestelde onderhandse schuldbekentenis. Dringende redenen Eisers doen subsidiair een beroep op dringende redenen om van terugvordering af te zien. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de omstandigheden waarin eisers verkeren door verweerder daadwerkelijk zijn gewogen, wat strijd oplevert met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eisers wijzen in dit verband op een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 maart 2006 (JWWB 2006/115). 2.2 Standpunt verweerder Stortingen Verweerder is van oordeel dat de juistheid van de stelling van eisers dat de stortingen op de rekening van eiser spaargelden betreffen, niet (meer) is na te gaan. Verweerder merkt in dit verband op dat de gevolgen van het niet rechtstreeks van de ene bankrekening overmaken van gelden naar de andere rekening voor risico van eisers komen en wijst in dit verband naar een uitspraak gepubliceerd onder LJN: BD0973. Verweerder heeft voorts naar voren gebracht dat uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan worden afgeleid dat, indien sprake is van steeds wisselende en niet systematisch te verklaren hoogte van opgenomen en gestorte bedragen, het niet geloofwaardig is dat de door een belanghebbende verrichte transacties niet zouden zijn verricht met behulp van een externe geldbron, doch uitsluitend met het eigen (spaar)geld van een belanghebbende dat is overgehouden van de bijstand (vgl. LJN: BD8990 en LJN: BD0973). Uit het overzicht van eisers (productie 4) blijkt volgens verweerder dat er meerdere bedragen niet overeen komen. Dat de oorzaak van deze grote verschillen voor verweerder niet meer is na te gaan, komt voor risico voor eisers, aldus verweerder. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat eisers niet genoegzaam aannemelijk hebben gemaakt dat de gestorte bedragen door besparingen op de verleende bijstand zijn gerealiseerd. Spaargelden dienen slechts dan bij de vermogensvaststelling buiten aanmerking te blijven, wanneer dit wel het geval is (zie onder andere LJN: BB7852). Nu het maandelijkse stortingen betreffen en niet aannemelijk is dat het spaargeld betreft, stelt verweerder zich op het standpunt dat het inkomsten betreffen, die bij de beoordeling van het recht op bijstand betrokken moeten worden. Lening/gift € 3.500,00 Verweerder heeft aangevoerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het bedrag van € 3.500,00 een lening betreft. Volgens verweerder blijkt uit de documenten die eisers in het geding hebben gebracht niet dat er aan de lening een terugbetalingsplicht is verbonden. Voorts staat niet vast wanneer deze verklaringen zijn opgesteld, zodat verweerder niet (meer) kan nagaan of deze verklaringen achteraf zijn opgesteld. De stelling van eisers, dat het niet uitmaakt of het bedrag van € 3.500,00 een lening of een gift betreft, is volgens verweerder onjuist. Bij een lening moet er sprake zijn van een terugbetalingsverplichting. Bij een gift is doorslaggevend of de betaling een onverplicht karakter draagt. Volgens verweerder is niet duidelijk op welk standpunt eisers zich stellen. Dringende redenen Volgens verweerder is niet gebleken van dringende redenen en/of bijzondere omstandigheden om van terugvordering af te zien. Verweerder ziet in de door eisers aangevoerde emotionele omstandigheden geen omstandigheden waarbinnen terugvordering van ten onrechte uitgekeerde bijstand tot onaanvaardbare sociale consequenties voor eisers zou leiden. Verweerder merkt nog op dat bij een terugvordering eisers altijd worden beschermd door de beslagvrije voet. Verweerder ziet ook geen aanleiding om op grond van artikel 4:84 van de Awb van haar beleid af te wijken. 2.3 Regelgeving In artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB is – voor zover hier van belang – bepaald dat het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand, een dergelijk besluit kan herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. In artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. In artikel 3, derde lid, van de Handhavingsverordening WWB van de gemeente Ouder-Amstel is bepaald dat van terugvordering kan worden afgezien indien er – ter beoordeling van burgemeester en wethouders - sprake is van bijzondere omstandigheden en/of dringende redenen. 2.4 Beoordeling 2.4.1. De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 21 maart 2008 overwogen dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, nu eisers verweerder niet van het bestaan van de girorekening op naam van eiser of van de kasstortingen op de hoogte hebben gesteld. De rechtbank stelt vast dat eisers geen hoger beroep hebben ingesteld tegen de uitspraak van 21 maart 2008. Dit heeft tot gevolg dat in het onderhavige geschil de schending van de inlichtingenplicht in rechte vast staat en dat de rechtbank, ten aanzien van de herziening van eisers recht op bijstand, zich alleen, gelet op de beroepsgronden van eisers, voor de vraag ziet gesteld of door de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. 2.4.2. De rechtbank overweegt dat wanneer sprake is van schending van de inlichtingenplicht het aan eisers is om aannemelijk te maken dat het verzwijgen van de bankrekening en de stortingen niet hebben geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend hebben van bijstand. Eisers hebben aangevoerd dat een deel van de stortingen afkomstig is van uit de bijstand gespaard geld en dat een deel van de stortingen afkomstig is van een lening c.q. een gift. Stortingen 2.4.3. Ter onderbouwing van hun stelling dat de stortingen gedeeltelijk afkomstig zijn van uit de bijstand gespaard geld hebben eisers, onder verwijzing naar het door hun gemaakte overzicht van de geldopnames, stortingen en afschriften van de rekeningen (productie 4) aangevoerd dat er een sterke correlatie bestaat tussen geldopnames van de bankrekening van eiseres en de stortingen op de bankrekening van eiser. 2.4.4. Naar vaste rechtspraak van de CRvB (vgl. CRvB 13 november 2007, LJN: BB7852, en CRvB 2 mei 2007, LJN: BA4399) dienen spaargelden slechts dan bij de vermogensvaststelling buiten aanmerking te blijven, wanneer genoegzaam aannemelijk is gemaakt dat zij door besparingen op de verleende bijstand zijn gerealiseerd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat de spaargelden door besparingen op de verleende bijstand zijn gerealiseerd, zodat verweerder de spaargelden diende te betrekken bij de beoordeling van het recht op bijstand van eisers. 2.4.5. De rechtbank stelt voorop dat eisers niet rechtstreeks geld hebben overgemaakt van de girorekening van eiseres (waarvan de opnames zijn gedaan) naar de (verzwegen) girorekening van eiser (waarop de stortingen zijn gedaan). Daarom is een controle van de transacties tussen beide rekeningen niet mogelijk. Het bewijsprobleem dat daaruit voortvloeit, komt voor rekening van eisers. Uit het overzicht van eisers (productie 4) blijkt bovendien dat er veel verschillen zitten tussen de bedragen die zijn opgenomen van de rekening van eiseres en de bedragen die zijn gestort op de rekening van eiser. Verweerder heeft ter terechtzitting een overzicht gegeven van een groot aantal gevallen waarin data en hoogte van stortingen niet overeenkomen dan wel een storting wordt gedaan zonder dat er sprake is van een opname. Er is in totaal ook meer geld gestort dan opgenomen. De rechtbank acht het van belang dat over de gehele periode van 13 augustus 2001 tot en met 29 november 2004, sprake is van enkele grote verschillen tussen de bedragen die zijn opgenomen van de rekening van eiseres en die zijn gestort op de rekening van eiser. De stelling van eisers, dat deze verschillen zijn te verklaren omdat eisers soms verjaardagsgeld en geld van parochianen ontvingen en deze bedragen ook op de rekening van eiser hebben gestort, is niet met bewijsstukken of anderszins onderbouwd, als gevolg waarvan deze verschillen niet zijn te verifiëren. Daardoor is de herkomst van enkele bedragen op de rekening van eiser niet vast te stellen en is niet aannemelijk geworden dat de betreffende bedragen op de rekening van eiser (slechts) gespaard uitkeringsgeld betreffen. Lening/gift € 3.500,00 2.4.6. Eisers hebben ter onderbouwing van hun stelling dat de verzwegen stortingen gedeeltelijk afkomstig zijn van een lening c.q. een gift drie stukken in het geding gebracht. De rechtbank is van oordeel dat uit de brief van eiseres van 11 januari 2005, de verklaring van [persoon1] van 21 december 2004 en de verklaring van eiseres van 12 juli 2001 niet blijkt dat eiseres een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting aan [persoon1] heeft van het bedrag van € 3.500,00. Uit de stukken blijkt slechts dat eiseres en [persoon1] hebben afgesproken, dat eiseres het bedrag zal terugbetalen als zij een baan heeft gevonden. Verweerders standpunt dat er derhalve geen sprake is van een op het vermogen in mindering te brengen schuld en dat dit bedrag van € 3.500,00 wel bij de bijstandverlening in aanmerking had dienen te worden, acht de rechtbank juist. Daarbij heeft de rechtbank weinig gewicht toegekend aan de verklaringen van [persoon1] en van eiseres, nu deze verklaringen pas in de bezwaarprocedure zijn overgelegd en eisers wisselende verklaringen hebben afgelegd voor het feit dat zij van [persoon1] dit grote bedrag hebben ontvangen. Dringende redenen 2.4.7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de door eisers gestelde privéomstandigheden niet als dringende redenen kunnen worden aangemerkt. De stelling van eisers, dat indien verweerder overgaat tot terugvordering van teveel betaalde bijstand eisers tot in de lengte der dagen van nog minder geld zullen moeten rondkomen dan nu het geval is, geldt voor iedereen waarvan ten onrechte uitgekeerde bijstandsgelden worden teruggevorderd. Deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet. Ten slotte ziet de rechtbank in de door eisers aangevoerde omstandigheden geen grond voor het oordeel dat verweerder, met toepassing van artikel 4:84 van de Awb, in afwijking van het beleid als opgenomen in de Handhavingsverordening WWB geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. Conclusie 2.4.8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft besloten dat door de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand ten onrechte is vastgesteld. Verweerder was derhalve bevoegd om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB het recht op bijstand van eisers te herzien. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot terugvordering als bedoeld in artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, gebruik heeft kunnen maken. Niet is gebleken van dringende redenen of bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van terugvordering had moeten afzien. 2.4.9. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzitter, mr. N.M. van Waterschoot en mr. drs. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. van Hof, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2009. De griffier, De voorzitter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Afschrift verzonden op: DOC: B SB O