Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2284

Datum uitspraak2009-06-02
Datum gepubliceerd2009-07-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/630031-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

valse documenten bewijs medeplegen


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.630031-09 Uitspraak: 2 juni 2009 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen (verdachte), geboren op (geboortejaar), wonende te ’(adres), Huis van Bewaring te (xxx) Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle. De officier van justitie, mr. S.T.C. van der Werf, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat de voorwerpen zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (dossierpagina 1858) worden onttrokken aan het verkeer. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS Ten aanzien van de onder 1 en 2 genoemde feiten heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat uit de inhoud van de afgetapte telefoongesprekken noch uit de observaties blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. In de telefoongesprekken ging het namelijk slechts over de handel in koelkasten. Van versluierd taalgebruik is in deze telefoongesprekken geen sprake geweest en voor zover deze indruk toch is ontstaan, is dit volgens de raadsman veroorzaakt door de grapjes en ‘spielerei’ tussen verdachte en de medeverdachte. Bovendien zijn de observaties niet duidelijk geweest en dient de omstandigheid dat er geen DNA materiaal van de verdachte is aangetroffen op de door de politie onderschepte enveloppen met (valse) documenten voor verdachte ontlastend te werken. De rechtbank volgt dit verweer niet. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, met name de inhoud van de in de periode van 2 februari 2009 tot en met 8 februari 2009 afgetapte telefoongesprekken, worden afgeleid dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en (naam) bij de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Gebleken is dat verdachte in de dagen voorafgaand aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, regelmatig telefonisch contact heeft gehad met de medeverdachte (naam) en met een derde persoon (van wie het telkens gebruikte telefoonnummer was geregistreerd op naam van ene (naam)). De rechtbank constateert dat de verschillende deelnemers aan deze telefoongesprekken zich op meerdere momenten bedienden van taalgebruik dat – bezien in samenhang met de later aangetroffen (ver)vals(t)e documenten en de gedane observaties - naar het oordeel van de rechtbank zonder meer als verhullend is aan te merken. Zo werd onder meer gesproken over ‘het ding gooien’, ‘de spullen waarmee ik het ding zou kunnen doen’, ‘ik wacht nog op twee klusjes’ en ‘verpakkingsmateriaal’, welke laatste term gelet op de wijze waarop de (ver)vals(t)e documenten kort daarop (verpakt) zijn aangetroffen een zekere betekenis heeft. Uit het verloop van die telefoongesprekken valt af te leiden dat de deelnemers aan die gesprekken elkaar telkens heel wel begrepen. De verklaring die de verdachte voor het versluierde taalgebruik heeft gegeven, namelijk dat er sprake was van grapjes en ’spielerei’, acht de rechtbank, mede wegens de veelvuldigheid van de contacten en het verloop van de gesprekken als geheel bezien, volstrekt ontoereikend en niet aannemelijk. Uit de bewijsmiddelen, met name uit de daaruit naar voren komende opbouw en het patroon van de telefoongesprekken maar ook de waarnemingen van het observatieteam, kan worden afgeleid dat in beide (feiten 1 en 2) gevallen sprake was van dezelfde modus operandi, namelijk dat medeverdachte (naam) contact had met een opdrachtgever voor het maken van valse documenten, dat (naam) de voor het vervalsen benodigde gegevens aan verdachte verstrekte, dat verdachte vervolgens contact zocht met de derde persoon, dat die persoon het feitelijk vervalsen van de documenten verzorgde en de documenten vervolgens (op de (weg)) aan verdachte gaf, dat verdachte die documenten op zijn beurt (in (de nabijheid van) een kapperzaak) aan (naam) verstrekte en dat (naam) de documenten uiteindelijk per post verstuurde aan de opdrachtgever. In dit verband laat de rechtbank sterk meewegen dat de telefonische contacten direct voorafgaand aan 5 februari 2009 en 9 februari 2009 zijn uitgemond in een ontmoeting tussen verdachte en (naam) en vervolgens ook in het daadwerkelijk aantreffen van (ver)vals(t)e documenten. Bovendien neemt de rechtbank in aanmerking dat in het telefoongesprek op 4 februari 2008 om 18:56 (dossierpagina 523) door verdachte wordt gesproken over een viertal documenten, hetgeen exact overeenkomt met het aantal documenten dat op 5 februari 2009 feitelijk is aangetroffen op het TNT postkantoor te Den Haag (dossierpagina 446). Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de betrokkenheid van verdachte bij de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet onafgebroken de houder is geweest van de auto waarin de valse (giro- en zorg)passen zijn aangetroffen. Bovendien heeft verdachte in de betreffende auto regelmatig andere personen vervoerd. Voorgaande levert volgens de raadsman voldoende twijfel aan de herkomst van de gevonden valse passen op. De verdachte dient daarom van dit feit te worden vrijgesproken. De rechtbank volgt ook dit verweer niet. Uit de verklaring van de eigenaresse van de auto, (naam) (dossierpagina 1614), blijkt dat verdachte de auto sinds november 2008 permanent gebruikte en dat de eigenaresse van de auto de in die auto aangetroffen pasjes nog nooit heeft gezien. De rechtbank ziet geen grond te twijfelen aan de juistheid van die verklaring. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de verdachte, als permanente houder van de auto, de valse giropas en valse zorgpas voorhanden heeft gehad. De stelling van de raadsman van het tegendeel leidt niet tot een ander oordeel. Dit geldt te meer nu de verklaring van verdachte ter zitting, na te zijn bevraagd over welke personen en onder welke omstandigheden hij die in de auto eventueel heeft vervoerd, uitermate vaag is gebleven. De rechtbank heeft bovendien zowel ten aanzien van het onder 1 en 2 als het onder 3 ten laste gelegde in aanmerking genomen, dat in de woning van verdachte een groot aantal (niet valse) gegevensdragers van derden zijn aangetroffen, welke gegevensdragers niet aan verdachte of zijn familieleden toebehoren. Voorts is in de woning van verdachte een groot aantal valse documenten aangetroffen. Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: 1. hij op 5 februari 2009 in de gemeente 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft afgeleverd drie valse reisdocumenten - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij en zijn mededader wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware zij echt en onvervalst, immers heeft zijn mededader in een postkantoor, gelegen aan de (weg) te 's-Gravenhage aan een postmedewerker een 3-tal enveloppen voorzien van: a) een Nederlands paspoort voorzien van documentnummer (xxx) en de personalia (naam)(xxx) en de afgiftedatum 27 mei 2008 en de geldigheidsdatum 27 mei 2013, welk document was verpakt in een uitgesneden deel van een puzzelboek en welke envelop was geadresserd aan (naam) b) een Nederlands paspoort voorzien van documentnummer (xxx) en de personalia (naam)en de afgiftedatum 06 juli 2006 en de geldigheidsdatum 06 juli 2011, welke document was verpakt in een uitgesneden deel van een stripboek en welke envelop was geadresseerd aan (naam) c) een Nederlands paspoort voorzien van documentnummer (xxx)en de personalia (naam) en de afgifte datum 23 juli 2008 en geldigheidsdatum 23 juli 2013, welk document was verpakt in een uitgesneden deel van een puzzelboek en welke envelop was geadresseerd aan (naam) afgegeven, teneinde voornoemde enveloppen te verzenden en aan geadresseerden- te doen toekomen; 2. hij op 9 februari 2009 in de gemeente 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, in het bezit was van een reisdocument, te weten een Nederlands paspoort (xxx), waarvan zij wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat het reisdocument vervalst was, bestaande de vervalsing hieruit dat de tenaamstelling van voornoemd paspoort was gewijzigd in (naam) en welk voornoemd reisdocument was verpakt in een uitgesneden deel van een puzzelboek en vervolgens in een afgesloten envelop was geadresseerd aan (naam) 3. hij op 9 februari 2009 in de gemeente 's-Gravenhage opzettelijk een valse betaalpas, te weten een GIRO Postbankpas o.n.v. (naam) en een voor het publiek beschikbare kaart, bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, te weten een Zorgverzekeringspas o.n.v. (naam) voorhanden heeft gehad, zulks terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die pas of kaart bestemd was voor gebruik als ware deze echt en onvervalst; Van het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: 1. Medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht afleveren, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, strafbaar gesteld bij artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. 2. Medeplegen van in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is, strafbaar gesteld bij artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht. 3. Opzettelijk een valse pas als bedoeld in artikel 232, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de pas bestemd is voor gebruik als ware deze echt en onvervalst, strafbaar gesteld bij artikel 232 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft samen met een ander een drietal valse documenten afgeleverd en een vervalst reisdocument voorhanden gehad. Daarnaast heeft verdachte een valse betaalpas en een valse zorgpas voorhanden gehad. Een dergelijke handelwijze ondergraaft het vertrouwen dat burgers in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften kunnen stellen en door een dergelijke handelwijze kan mogelijk groot nadeel worden geleden. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank is van oordeel dat alle op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (dossierpagina 1858) vermelde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat deze tot het begaan van de bewezen verklaarde feiten zijn vervaardigd of bestemd en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 3 april 2009; De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57, 36b, en 36c. BESLISSING Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (dossierpagina 1858) vermelde voorwerpen. Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2009.