Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1429

Datum uitspraak2009-07-03
Datum gepubliceerd2009-07-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersAWB 08/4711 GEMWT-T1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering onttrekken weg aan het openbaar verkeer. Eisers hebben diverse malen verzocht om onttrekking van grond aan de openbare weg voor een eigen parkeerplaats. Verweerders besluit om het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk te verklaren omdat aan het besluit geen verzoek van eisers ten grondslag lag, is - gelet op de inhoud van de gedingstukken - onjuist. Verweerder heeft zowel het primaire als het bestreden besluit hangende het beroep ingetrokken. Eisers hebben belang bij vernietigingen van deze besluiten. Verweerder heeft nadien een nieuw besluit genomen tot weigering onttrekken, zonder dat sprake was van gewijzigde omstandigheden. Van een concept-besluit is geen sprake. Verweerder was onbevoegd dit besluit te nemen. Beroep gegrond verklaard. De rechtbank ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verweerder de situatie van gereserveerde parkeerplaatsen hersteld. De voorlopige voorziening vervalt op het moment dat door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland is beslist op een administratief beroep tegen een eventueel nieuw besluit van verweerder tot weigering onttrekking aan het openbaar verkeer voor het realiseren van de gevraagde parkeerplaatsen. In de omstandigheden van het geval ziet de rechtbank voorts aanleiding verweerder een dwangsom op te leggen.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Reg.nr.: AWB 08/4711 GEMWT - T1 Uitspraak in het geding tussen [namen], allen wonende te [woonplaats], eisers, gemachtigde mr. A.H.F. Beiboer, advocaat te Rotterdam, en de raad van de gemeente Lansingerland, verweerder, gemachtigde mr. J. Vijlbrief-van der Schaft, advocaat te Rotterdam. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft verweerder besloten geen parkeerplaatsen aan [straatnaam] aan de achterzijde van [straatnaam] te [woonplaats] te onttrekken aan het openbaar gebied en deze niet aan te wenden voor verhuur aan de eigenaren van de woningen [straatnaam en huisnummers]. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 14 december 2007 bezwaar gemaakt. Eisers hebben op 4 juli 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaar. Bij uitspraak van deze rechtbank van 22 juli 2008 (reg.nr. AWB 08/2723 GEMWT T1) is dit beroep gegrond verklaard en is bepaald dat verweerder binnen vier weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit neemt op het bezwaar van eisers. Bij besluit van 25 september 2008 heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) hebben eisers bij brief van 5 november 2008 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 23 februari 2009 een verweerschrift ingediend. Bij besluit van 19 februari 2009 heeft verweerder de besluiten van 17 oktober 2008 en 25 september 2008 ingetrokken. Tevens heeft verweerder geweigerd te voldoen aan het verzoek van eisers van 9 november 2008 tot onttrekking aan de openbaarheid van een viertal parkeerplaatsen achter [straatnaam]. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009. Aanwezig waren eisers en hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mr. L.N. Boon, medewerker van de afdeling bestuurszaken van de gemeente Lansingerland. 2 Overwegingen Artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet bepaalt dat een weg, niet behorende tot de in artikel 8 bedoelde, aan het openbaar verkeer kan worden onttrokken bij een besluit van den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wegenwet heeft iedere belanghebbende bij een weg, niet behorende tot de in artikel 8 bedoelde, het recht aan de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen ten opzichte van die weg toepassing van artikel 9 te verzoeken. Krachtens het tweede lid is op de voorbereiding van de beslissing op het verzoek afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. Op grond van het derde lid staat aan de verzoeker beroep op Gedeputeerde Staten open, indien de raad weigert aan het verzoek te voldoen. De rechtbank is allereerst van oordeel dat zij bevoegd is om kennis te nemen van het onderhavige geschil, nu hierin primair verweerders beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van eisers ter beoordeling voorligt. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt ten grondslag dat een aanvraag van een belanghebbende in de zin van artikel 11 van de Wegenwet ontbreekt. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Uit de gedingstukken blijkt onomstotelijk dat eisers diverse malen hebben verzocht om onttrekking van grond aan de openbare weg voor een eigen parkeerplaats. Dit verzoek is onder meer gedaan bij een wethouder van de gemeente [naam], welke gemeente thans onderdeel uitmaakt van de gemeente Lansingerland. Er is daarbij expliciet verzocht om de koop dan wel huur van de in geding zijnde parkeerplaatsen voor eigen gebruik. Voor zover verweerder zou menen dat dit verzoek niet gericht is aan het bevoegde bestuursorgaan, wijst de rechtbank er op dat het college van burgemeester en wethouders, waar de diverse verzoeken van eisers zijn ingediend, op grond van artikel 2:3, eerste lid, van de Awb de verplichting had die verzoeken naar verweerder door te geleiden. Weliswaar is dit niet expliciet gebeurd, maar nu het college zelf het verzoek tot onttrekking bij de raad heeft ingediend en hieruit het primaire besluit is voortgevloeid, is de rechtbank van oordeel dat de aanvraag van eisers wel impliciet aan verweerder is gedaan. Gelet hierop is het primaire besluit naar het oordeel van de rechtbank genomen op aanvraag van eisers. Dit leidt er toe dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder had zich onbevoegd dienen te verklaren onder doorzending van het bezwaarschrift aan Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland, zodat het bezwaar aldaar, gelet op het bepaalde in artikel 11 van de Wegenwet, als administratief beroep behandeld had kunnen worden. Echter, verweerder heeft bij zijn besluit van 19 februari 2009 zowel het primaire als het bestreden besluit ingetrokken en opnieuw geweigerd de in geding zijnde parkeerplaatsen te onttrekken aan de openbare weg. Verweerders stelling dat het besluit van 19 februari 2009 slechts een conceptbesluit is, welke er toe heeft geleid dat de uniforme openbare voorbereidings-procedure als bedoeld in afdeling 3:4 van de Awb wordt gevolgd, kan de rechtbank niet volgen. Hiertoe wordt overwogen dat het besluit is ondertekend en dat uit het verslag van de raadsvergadering is gebleken dat het voorstel tot het nemen van het specifieke besluit als hamerstuk verweerder is gepasseerd. Krachtens artikel 6:18, derde lid, van de Awb mag het bestuursorgaan, zolang beroep aanhangig blijft, na de intrekking van een besluit, geen besluit nemen waarvan de inhoud of strekking met het oorspronkelijke besluit overeenstemt, tenzij gewijzigde omstandigheden dit rechtvaardigen en het bestuursorgaan daartoe los van het bezwaar of beroep ook bevoegd zou zijn geweest. Nu er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden was verweerder niet bevoegd om een nieuw besluit te nemen tot weigering onttrekking van de in geding zijnde grond aan de openbare weg. Het besluit van 19 februari 2009 is in zoverre onbevoegdelijk genomen en kan dan ook niet in stand blijven. Vervolgens is de vraag of eisers thans nog belang hebben bij een vernietiging van het door verweerder ingetrokken primaire en bestreden besluit. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de procedure die tot dit beroep heeft geleid, op uiterst onzorgvuldige wijze plaatsgevonden. Dit is door verweerder ter zitting ook erkend. De intrekking van het primaire en bestreden besluit acht de rechtbank eveneens in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, te meer nu hierdoor de sinds 2005 lopende procedure feitelijk weer helemaal opnieuw begint. Hierin ziet de rechtbank voldoende aanleiding om bij eisers een procesbelang bij vernietiging van het bestreden besluit aanwezig te achten. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding het bestreden besluit te vernietigen en eisers beroep daartegen gegrond te verklaren. Verder ziet de rechtbank in het verloop van de gehele procedure, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eisers tot november 2007 een gereserveerde parkeerplaats hadden, welke situatie de gemeente Lansingerland na het nemen van het primaire besluit door verweerder heeft beëindigd. Anders dan verweerder stelt, blijkt uit de gedingstukken genoegzaam dat de indertijd voor eisers gereserveerde parkeerplaatsen door of namens de gemeente zijn gerealiseerd. Nu na de intrekking van het primaire besluit is nagelaten de oude situatie te herstellen, draagt de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening verweerder op de situatie van gereserveerde parkeerplaatsen, zoals deze bestond tot november 2007, binnen vier weken na verzending van deze uitspraak te herstellen. Deze voorlopige voorziening vervalt nadat Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland uitspraak heeft gedaan op een eventueel administratief beroep tegen een besluit van verweerder tot weigering onttrekking van grond aan de openbare weg ten behoeve van parkeerplaatsen voor eisers. De rechtbank ziet voorts aanleiding om aan verweerder een dwangsom op te leggen die wordt verbeurd bij niet-naleving van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank ziet zich hiertoe genoodzaakt, nu gebleken is dat verweerder aan een eerdere uitspraak van de rechtbank in een aan dit beroep voorafgaand beroep, geen gehoor heeft gegeven binnen de door de rechtbank bepaalde termijn, terwijl het door de rechtbank verordende terugbetalen van het griffierecht aan eisers eerst hangende het onderhavige beroep heeft plaatsgevonden. Ook de opstelling van de ter zitting aanwezige ambtenaar, die ter zitting op dit laatste punt is aangesproken, heeft de rechtbank niet het vertrouwen gegeven dat verweerder zich in de toekomst zonder meer zal houden aan de aanwijzingen die door de rechtbank worden gegeven. Eisers hebben verweerder in bezwaar verzocht de kosten die gemoeid zijn met het maken van bezwaar te vergoeden. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden - voorzover hier van belang - de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge het derde lid van dat artikel wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, tweede volzin, van de Awb is artikel 7:15, tweede tot en met vierde lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing bij een proceskosten-veroordeling in beroep. Nu de rechtbank het beroep gegrond acht en het besluit van 19 februari 2009, waarmee het primaire en bestreden besluit is ingetrokken vernietigt, ziet zij verder aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers redelijkerwijs in bezwaar en beroep heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten in bezwaar op € 644,- aan kosten van door een derde beroeps¬matig verleende rechtsbijstand en de proceskosten in beroep eveneens op € 644,- aan kosten van door een derde beroeps¬matig verleende rechtsbijstand, in totaal dus € 1.288,-. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, vernietigt het besluit van 19 februari 2009 voor zover verweerder in dat besluit opnieuw geweigerd heeft grond te onttrekken aan het openbaar gebied achter [straatnaam], treft een voorlopige voorziening, in die zin dat binnen vier weken na verzending van deze uitspraak voor eisers bedoelde parkeerplaatsen worden gereserveerd aan [straatnaam] te [woonplaats], door middel van een markeertegels met daarop het respectievelijke huisnummer op dezelfde wijze als eisers aldaar een parkeerplaats hadden tot november 2007, bepaalt dat de voorlopige voorziening vervalt op het moment dat door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland is beslist op een administratief beroep tegen een eventueel nieuw besluit van verweerder tot weigering onttrekking aan het openbaar verkeer voor het realiseren van de gevraagd parkeerplaatsen, bepaalt dat, indien of zolang verweerder niet voldoet aan deze uitspraak, de gemeente Lansingerland aan eisers een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag per parkeerplaats, bepaalt dat de gemeente Lansingerland aan eisers het betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt, veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.288,- en wijst de gemeente Lansingerland aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eisers moet vergoeden. Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in tegenwoordigheid van J. van Mazijk, griffier. De griffier: De rechter: Uitgesproken in het openbaar op: 3 juli 2009. Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. NB. In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van het beroep en/of (een deel van) de grondslag van het bestreden besluit uitdrukkelijk heeft verworpen en belanghebbende en/of verweerder daarin niet wil(len) berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld. Afschrift verzonden op: