Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1909

Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806964/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) krachtens artikel 83 van de Wet geluidhinder - onder andere - een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van de gevel, vanwege wegverkeer, vastgesteld voor de woning aan de [locatie] te Groningen. Dit besluit is op 14 augustus 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200806964/1/M2. Datum uitspraak: 8 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te Groningen, en het college van burgemeester en wethouders van Groningen, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) krachtens artikel 83 van de Wet geluidhinder - onder andere - een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van de gevel, vanwege wegverkeer, vastgesteld voor de woning aan de [locatie] te Groningen. Dit besluit is op 14 augustus 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2009, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door dr. R.F. Noordman en drs. J.A. Klok, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting zijn, met toestemming van de andere partij, stukken overgelegd door [appellant] en het college. 2. Overwegingen 2.1. [appellant] woont in de woning aan de [locatie] en voert aan dat de bij het bestreden besluit vastgestelde hogere waarde van 55 dB voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel van zijn woning een negatieve invloed op zijn huidige woonsituatie heeft. Ter zitting is gebleken dat deze negatieve invloed volgens [appellant] in hoofdzaak het gevolg is van twee omstandigheden, namelijk dat het tracé van de Noordelijke hoofdontsluiting vlakbij zijn perceel zal liggen en gedeeltelijk zelfs over zijn perceel zal lopen, alsmede het feit dat er in de nabijheid van zijn woning een geluidwal zal worden aangelegd. 2.2. In artikel 110a, eerste lid, van de Wet geluidhinder is bepaald dat burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd zijn tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. In artikel 110a, vijfde lid, van de Wet geluidhinder is bepaald dat het eerste lid slechts toepassing vindt indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de weg van de gevel van de betrokken woning tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. 2.2.1. In deze zaak staat alleen het bestreden besluit van 20 november 2007 ter beoordeling. Voor zover [appellant] zich niet kan verenigen met de situering van het tracé van de Noordelijke hoofdontsluiting, overweegt de Afdeling dat deze situering is vastgelegd in het bestemmingsplan "Meerstad-Midden" en dat bezwaren daartegen slechts kunnen worden beoordeeld in het kader van een beroep tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan. 2.2.2. Het college heeft zich in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat toepassing van andere maatregelen dan de aan te leggen geluidwal, welke zijn gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. [appellant] heeft daarover alleen gesteld dat hij zich niet met de aanleg van een geluidwal in de nabijheid van zijn woning kan verenigen. Met deze stelling heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd waarom het college zich niet in redelijkheid op zijn zojuist bedoelde standpunt heeft kunnen stellen. 2.2.3. Het beroep geeft de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat het college met de door hem gegeven motivering niet in redelijkheid de waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel van de woning van [appellant] aan de [locatie] heeft kunnen vaststellen. 2.3. Het beroep is ongegrond. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009 262-570.