Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2240

Datum uitspraak2009-04-21
Datum gepubliceerd2009-07-10
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers104.004.383
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tijdelijke arbeidsovereenkomst; geintimeerde stelt dat hij zijn loon over juni en juli niet heeft ontvangen en appellante stelt dat zij bevrijdend aan de gevolmachtigde vader van geintimeerde heeft betaald. Geintimeerde betwist dit. Appellante mag bewijzen dat zij bevrijdend aan de vader heeft betaald. Geintimeerde stelt dat zij ook na juli werkzaamheden voor appellante heeft verricht. Appellante betwist dit. Geintimeerde wordt toegelaten te bewijzen dat hij werk heeft verricht voor appellante na juli.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer 104.004.383 arrest van de vijfde civiele kamer van 21 april 2009 inzake [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, advocaat: mr. M. Boessenkool, tegen: [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde, advocaat: mr. R.E.F. Bergwerf Bok. 1. Het geding in eerste aanleg Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 29 juni 2007 dat de kantonrechter Nijmegen (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen) tussen appellante (hierna ook te noemen: [appellante]) als gedaagde en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als eiser heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in hoger beroep 2.1 [appellante] heeft bij exploot van 26 september 2007 [geïntimeerde] aangezegd van dat vonnis van 29 juni 2007 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof. 2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellante] één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten in beide instanties. 2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grief bestreden, heeft hij bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht. Hij heeft geconcludeerd dat het hof [appellante] in haar beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans het vonnis van 29 juni 2007 zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep. 2.4 Bij akte heeft [appellante] zich uitgelaten over de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord overgelegde producties. 2.5 Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. 3. De vaststaande feiten Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties dan wel als door de kantonrechter vastgesteld en in hoger beroep niet bestreden, de navolgende feiten vast. 3.1 [eenmanszaak appellante] is een eenmanszaak die wordt gedreven door [appellante]. Met ingang van 14 juni 2006 hebben [appellante] en [geïntimeerde] een tijdelijke arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht gesloten voor de duur van zes maanden. 3.2 In juni 2006 heeft [geïntimeerde] 30 uren en in juli 2006 160 uren gewerkt voor [appellante]. Voor juni en juli 2006 heeft [appellante] salarisspecificaties verstrekt aan [geïntimeerde], [geïntimeerde] heeft in deze maanden in totaal € 1.452,28 netto verdiend (juni 2006 € 243,23 en juli 2006 € 1.209,05). 3.3 Indien [geïntimeerde] zou worden opgeroepen door [appellante], zou [geïntimeerde] deze werkzaamheden verrichten voor [taxibedrijf] te Sint-Willibrord (hierna ook: [taxibedrijf]). 4. De motivering van de beslissing in hoger beroep 4.1 Het vonnis waarvan [appellante] hoger beroep heeft ingesteld is, anders dan in het vonnis is vermeld, geen verstekvonnis, nu [appellante] in eerste aanleg is verschenen, maar niet voor antwoord heeft geconcludeerd. [appellante] is dus ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep. 4.2 Met de grief legt [appellante] het geding in volle omvang voor aan het hof. In deze zaak gaat het - kort gezegd - om de vraag of [appellante] het salaris voor de maanden juni en juli 2006 heeft voldaan en zo ja, of deze betaling bevrijdend is geweest en in opdracht en voor rekening van wie [geïntimeerde] taxiwerkzaamheden na juli 2006 heeft verricht. 4.3 [geïntimeerde] voert in zijn memorie van antwoord in de eerste plaats aan dat [appellante] zich niet meer op het standpunt kan stellen dat [geïntimeerde] werkzaam is geweest voor [taxibedrijf], omdat sprake zou zijn van een gedekt verweer. Het hof kan dit betoog niet volgen. Op grond van het bepaalde in artikel 348 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de oorspronkelijke gedaagde in hoger beroep nieuwe weren, een verdediging ten principale opleverende, inbrengen, behoudens voor zover deze in het geding in eerste instantie zijn gedekt. Voor een gedekt verweer is evenwel vereist dat uit de proceshouding van de oorspronkelijke gedaagde ondubbelzinnig voortvloeit dat het desbetreffende verweer is prijsgegeven. Daarvan is in dit geval geen sprake. Uit de enkele omstandigheid dat [appellante] in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd, kan immers niet worden geconcludeerd dat zij haar verweren heeft prijsgegeven. Salaris juni en juli 2006 4.4 Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] in juni en juli 2006 werkzaamheden heeft verricht voor [appellante] en dat [geïntimeerde] hiermee in totaal € 1.452,28 netto heeft verdiend (juni 2006 € 243,23 en juli 2006 € 1.209,50). [geïntimeerde] stelt echter dat hij dit salaris niet heeft ontvangen. [appellante] stelt dat zij het salaris van [geïntimeerde] aan zijn vader, de heer [vader geintimeerde] (hierna ook: [vader geintimeerde]) à contant heeft gegeven nu deze als gemachtigde voor [geïntimeerde] optrad. [geïntimeerde] betwist zowel dat [vader geïntimeerde]. als zijn gemachtigde optrad als dat [vader geïntimeerde] zijn salaris voor juni en juli 2006 heeft ontvangen. [geïntimeerde] heeft zijn betwisting nader onderbouwd door het in het geding brengen van een schriftelijke verklaring van [vader geïntimeerde] (productie 15 bij memorie van antwoord). Nu [appellante] zich beroept op een rechtsgevolg (bevrijdende betaling) van een door haar ingenomen stelling (loon [geïntimeerde] van juni en juli 2006 aan [vader geïntimeerde] betaald die als gemachtigde van [geïntimeerde] optrad), welke stelling door [geïntimeerde] gemotiveerd is weersproken, rust op [appellante] de bewijslast van haar stelling. Gezien de gemotiveerde betwisting dient [appellante] naar het oordeel van het hof haar stelling, dat zij bevrijdend heeft betaald aan [vader geïntimeerde] en dat deze de gemachtigde van [geïntimeerde] was, te bewijzen. Werkzaamheden na juli 2006 4.5 [geïntimeerde] stelt dat hij in de periode 14 juni 2006 tot en met 14 december 2006 werkzaamheden heeft verricht voor [appellante] en de dag- en/of weekomzetten steeds heeft afgedragen aan [appellante]. Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] als hij werd opgeroepen door [appellante] zijn werkzaamheden verrichtte voor [taxibedrijf]. 4.6 Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij werkzaamheden heeft verricht, heeft [geïntimeerde] bij memorie van antwoord de door hem ingevulde weekstaten uit de werkmap overgelegd. Uit deze weekstaten volgt hoeveel uren [geïntimeerde] per week heeft gewerkt. Op het voorblad in de werkmap staat dat hij zijn werkzaamheden heeft verricht voor [taxibedrijf]. De weekstaten waar een handtekening onder staat zijn ondertekend door [persoon verbonden aan taxibedrijf]. Slechts indien [geïntimeerde] voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is opgeroepen door [appellante] is zij op grond van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst loon verschuldigd. [appellante] betwist dat zij [geïntimeerde] na juli 2006 heeft opgeroepen om werkzaamheden te verrichten. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv. dient [geïntimeerde] te bewijzen dat hij door [appellante] is opgeroepen om werkzaamheden te verrichten, als gevolg waarvan [appellante] loon verschuldigd is aan [geïntimeerde]. Conform het door [geïntimeerde] gedane bewijsaanbod zal het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen te bewijzen dat hij na juli 2006 door [appellante] is opgeroepen om op grond van de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten. 5. Slotsom 5.1 Het hof stelt [appellante] in de gelegenheid te bewijzen dat zij het salaris voor juni en juli 2006 van [geïntimeerde] bevrijdend heeft betaald aan [vader geïntimeerde] en dat aldus [vader geïntimeerde] de gemachtigde van [geïntimeerde] was. 5.2 Het hof stelt [geïntimeerde] in de gelegenheid te bewijzen dat hij na juli 2006 door [appellante] is opgeroepen om werkzaamheden te verrichten op grond van de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst. 5.3 Indien [appellante] en [geïntimeerde] voornoemd bewijs door middel van getuigen wensen te leveren, zal na afloop van de getuigenverhoren een comparitie van partijen worden gehouden. 5.4 Verder wordt iedere beslissing aangehouden. 6. De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep: laat [geïntimeerde] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat hij na juli 2006 door [appellante] is opgeroepen om op grond van de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten; laat [appellante] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij het salaris van [geïntimeerde] voor juni en juli 2006 aan [vader geïntimeerde] heeft betaald, alsmede dat [vader geïntimeerde] de gemachtigde van [geïntimeerde] was; bepaalt dat, indien [appellante] en [geïntimeerde] dat bewijs door middel van getuigen wensen te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.P. Fokker, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip; bepaalt dat partijen (zowel [geïntimeerde] als [appellante] in persoon) bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld; bepaalt dat [appellante] en [geïntimeerde] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de getuigen zullen opgeven op de roldatum 12 mei 2009, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld; bepaalt dat [appellante] en [geïntimeerde] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dienen op te geven; bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk vier dagen voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen; bepaalt dat partijen (zowel [geïntimeerde] als [appellante] in persoon) tezamen met hun advocaten zullen verschijnen voor het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.P. Fokker, die daartoe zitting zal houden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, aansluitend aan de eventuele getuigenverhoren opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden; verwijst de zaak naar de roldatum 12 mei 2009 voor het opgeven van verhinderdata; houdt verder iedere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. Fokker, I.A. Katz-Soeterboek en H. van Loo en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2009.