Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2132

Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-14
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6163 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor energiekosten. Geen sprake van bijzondere omstandigheden.


Uitspraak

07/6163 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 september 2007, 06/1655 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College) Datum uitspraak: 1 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 28 januari 2009 heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, de Raad bericht dat hij de zaak van mr. Schaap heeft overgenomen. Het College heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 april 2009, waar partijen niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. 1.1. Namens appellante is op 16 mei 2006 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor energiekosten. Bij de aanvraag is overgelegd de jaarafrekening 2004/2005, waaruit blijkt dat appellante een bedrag van € 1.629,58 aan Essent moet betalen. Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het College de aanvraag afgewezen op de grond dat deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en dat voor schulden geen bijstand kan worden verstrekt. 1.2. Bij besluit van 7 december 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 23 mei 2006 onder verwijzing naar artikel 35, eerste lid, van de WWB ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 december 2006 ongegrond verklaard. In deze uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres en het College als verweerder, heeft de rechtbank het volgende overwogen. “De energiekosten dienen in beginsel gerekend te worden tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan. Voor algemene kosten van bestaan wordt algemene bijstand verstrekt. Aan de orde is daarom of zich zodanige bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan dat een recht op bijzondere bijstand is ontstaan. Uit de dossierstukken blijkt dat het gasverbruik in de woning van eiseres in de periode van 30 juli 2004 tot 25 juli 2005 aanmerkelijk hoger was dan voordien het geval was. De bijzondere omstandigheid dient gelegen te zijn in de oorzaak van dit hogere gasverbruik. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres evenwel gesteld dat het hogere gasverbruik niet te verklaren valt. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat niet gebleken is dat zich een bijzondere omstandigheid heeft voorgedaan.”. 3. In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB heeft een alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de WWB niet van toepassing zijn. 4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, alsmede de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hieraan toe dat het enkele feit dat appellante geen financiële ruimte heeft om de afrekening van € 1.629,58 te voldoen op zichzelf niet kan gelden als bijzondere omstandigheid. 4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en A.B.J. van der Ham en O.L.H.W.I. Korte als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009. (get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns. (get.) B.E. Giesen. IA