Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2251

Datum uitspraak2009-06-02
Datum gepubliceerd2009-07-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/420417-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

brandstichting zware mishandeling noodweer (exces) strafmaatmotivering


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.420417-08 Promis Uitspraak: 2 juni 2009 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen (verdachte), geboren op (geboortejaar), wonende te (adres) 1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 19 mei 2009. De verdachte is verschenen bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.B. Bos, advocaat te Zwolle. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.P. Scheffer, en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte en de verdachte naar voren is gebracht. DE TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij op 12 oktober 2008 in de gemeente Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht in een gebouw aan de (straat) Bejaardentehuis en/of het Woonzorgcentrum "(naam)"), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk deodorant, althans een gas en/of vloeistof, op een deur en/of een gordijn gespoten en/of (vervolgens) hierbij een brandende aansteker gehouden en/of met een brandende aansteker deodorant, althans een gas en/of vloeistof, aangestoken en/of met een brandende aansteker (een) gordijn(en) in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met deodorant, althans een gas en/of vloeistof, en/of een deur en/of (een) gordijn(en), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die deodorant en/of die deur en/of gordijnen en/of het systeemplafond geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat gebouw en/of de zich in dat gebouw bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in dat gebouw/bejaardentehuis bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was; 2. hij op of omstreeks 04 juli 2008 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal tegen/op het hoofd en/of in het gezicht, althans op het lichaam, heeft geslagen/gestompt en/of ten val heeft gebracht en/of (vervolgens) (met geschoeide voet) die(slachtoffer) meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen/op het hoofd en/of in het gezicht heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 04 juli 2008 te Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer)), meermalen, althans eenmaal, tegen/op het hoofd en/of in het gezicht, althans het lichaam, heeft geslagen/gestompt en/of ten val heeft gebracht en/of (vervolgens) die(slachtoffer) (met geschoeide voet) meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen/op het hoofd en/of in het gezicht heeft getrapt/geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; 3. hij op of omstreeks 30 juni 2008 te Zwolle opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten (naam), hoofdagent bij de regiopolitie IJsselland district Midden, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Vuile kanker mongool", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking; 4. hij op of omstreeks 16 augustus 2008 te Zwolle opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten G.J. (naam), agent bij de regiopolitie IJsselland, district Midden, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking; 5. hij op of omstreeks 16 augustus 2008 te Zwolle opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 2.1.1.1. lid 2 van Algemene Plaatselijke Verordening Zwolle, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door (naam) en/of (naam), beiden hoofdagent bij de Regiopolitie IJsselland, district Midden, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd zich aldaar (straat) te verwijderen, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering; DE VOORVRAGEN De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht de onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Het standpunt van de verdediging Ten aanzien van de feiten 1 en 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de onder 2 primair, 4 en 5 genoemde feiten heeft de raadsvrouw zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 genoemde feit heeft de raadsvrouw zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtvervolging wegens de schulduitsluitingsgrond noodweerexces. Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank overweegt met betrekking tot het bewijs het navolgende, op grond van de hierna vermelde bewijsmiddelen : Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: Op 12 oktober 2008 heeft in het gebouw van het Woonzorgcentrum "(naam)" aan (straat) te Zwolle een grote brand gewoed. De brand is gesticht op de tweede verdieping in het leegstaande oostelijke gedeelte van het gebouw . Omdat de brandhaard zich ongeveer dertig meter van de bewoonde panden van het zorgcentrum bevond zijn 10 bewoners (dementerend en bedlegerig) geëvacueerd . Verder zijn 54 bewoners voorbereid op evacuatie . De wijkagent heeft informatie van een wijkbewoonster gekregen dat verdachte verantwoordelijk is voor de brand. Verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting bekend dat hij voornoemde brand heeft gesticht. De verdachte heeft verklaard dat hij een gordijn tussen een drietal tegen de muur staande deuren heeft gehangen, dat hij deodorant in de richting van het gordijn heeft gespoten en dat hij daarbij een brandende aansteker heeft gehouden waardoor het gordijn vlam vatte. Vervolgens vatte ook het systeemplafond vlam met alle gevolgen van dien en is verdachte in paniek gevlucht. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde : Op 4 juli 2008 zat aangever (slachtoffer) bier te drinken voor het provinciehuis in park de (adres) te Zwolle : Aangever was dronken en gedroeg zich uitdagend naar de groep van verdachte . Aangever gedroeg zich met name obsceen in de richting van de meisjes uit de groep van verdachte. Hij probeerde onder meer één van de meisjes bij de borsten te pakken . Verdachte heeft aangever weggeduwd en werd vervolgens door aangever geslagen. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij aangever hierna met de vuist op het hoofd heeft geslagen, dat aangever hierdoor op de grond is gevallen en dat hij hem hierna nog twee maal met geschoeide voet in het gezicht heeft geschopt . Het verweer: het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit verweer wordt verworpen. Getuige (naam) heeft verklaard dat verdachte met een loodrechte trap naar beneden, een zogenaamde donkeykick, vol en met kracht in het gezicht van aangever heeft geschopt. Verdachte heeft bovendien zelf verklaard dat hij tegen de man heeft geschopt zoals je tegen een voetbal aan zou trappen, dat hij de man daarna een trap heeft gegeven zoals je op de grond stampt en dat die trap ook op zijn hoofd terecht kwam. Gelet op het voorgaande heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Het verweer: noodweerexces. De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Ook dit verweer wordt verworpen. Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht is niet aannemelijk geworden dat de verdachte in een situatie verkeerde waarin de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding geboden was. De rechtbank is van oordeel dat – zo er al op enig moment sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de aan de zijde van verdachte aanwezige meisjes – verdachte, nadat hij het slachtoffer had weggeduwd, vervolgens bewust de confrontatie met het op de grond liggende slachtoffer heeft opgezocht. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte zich niet op andere wijze aan de door hem als bedreigend ervaren situatie kon onttrekken. Daarom is niet gebleken dat de verdediging door de verdachte op dat moment was geboden. Van een noodweersituatie was daarmee geen sprake, laat staan een noodweerxecessituatie. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde: Op 30 juni 2008 reageerde verbalisant (naam) op een melding van overlast van jongeren in het Zwembad “Het Hanzebad” te Zwolle. In het zwembad zei verdachte tegen (naam): "Vuile kanker mongool". Verdachte heeft dit bij de politie en ter terechtzitting bekend. Ten aanzien van het onder 4 en 5 ten laste gelegde: Op 16 augustus 2008 reageerde verbalisant (naam) op een melding van een vechtpartij voor café ‘Living Room” te Zwolle. Ter plaatse was sprake van een hectische situatie. Verdachte was daarbij aanwezig . Verdachte liep recht op (naam) af en duwde hem met kracht tegen de borst. (naam) gaf een duw terug en riep luidkeels dat verdachte weg moest gaan. Verdachte riep luidkeels tegen (naam) “Kankerlijer” en nam een gevechtshouding aan. Politieagenten (naam) en (naam) riepen opnieuw luidkeels tegen verdachte dat hij weg moest gaan. Verdachte heeft hieraan geen gevolg gegeven en bleef zich agressief gedragen . Het verweer ten aanzien van feit 4: De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het proces-verbaal van aanhouding niet blijkt hoe de verbalisanten, ondanks de hectische situatie, wisten dat het verdachte was die het scheldwoord heeft geroepen en dat bovendien nergens uit blijkt dat het scheldwoord voor de verbalisant was bedoeld. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken. De rechtbank verwerpt dit verweer. Op grond van het proces-verbaal van aanhouding is aannemelijk geworden dat verdachte wel degelijk “Kankerlijer” tegen verbalisant (naam) heeft geroepen. Dit blijkt uit de feitelijke gang van zaken zoals geschetst in voornoemd proces-verbaal. Verbalisant (naam) zag en voelde dat hij van verdachte een duw kreeg, waarop (naam) de man een duw terug gaf. Het betreffende woord werd vervolgens door verdachte geuit kort nadat verbalisant (naam) verdachte had geduwd en niet is gebleken dat verdachte vervolgens uit het zicht van de verbalisant is geweest. Het verweer ten aanzien van feit 5: De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet heeft gehoord dat de politie heeft gezegd dat hij weg moest gaan. Bovendien is deze opmerking onvoldoende om te spreken van een bevel of vordering als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Tot slot heeft de raadsvrouw betoogd dat artikel 2 van de Politiewet onvoldoende grond biedt voor een veroordeling ter zake artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken. De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat verdachte tot drie maal toe in niet mis te verstane bewoordingen en gedragingen te kennen is gegeven dat hij de plek waar hij zich bevond onmiddellijk diende te verlaten. Gelet op de korte afstand tussen de verbalisanten en verdachte en gelet op het feit dat door de verbalisanten meerdere malen luidkeels werd geroepen dat verdachte zich diende te verwijderen moet het er voor worden gehouden dat verdachte dit heeft gehoord en begrepen. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat verbalisant (naam) zijn bevel kracht heeft bijgezet door verdachte een duw te geven, waarbij verdachte te verstaan is gegeven dat hij weg moest gaan in verband met de werkzaamheden van de verbalisant. Onder deze omstandigheden is sprake geweest van een bevel of vordering in de zin van artikel 184 van het Wetboek van strafrecht. Artikel 2.1.1.1, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening heeft in onderhavig geval als grondslag voor de vordering gediend. Verbalisanten hebben het bevel bevoegdelijk gegeven krachtens dit wettelijk voorschrift. Gelet hierop ontbeert het betoog van de raadsvrouw op dit punt feitelijke grondslag. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: 1. hij op 12 oktober 2008 in de gemeente Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht in een gebouw aan (naam)straat 5 (Bejaardentehuis en het Woonzorgcentrum "(naam)”, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk deodorant op een gordijn gespoten en hierbij een brandende aansteker gehouden, ten gevolge waarvan dat gordijn en het systeemplafond zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat gebouw en de zich in dat gebouw bevindende goederen, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in dat bejaardentehuis bevindende personen, te duchten was; 2. hij op 4 juli 2008 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal tegen het hoofd heeft geslagen en ten val heeft gebracht en vervolgens met geschoeide voet die(slachtoffer) meermalen, met kracht in het gezicht heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 3. hij op 30 juni 2008 te Zwolle opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten (naam), hoofdagent bij de regiopolitie IJsselland district Midden, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Vuile kanker mongool"; 4. hij op 16 augustus 2008 te Zwolle opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten (naam), agent bij de regiopolitie IJsselland, district Midden, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerlijer". 5. hij op 16 augustus 2008 te Zwolle opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 2.1.1.1 lid 2 van Algemene Plaatselijke Verordening Zwolle, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door (naam) en (naam), beiden hoofdagent bij de Regiopolitie IJsselland, district Midden, die waren belast met de uitoefening van enig toezicht en die waren belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaren hem hadden bevolen, althans van hem hadden gevorderd zich aldaar (straat) te verwijderen, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering; Van het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. DE STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: 1. Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. 2 primair. Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. 3. Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, strafbaar gesteld bij de artikelen 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht. 4. Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, strafbaar gesteld bij de artikelen 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht. 5. Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, strafbaar gesteld bij artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op. Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar. DE STRAFOPLEGGING De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake van alle voorgaande feiten tot: -een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair vier maanden jeugddetentie -jeugddetentie voor de duur van 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarde jeugdreclasseringstoezicht met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht. Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft betoogd dat de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke jeugddetentie veel te hoog is en verder dat de duur van eventueel jeugdreclasseringstoezicht beperkt kan blijven tot één jaar. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft brand gesticht, een poging tot zware mishandeling gepleegd, meermalen politieagenten beledigd en geweigerd een ambtelijk bevel op te volgen. De rechtbank rekent het verdachte met name zwaar aan dat hij brand heeft gesticht nabij een zorgcentrum alwaar kwetsbare mensen wonen die moesten worden geëvacueerd. Ook kent de rechtbank een zwaar gewicht toe aan de gevolgen die de door verdachte gepleegde poging tot zware mishandeling voor het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank houdt echter ook rekening met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van feit 1. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding de door de officier van justitie geëiste werkstraf op te leggen. Verder ziet de rechtbank aanleiding om een kortere dan door de officier van justitie geëiste voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met daaraan gekoppeld jeugdreclasseringcontact. De rechtbank ziet aanleiding om aan de algemene voorwaarde een proeftijd van twee jaren te verbinden en aan de bijzondere voorwaarde een proeftijd van één jaar te verbinden. Redengevend voor laatstgenoemde proeftijd van één jaar is de door de heer S.E. Brinkhuis van Bureau Jeugdzorg ter terechtzitting afgelegde verklaring, dat ter zake de bijzondere voorwaarde met een proeftijd van één jaar volstaan kan worden. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 24 maart 2009; - een de verdachte betreffend Pro Justitia rapportage d.d. 12 januari 2008 uitgebracht door drs. A. de Jong, orthopedagoog/GZ psycholoog, waarin de rechtbank de daarin vervatte conclusie betreffende de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten aanzien van feit 1 op de daarvoor in dat rapport bijeengebrachte gronden overneemt. BENADEELDE PARTIJ De benadeelde partij stichting Zorgcombinatie Zwolle, woonzorgcentrum ‘(naam)’ heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 14.202,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering. De raadsvrouw heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en bovendien niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 27, 77a, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 302, 300, 266, 267 en 184 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het 1, 2 primair, 3, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 6 maanden. De jeugddetentie zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende een proeftijd van 1 jaar de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door het Bureau Jeugdzorg, jeugdreclassering, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd van 1 jaar nodig oordeelt met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 200 uren, te voltooien binnen één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 4 maanden jeugddetentie (artikel 77n, derde lid Sr), althans een aantal dagen jeugddetentie dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf. De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag. Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven. Aldus gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. G.A. Versteeg en en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2009.