Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2225

Datum uitspraak2009-07-02
Datum gepubliceerd2009-07-10
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAwb 09/20899
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toezicht / wekelijkse meldplicht / artikel 54, tweede lid, Vw 2000 / 3:2 en 3:46 Awb

Uit de tekst van de maatregel van toezicht, zijnde een wekelijkse meldplicht, blijkt eenduidig dat deze op grond van artikel 54, tweede lid, van de Vw 2000 is opgelegd. Anders dan verweerder heeft betoogd brengt de enkele omstandigheid dat aan eiser een wekelijkse meldplicht is opgelegd, niet met zich dat de maatregel op grond van artikel 54, eerste lid, van de Vw 2000 is opgelegd. Nog daargelaten dat als een maatregel krachtens het eerste lid zou zijn opgelegd, dit ook uit de tekst van de maatregel had moeten blijken, kan ook krachtens artikel 54, tweede lid, Vw 2000 een wekelijkse meldplicht worden opgelegd. Dat de maatregel, zoals door verweerder gesteld, gebaseerd zou zijn op artikel 54, eerste lid, onder b en of c, Vw 2000 vermag de rechtbank niet in te zien, nu de maatregel een meldplicht betreft en niet een verplichting tot het verstrekken van gegevens of het verlenen van medewerking. Weliswaar is de maatregel kennelijk ingegeven door de wens dat eiser meewerkt aan het afnemen van vingerafdrukken, maar dat neemt niet weg dat de opgelegde maatregel daartoe niet strekt. Tegen de opgelegde maatregel van toezicht staat dan ook rechtstreeks beroep open bij de rechtbank. Uit het standpunt van verweerder ter zitting leidt de rechtbank af dat verweerder niet heeft beoogd om artikel 54, tweede lid, van de Vw 2000 aan de maatregel van toezicht ten grondslag te leggen. Nu verweerder kennelijk niet achter de grondslag van de opgelegde maatregel staat, is de maatregel, in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb. Over het beroep tegen de bijzondere aanwijzing in de zin van artikel 54, eerste lid, onder b en c, van de Vw 2000, waarbij aan eiser is opgedragen zich te onthouden van die acties, die kunnen leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van zijn dactyloscopisch signalement, overweegt de rechtbank dat tegen deze maatregel eerst bezwaar moet worden gemaakt. De rechtbank acht dit beroep daarom niet-ontvankelijk. Het beroepschrift zal door verweerder als bezwaar in behandeling moeten worden genomen.



Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer Zaaknummer: Awb 09/20899 Uitspraak op het beroep tegen de maatregel op grond van artikel 54 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: van Somalische nationaliteit eiser, gemachtigde: mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft bij besluit van 14 mei 2009 aan eiser een maatregel van toezicht in de zin van artikel 54, tweede lid, van de Vw 2000 opgelegd. Eiser is daarbij opgedragen zich wekelijks te melden bij de vreemdelingenpolitie in de tijdelijke noodvoorziening Ter Apel, Ter Apelervenen 4 te Ter Apel. Verweerder heeft tevens aan eiser een bijzondere aanwijzing op grond van artikel 54, eerste lid, onder b en c, van de Vw 2000 opgelegd. Eiser is daarbij opgedragen zich te onthouden van die acties, die kunnen leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van zijn dactyloscopisch signalement. 1.2. Eiser heeft tegen deze maatregelen op 9 juni 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn op 16 juni 2009 ingediend. 1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser toegezonden. 1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 22 juni 2009. Eiser is vertegenwoordigd door mr. T.H.G. Schuringa, als waarnemer van gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen drs. B.H. Wezeman. Het onderzoek is ter zitting gesloten. 2. Rechtsoverwegingen 2.1. In de bestreden maatregel van toezicht is opgenomen: “Gelet op het belang van de openbare orde leg ik u hierbij, overeenkomstig het gestelde in artikel 54, tweede lid, van de Vw 2000 een individuele verplichting op zich éénmaal per week te melden bij de vreemdelingenpolitie”. Daartoe is in de maatregel overwogen dat alvorens de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 in behandeling kan worden genomen, eiser moet voldoen aan de verplichting tot het laten afnemen van vingerafdrukken. Verweerder is gebleken dat het afnemen van vingerafdrukken niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd en de identiteit aldus niet kan worden vastgesteld. In de maatregel is aangegeven dat het niet naleven van de opgelegde maatregel, opgenomen in artikel 54, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, strafbaar is gesteld bij artikel 108, eerste lid, van de wet. Daarnaast is aangegeven dat beroep tegen de maatregel kan worden ingesteld. 2.2. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat het beroep zich richt tot de maatregel van toezicht in de zin van artikel 54, tweede lid, van de Vw 2000 en de bijzondere aanwijzing in de zin van artikel 54, eerste lid, onder b en c, van de Vw 2000. Deze beide maatregelen zijn gelijktijdig opgelegd en moeten volgens eiser in samenhang met elkaar worden gelezen. Eiser heeft aangevoerd dat de door verweerder opgelegde maatregel, zijnde de meldplicht, ten onrechte is gebaseerd op artikel 54, tweede lid, van de Vw 2000. Artikel 54, tweede lid, van de Vw 2000 eist een belang van openbare orde. In eisers geval is er geen sprake van een situatie waarbij op grond van de openbare orde een wekelijkse meldplicht kan worden opgelegd. Voorts is eiser van mening dat de door verweerder opgelegde bijzondere aanwijzing onrechtmatig is, althans in redelijkheid bij de te maken belangenafweging niet opgelegd had dienen te worden. Eiser merkt daarbij op dat artikel 54 van de Vw 2000 voorschrijft dat alleen verplichtingen kunnen worden toegestaan die bij algemene maatregel van bestuur zijn voorzien. Een dergelijke basis kan volgens eiser in ieder geval niet worden gevonden in de artikelen 4.37 tot en met 4.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Voorts is eiser van mening dat de opgelegde maatregel in strijd is met artikel 11 van de Grondwet en met artikel 8 (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Beperkingen mogen zowel op grond van artikel 11 van de Grondwet als artikel 8 EVRM alleen “in accordance with national law” worden toegestaan. Deze voorwaarde omvat mede de vraag omtrent de kwaliteit van de wet. Deze moet voldoende precies en voorzienbaar zijn zodat een individu zijn gedrag kan aanpassen. Verweerder heeft een vage, niet nader gespecificeerde omschrijving van het gebod opgelegd. Eiser heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat een dergelijke omschrijving niet strookt met het vereiste van “forseeability and ascertainability”. 2.3. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de maatregel op grond van artikel 54, eerste lid, onder b en c, van de Vw 2000 is opgelegd, aangezien de maatregel een wekelijkse meldplicht betreft. Verweerder legt uit dat artikel 54, tweede lid, van de Vw 2000 niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd, aangezien een individuele verplichting tot periodieke aanmelding slechts die periodieke aanmelding betreft die afwijkt van de wekelijkse verplichting tot melden. Nu artikel 54, eerste lid, onder b en c, van de Vw 2000 aan de meldplicht ten grondslag is gelegd, is verweerder van mening dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Eiser kan op grond van artikel 75 van de Vw 2000 tegen de maatregel van toezicht, zijnde de meldplicht bezwaar maken. 2.4. Ingevolge artikel 54, eerste lid, Vw 2000 – voor zover hier van belang - kan bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van vreemdelingen worden voorzien in een verplichting tot: b. het verstrekken van gegevens welke van belang kunnen zijn voor de toepassing van de bij of krachtens deze wet gestelde regels; c. het verlenen van medewerking aan het vastleggen van gegevens met het oog op identificatie; f. periodieke aanmelding. Ingevolge artikel 54, tweede lid, Vw 2000 kan verweerder, in gevallen waarin hij zulks in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid nodig oordeelt, aan een vreemdeling een individuele verplichting tot periodieke aanmelding bij de korpschef opleggen. 2.5. In het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is uitvoering gegeven aan artikel 54, eerste lid, Vw 2000. In artikel 4.51, eerste lid, Vb 2000 is neergelegd welke vreemdeling tot periodieke aanmelding als bedoeld in artikel 54, eerste lid, onder f, Vw 2000 is verplicht. Ingevolge artikel 4.51, tweede lid, Vb 2000 meldt de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, zich wekelijks , tenzij onze Minister een andere termijn stelt, dan wel ontheffing verleent. 2.6. Ingevolge artikel 75, aanhef en onder a, Vw – voor zover hier van belang - kan in afwijking van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar worden gemaakt tegen een beschikking die is gegeven op grond van artikel 54, tweede lid. 2.7. Uit de tekst van de maatregel blijkt eenduidig dat deze op grond van artikel 54, tweede lid, van de Vw 2000 is opgelegd. Anders dan verweerder heeft betoogd brengt de enkele omstandigheid dat aan eiser een wekelijkse meldplicht is opgelegd, niet met zich dat de maatregel op grond van artikel 54, eerste lid, van de Vw 2000 is opgelegd. Nog daargelaten dat als een maatregel krachtens het eerste lid zou zijn opgelegd, dit ook uit de tekst van de maatregel had moeten blijken, kan ook krachtens artikel 54, tweede lid, Vw 2000 een wekelijkse meldplicht worden opgelegd. Dat de maatregel gebaseerd zou zijn op artikel 54, eerste lid, onder b en of c, Vw 2000 vermag de rechtbank niet in te zien, nu de maatregel een meldplicht betreft en niet een verplichting tot het verstrekken van gegevens of het verlenen van medewerking. Weliswaar is de maatregel kennelijk ingegeven door de wens dat eiser meewerkt aan het afnemen van vingerafdrukken, maar dat neemt niet weg dat de opgelegde maatregel daartoe niet strekt. Tegen de opgelegde maatregel van toezicht staat dan ook rechtstreeks beroep open bij de rechtbank, zoals overigens ook is vermeld onder de maatregel. 2.8. Uit het standpunt van verweerder ter zitting leidt de rechtbank af dat verweerder niet heeft beoogd om artikel 54, tweede lid, van de Vw 2000 aan de maatregel ten grondslag te leggen. Nu verweerder kennelijk niet achter de grondslag van de opgelegde maatregel staat, is de maatregel, in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. 2.9. Over het beroep tegen de bijzondere aanwijzing in de zin van artikel 54, eerste lid, onder b en c, van de Vw 2000, overweegt de rechtbank dat tegen deze maatregel eerst bezwaar moet worden gemaakt. De rechtbank acht dit beroep daarom niet-ontvankelijk. Het beroepschrift zal door verweerder als bezwaar in behandeling moeten worden genomen. 2.10. Gelet op het voorgaande is het beroep gericht tegen de maatregel van toezicht in de zin van artikel 54, tweede lid, van de Vw 2000 gegrond. Het bestreden besluit van 14 mei 2009 dient te worden vernietigd. Het beroep gericht tegen de bijzondere aanwijzing in de zin van artikel 54, eerste lid, onder b en c, van de Vw 2000 is niet-ontvankelijk. 2.11. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gericht tegen de maatregel van toezicht van 14 mei 2009 gegrond; - vernietigt de maatregel van toezicht van 14 mei 2009; - verklaart het beroep gericht tegen de bijzondere aanwijzing niet-ontvankelijk; - verstaat dat verweerder het beroep gericht tegen de bijzondere aanwijzing als bezwaarschrift in behandeling neemt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, zijnde een bedrag van € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H. Koning als griffier op 2 juli 2009. Griffier Rechter Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open (artikel 84, aanhef en onder a, Vw 2000). Afschrift verzonden: