Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1997

Datum uitspraak2009-04-14
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers200.003.771
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongeval tijdens het werk met een ladder. Het gaat om de vraag of de ladder voldoet aan de veiligheidseisen. Het hof laat appellante toe te bewijzen dat de ladder veilig is geplaatst en dat er geen causaal verband bestaat tussen het ongeval en de onveilige situatie.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer 200.003.771 arrest van de vijfde civiele kamer van 14 april 2009 inzake de naamloze vennootschap Soweco N.V., gevestigd te Almelo, appellante, advocaat: mr. F.J. Boom, tegen: [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde, advocaat: mr. W.A.J. Hagen. 1. Het geding in eerste aanleg Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 18 december 2007 dat de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Almelo) tussen appellante (hierna ook te noemen: Soweco) als gedaagde en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als eiser heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in hoger beroep 2.1 Soweco heeft bij exploot van 7 februari 2008 [geïntimeerde] aangezegd van dat vonnis van 18 december 2007 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof. 2.2 Bij memorie van grieven heeft Soweco acht grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden en zeven producties in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest: - [geïntimeerde] alsnog in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans aan [geïntimeerde] zijn vorderingen alsnog zal ontzeggen; - [geïntimeerde] zal veroordelen tot (terug)betaling aan Soweco van een bedrag van € 590,31 aan proceskosten waarvan een bedrag van € 400,- aan salaris gemachtigde op grond van het vonnis van 18 december 2007, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag der algehele voldoening; - [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van beide instanties, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit arrest en (voor het geval voldoening niet binnen 14 dagen na dagtekening van het arrest plaatsvindt) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van het arrest tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede met veroordeling van [geïntimeerde] in de nakosten ad € 131,- dan wel, indien betekening van dit arrest plaatsvindt ad € 199,- en de eventuele verdere executiekosten. 2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en heeft hij bewijs aangeboden. Hij heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep, zonodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, zal bekrachtigen, met veroordeling van Soweco, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, in (bedoeld zal zijn:) de kosten van het hoger beroep. 2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. 3. De vaststaande feiten 3.1 Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties dan wel als door de kantonrechter vastgesteld en in hoger beroep niet bestreden, de navolgende feiten vast. 3.2 Op 1 mei 2002 is [geïntimeerde] in dienst getreden bij Soweco, een sociale werkvoorziening, als opperman/bouwhulp. Op 3 februari 2005 is [geïntimeerde] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden aan een nieuwbouwwoning aan de [adres] van een ladder gevallen. 3.3 Kort voor het ongeval had een collega van [geïntimeerde] hem gevraagd water te brengen. Deze collega bevond zich op de zogenaamde tweede slag van de steiger. De aanwezige bouwlift was op dat moment niet beschikbaar, omdat daarop een kruiwagen met cement stond. De kruiwagen kon niet op de steiger staan, deze was daarvoor te smal. [geïntimeerde] heeft vervolgens besloten de emmer water met behulp van de tegen de steiger geplaatste ladder naar boven te brengen. [geïntimeerde] is hierbij vanaf de twaalfde sport van de ladder gevallen. Als gevolg van deze val heeft [geïntimeerde] enkelletsel opgelopen. 3.4 Na de val stond de ladder nog op dezelfde wijze tegen de steiger als voor de val. De totale lengte van de ladder was 5,76 meter. Bij het bestijgen van de ladder dient er een overlapping te zijn van vier sporten. De afstand tussen twee sporten van de ladder bedroeg ongeveer 24 centimeter. Aldus was de bovenzijde van de ladder maximaal 4,76 meter hoog. 3.5 Naar aanleiding van de val van [geïntimeerde] heeft de Arbeidsinspectie een ongevalsrapport opgesteld. De conclusie van de inspecteur van de Arbeidsinspectie is de volgende: “Tijdens mijn onderzoek heb ik geen verband kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de oorzaak van het, ingevolge artikel 9, 1e lid van diezelfde wet, meldingsplichtige arbeidsongeval. (…)” 3.6 Bij brief van 22 april 2005 heeft (de gemachtigde van) [geïntimeerde] Soweco aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het [geïntimeerde] op 3 februari 2005 overkomen ongeval. 4. De motivering van de beslissing in hoger beroep 4.1 Met de grieven legt Soweco het geschil in volle omvang aan het hof voor. In deze zaak gaat het – kort gezegd – om de vragen of [geïntimeerde] op 3 februari 2005 tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Soweco letsel heeft opgelopen en zo ja, of Soweco als werkgeefster van [geïntimeerde] op grond van artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is voor de als gevolg van het ongeval door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade. Algemeen 4.2 [geïntimeerde] heeft zijn vordering tegen Soweco gebaseerd op artikel 7:658 BW. Het hof stelt voorop dat met artikel 7:658 lid 1 BW niet is beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het lijden van schade door of tijdens de uitoefening van het werk. Deze bepaling heeft tot strekking een zorgplicht in het leven te roepen en verplicht de werkgever voor het verrichten van arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te geven als redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Heeft de werknemer schade opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden, dan is de werkgever daarvoor aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij zijn voornoemde zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer (artikel 7:658 lid 2 BW), dan wel dat de schade ook zou zijn ontstaan indien hij zijn zorgplicht wel was nagekomen. Stelplicht 4.3 In het kader van een vordering ingevolge artikel 7:658 lid 1 BW zal de werknemer moeten stellen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en zo nodig het causaal verband tussen de schade en de uitoefening van die werkzaamheden dienen te bewijzen. Soweco heeft niet betwist dat [geïntimeerde] tijdens het uitoefenen van zijn werkzaamheden van een ladder is gevallen en door die val letsel heeft opgelopen. Op deze grond is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] in het kader van artikel 7:658 lid 1 BW in voldoende mate aan de voormelde stelplicht heeft voldaan. Zorgplicht 4.4 Indien vaststaat dat de werknemer schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden, is de werkgever voor deze door de werknemer geleden schade aansprakelijk, tenzij de werkgever stelt en zonodig bewijst dat hij aan de op hem rustende zorgplicht, zoals neergelegd in artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan, dan wel dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van de werknemer dan wel dat hij bewijst dat de schade ook zou zijn ontstaan indien hij zijn zorgplicht wel was nagekomen. Voor zover het de zorgplicht van de werkgever betreft, zal de werkgever daartoe moeten stellen dat hij de maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs nodig waren om schade te voorkomen. Daarbij speelt de gedurende het ontstaan van de schade geldende (arbeidsomstandigheden) regelgeving, bekendheid met gevaren binnen de branche en de vraag in hoeverre door de werkgever redelijkerwijs maatregelen ter voorkoming van schade konden worden genomen een rol. 4.5 Door Soweco is geen beroep gedaan op opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [geïntimeerde]. 4.6 [geïntimeerde] stelt dat Soweco tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht. In de eerste plaats omdat de bouwlift, op het moment dat één van de metselaars [geïntimeerde] om een emmer water vroeg, al ongeveer een uur bezet was en niet kon worden gebruikt. In de tweede plaats omdat de ladder op zodanige wijze was geplaatst dat [geïntimeerde] de emmer water boven zijn macht heeft moeten tillen. [geïntimeerde] stelt dat de ladder – in strijd met het voorschrift dat de ladder één meter boven de tweede steigerlaag had moeten uitkomen – slechts een halve meter boven de tweede slag van de steiger uitkwam. Daarom kon [geïntimeerde] niet verder klimmen dan tot borsthoogte en moest hij de emmer boven zijn macht tillen om deze aan de metselaar te geven die op de steiger stond om de emmer aan te pakken. Hij zou toen van een hoogte van tussen de 2,5 en 3 meter zijn gevallen. Verder verwijt [geïntimeerde] Soweco dat er vlakbij de ladder stalen hoekijzers lagen, waarop hij bij zijn val is terechtgekomen. Ten slotte heeft Soweco – zo stelt [geïntimeerde] – onvoldoende toezicht gehouden op de werkzaamheden, temeer nu hij een lichte verstandelijke handicap heeft. 4.7 Soweco voert bij memorie van grieven gemotiveerd verweer tegen de stellingen van [geïntimeerde]. Zij wijst er in de eerste plaats op dat de Arbeidsinspectie geen overtreding van de veiligheidsvoorschriften heeft geconstateerd. Bovendien is volgens het rapport van de Arbeidsinspectie het brengen van een emmer water naar een metselaar dagelijks werk voor een opperman en is het transport via een ladder van kleinere voorwerpen een gebruikelijke werkwijze in de bouwwereld. De ladder waarmee [geïntimeerde] naar boven is geklommen voldeed aan de daaraan te stellen eisen, was stabiel opgesteld en stak minimaal één meter boven de tweede slag uit. Bovendien werd er door de voorman ten tijde van het ongeval voldoende toezicht gehouden. Nadere instructies zouden het ongeval niet hebben kunnen voorkomen. 4.8 Het hof beoordeelt de vraag of Soweco heeft voldaan aan haar zorgplicht als volgt. Bouwlift 4.9 De bouwlift wordt volgens de stellingen van Soweco gebruikt om goederen, die zich niet lenen voor vervoer per ladder, naar boven te brengen. De ladder was op het moment dat [geïntimeerde] de emmer water naar boven bracht bezet doordat er een kruiwagen met specie in stond. [geïntimeerde] stelt dat hij normaal gesproken de emmer water met behulp van de bouwlift naar de tweede slag van de steiger zou hebben gebracht. Naar het oordeel van het hof is het gebruik van een ladder – mits deze ladder veilig is, waarover in het navolgende meer – een geschikt hulpmiddel voor het naar boven brengen van een emmer water. Voorgaande volgt zowel uit het rapport van de Arbeidsinspectie als uit de verklaring van collega’s van [geïntimeerde] en [geïntimeerde] zelf. Dat [geïntimeerde] zelf niet eerder een emmer met water via de ladder naar boven heeft gebracht, doet aan het voorgaande niet af. Hoekijzers 4.10 [geïntimeerde] stelt dat er hoekijzers vlakbij de ladder lagen. Deze hoekijzers zouden te dicht bij de ladder hebben gelegen. Op de foto bij het rapport van de Arbeidsinspectie zijn de hoekijzers zichtbaar. De Arbeidsinspectie heeft de aanwezigheid van de hoekijzers niet als een overtreding aangemerkt. Naar het oordeel van het hof kan de enkele aanwezigheid van hoekijzers niet leiden tot aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW. De aanwezigheid van materialen op een bouwplaats is niet ongebruikelijk. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de enkele aanwezigheid van hoekijzers de schade bij [geïntimeerde] heeft veroorzaakt. De aanwezigheid van de hoekijzers heeft de schade hooguit vergroot, maar heeft niet het ongeval veroorzaakt en is dus op zichzelf beschouwd geen grond voor aansprakelijkheid van Soweco op grond van artikel 7:658 BW. Ladder 4.11 Het geschil tussen partijen spitst zich vervolgens toe op de vraag of de ladder waarop [geïntimeerde] omhoog klom, zodanig boven de tweede slag van de steiger uitstak dat deze voldoende veilig was. Tussen partijen is niet in geschil dat de ladder volgens de gebruiksinstructie minimaal één meter boven de rand van een object, in casu de tweede slag diende uit te steken.Volgens Soweco was dit het geval. Dit is door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist. 4.12 Uit de foto die als bijlage bij het rapport van de Arbeidsinspectie is gevoegd, leidt het hof af dat de eerste slag van de steiger zich in ieder geval op een hoogte van meer dan twee meter bevond. Dat kan worden afgeleid uit het vaststaande feit dat er tussen de sporten van de ladder 24 centimeter zit en er blijkens de foto tot de eerste steiger meer dan negen van die zogenaamde tussenruimten zijn. [geïntimeerde] stelt dat tussen de eerste en tweede slag van de steiger minimaal twee meter heeft gezeten. Aldus – zo stelt [geïntimeerde] – was de tweede slag op minimaal vier meter en kan de ladder niet minimaal één meter boven de tweede slag hebben uitgestoken. Soweco heeft deze redenering van [geïntimeerde] betwist en stelt dat er tussen de eerste en tweede slag een beperktere ruimte zat, zodat de tweede slag zich op circa drie meter hoogte bevond. Toezicht 4.13 In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende toezicht was ten tijde van het ongeval. Tussen partijen is niet in geschil dat als voorman de heer [voorman] aanwezig was op de bouwplaats. [geïntimeerde] heeft op 1 december 2003 het certificaat van vakbekwaamheid Basisveiligheid VCA behaald. Vooralsnog is het hof van oordeel dat, indien de ladder minder dan één meter boven de tweede slag uitstak, (de voorman van) Soweco onvoldoende toezicht heeft gehouden, omdat Soweco in dat geval een onveilige situatie heeft laten bestaan. 4.14 Het hof stelt Soweco in de gelegenheid te bewijzen dat zij aan haar zorgplicht op grond van artikel 7:658 BW heeft voldaan, in het bijzonder ten aanzien van de veiligheid van de ladder en het toezicht. Het hof ziet geen aanleiding voor omkering van de bewijslast, zoals door Soweco voorgestaan. Causaal verband zorgplicht - ongeval? 4.15 Soweco stelt dat het ongeval is veroorzaakt door een omstandigheid die zij ook met voldoende zorg redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen, zoals een black out of zich verstappen. Deze stelling is door [geïntimeerde] uitdrukkelijk betwist. Het hof laat Soweco dan ook toe te bewijzen dat het ongeval ook zou hebben plaatsgevonden indien zij aan haar zorgplicht zou hebben voldaan. 4.16 Door Soweco is als productie 3 bij memorie van grieven het ongevalformulier dat is ingevuld door uitvoerder [uitvoerder] in het geding gebracht. Door [geïntimeerde] is bij memorie van antwoord opgemerkt dat de eerste pagina’s van dit formulier ontbreken. Het hof stelt Soweco in de gelegenheid het volledige ongevalformulier bij akte in het geding te brengen, waarna [geïntimeerde], desgewenst, de gelegenheid krijgt bij antwoordakte te reageren. 5. Slotsom 5.1 Het hof stelt Soweco in de gelegenheid bij akte het volledige ongevalformulier in het geding te brengen, waarna [geïntimeerde], desgewenst, de gelegenheid zal krijgen bij antwoordakte hierop te reageren. 5.2 Het hof laat Soweco toe te bewijzen dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht zoals neergelegd in artikel 7:658 BW. Tevens stelt het hof Soweco in de gelegenheid te bewijzen dat het [geïntimeerde] overkomen ongeval ook zou hebben plaatsgevonden indien zij aan haar zorgplicht zou hebben voldaan. 5.3 Verder wordt iedere beslissing aangehouden. 6. De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep: laat Soweco toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij aan haar zorgplicht in de zin van artikel 7:658 BW heeft voldaan als vermeld onder 4.14, danwel dat de schade ook zou zijn ontstaan indien zij haar zorgplicht wel was nagekomen; bepaalt dat, indien Soweco dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. I.A. Katz-Soeterboek, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip; bepaalt voorts dat, indien er getuigen worden voorgebracht, partijen ([geïntimeerde] in persoon en Soweco vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij bevoegd hetzij speciaal schriftelijk gevolmachtigd is tot het aangaan van een schikking) tezamen met hun advocaten bij het verhoor van de getuigen aanwezig zullen zijn, zulks opdat van de kant van partijen zelf zonodig nadere inlichtingen zullen kunnen worden gegeven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord, bepaalt dat partijen ([geïntimeerde] in persoon en Soweco vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en hetzij bevoegd hetzij speciaal schriftelijk gemachtigd is tot het aangaan van een schikking) tezamen met hun advocaten zullen verschijnen voor het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. I.A. Katz-Soeterboek, die daartoe zitting zal houden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, aansluitend aan de eventuele getuigenverhoren opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden; verwijst de zaak naar de roldatum 12 mei 2009 voor akte aan de zijde van Soweco zoals bedoeld in r.o. 5.1 en voor het opgeven van verhinderdata zoals hierna vermeld; bepaalt dat Soweco het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum 12 mei 2009, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld; bepaalt dat Soweco overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven; houdt verder iedere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, H.C. Frankena en A.M. Kat en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2009.