Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2331

Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/850877-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gevangenisstraf wegens stalken burgemeester.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector strafrecht Parketnummer : 04/850877-08 Datum uitspraak : 1 juli 2009 Tegenspraak Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], [geboortedatum], [adres]. 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2009. 2. De tenlastelegging De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 1 november 2007 tot en met 20 november 2008 te Maasbracht, in de gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] (burgemeester van de gemeente Maasgouw), in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1], in elk geval die ander, te dwingen iets te doen en/of niet te doen en/of te dulden en/of vrees aan te jagen, bestaande uit het sturen en/of afgeven van brieven met beledigende en/of kwetsende en/of vrees aanjagende inhoud aan de gemeente Maasgouw en/of aan (een) ambtena(a)r(en) van de gemeente Maasgouw en/of aan (een) wethouder(s) van die gemeente en/of de korpsbeheerder en/of een of meer ander(e) perso(o)(en), zulks terwijl die [slachtoffer 1] kennis heeft genomen van de inhoud van deze brieven; Art. 285b van het Wetboek van Strafrecht. 2. hij in of omstreeks de periode van 1 november 2007 tot en met 20 november 2008 te Maasbracht, in de gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland opzettelijk beledigend een (groot) aantal geschriften, te weten brieven, heeft toegezonden en/of afgegeven aan (onder andere) de gemeenteraad van Maasgouw en/of een of meer andere overheidsinstantie(s), in welke brieven [slachtoffer 1] (burgemeester van de gemeente Maasgouw) (onder andere) beledigend werd afgeschilderd als: vet misdadig krankjorum van lotje getikt en/of mafkees Farizeër psychopaat en/of vals achterbaks ziek in de kop crimineel psychopaat en/of kan die achterbakse bullshit ranzig geschifte vuilnisbeltbult smoelwerk burgemeester maar niet snappen tussen zijn christen democratische anti sociale Wilmsoren en/of infantiel ziek in de kop psychopaat en/of vet krankzinnig maniform paranoïde labiel schizofreen obsessief megalomaan infantiel depressief consrimineel gestoorde Paapse depotisme psychopaat en/of vals luguber wezenloos obsessief obstinaat geagiteerde Paapse crimineel psychopaat burgemeester, in elk geval woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking, zulks terwijl die [slachtoffer 1] kennis heeft genomen van de inhoud van die brieven; Art. 266 van het Wetboek van Strafrecht. 3. hij op of omstreeks 28 januari 2008 te Maasbracht, in elk geval in de gemeente Maasgouw, opzettelijk beledigend [slachtoffer 2], in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "vuile fascist en/of vuile communist en/of vuile vieze rat en/of vuile rotte nazi en/of vuile hond", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking; Art. 266 van het Wetboek van Strafrecht. Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 17 juni 2009 gevorderd dat alle ten laste gelegde feiten zullen worden bewezen verklaard. Hij heeft daartoe -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Het staat vast dat verdachte brieven heeft gestuurd, dat geeft verdachte zelf ook toe. Verdachte beroept zich hierbij op de vrijheid van meningsuiting. Daar zijn echter grenzen aan. De hoeveelheid brieven en de inhoud daarvan maken dat verdachte deze grenzen overschreden heeft. Verdachte heeft wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], door een grote hoeveelheid brieven, met een voor [slachtoffer 1] beledigende en kwetsende inhoud, te versturen naar verschillende mensen uit zijn naaste omgeving. Hiermee is feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Voor wat betreft feit 2 heeft de officier van justitie betoogd dat de brieven van verdachte afkomstig zijn en dat deze beledigend zijn. Daarmee is feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Ook feit 3 is wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte zelf heeft toegegeven [slachtoffer 2] te hebben toegeroepen een vuile communist en vuile fascist te zijn. De officier van justitie acht ook de andere beledigingen uit de tenlastelegging bewezen. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft -zakelijk weergegeven- het volgend betoogd. Zowel belaging als belediging is een klachtdelict. De klacht moet binnen drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het delict zijn gedaan. Dat betekent in casu dat de helft van de brieven niet beoordeeld hoeft te worden door de rechtbank, nu zij buiten deze termijn vallen. Feit 1 is niet wettig en overtuigend bewezen. Allereerst is er geen sprake van stelselmatigheid. Verdachte stuurde wel brieven, maar niet aan [slachtoffer 1] zelf, altijd aan anderen. [slachtoffer 1] zelf wordt dan ook niet gericht en stelselmatig belaagd. Bovendien wordt geen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levensfeer van [slachtoffer 1]. De brieven zijn gericht aan anderen, niet aan [slachtoffer 1]. Daarbij moet een burgemeester uit hoofde van zijn functie open staan voor kritiek en daar ook tegen kunnen. Het ambt van burgemeester dient te worden onderscheiden van de persoonlijke levenssfeer. Voorts is er van de zijde van verdachte geen opzet [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, vrees aan te jagen of te dulden. Verdachte wil slechts zijn ongenoegen uiten. Bij het in deze vorm uiten van ongenoegen is meer nodig dan een twintigtal brieven aan anderen om te spreken van stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Voor feit 2, eenvoudige belediging, is vereist dat de belediging ofwel in het openbaar gebeurt, of rechtstreeks tegen de aangever. Verdachte heeft de brieven gericht aan anderen dan [slachtoffer 1]. Ook kan hier niet gesproken worden van een in het openbaar gedane belediging. Er dient dan ook vrijspraak te volgen voor dit feit. Feit 3 tenslotte kan wel wettig en overtuigend worden bewezen. 7.2. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd. Voor eenvoudige belediging is vereist dat de belediging hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding wordt aangedaan. De rechtbank stelt voorop dat ze van mening is dat de inhoud van de brieven beledigend is. Nu verdachte zijn brieven echter niet aan [slachtoffer 1] zelf heeft gericht, en naar het oordeel van de rechtbank ook niet de intentie heeft gehad deze beledigingen via anderen in het openbaar te uiten, kan geen sprake zijn van eenvoudige belediging. Uit niets is gebleken dat de belediging erop was gericht ter kennis te komen van anderen dan de geadresseerden en de burgemeester. De verdachte moet van het onder feit 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken. 7.3. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Feit 1 Op donderdag 21 augustus 2008, vrijdag 3 oktober 2008 en maandag 15 december 2008 doet [slachtoffer 1], burgemeester van de gemeente Maasgouw, aangifte en klacht van stalking, smaad en belediging. [slachtoffer 1] krijgt vanaf begin november 2007 stelselmatig een groot aantal brieven van verdachte onder ogen, verzonden aan verschillende partners uit de werkomgeving van [slachtoffer 1], zowel in- als extern. In al die brieven worden belastende uitspraken over hem gedaan. [slachtoffer 1] ervaart de uitspraken zowel persoonlijk als professioneel als kwetsend en hij ondervindt hinder van de stelselmatige laster van verdachte. Op 20 november 2008 wordt verdachte buiten heterdaad aangehouden. Verdachte bekent alle brieven geschreven te hebben. Ter terechtzitting heeft verdachte nog eens bevestigd dat hij de brieven geschreven heeft. De rechtbank overweegt het volgende. Verdachte heeft in de periode van 1 november 2007 tot en met 20 november 2008 een grote hoeveelheid brieven verzonden aan verschillende geadresseerden uit de werkomgeving van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] heeft hiervan op drie momenten aangifte gedaan. De eerste aangifte is gedaan op 21 augustus 2008, dat is 113 dagen na de datering van de laatste in die aangifte genoemde brief, te weten 30 april 2008. Deze aangifte is derhalve gedaan buiten de termijn van 90 dagen van artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal de brieven uit deze aangifte buiten beschouwing laten bij de verdere beoordeling. De tweede aangifte is gedaan op 3 oktober 2009. Hiervan vallen 12 brieven binnen de termijn van 90 dagen, te beginnen met een brief van 9 juli 2008. Op 15 december 2008 vervolgens wordt nog eens aangifte gedaan. De rechtbank is van mening dat alle brieven uit deze aangifte kunnen worden meegenomen bij de beoordeling van feit 1, nu belaging een doorlopend delict is en niet van aangever verwacht mag worden dat hij voor elke nieuwe brief aangifte komt doen. Aangever heeft reeds tijdig melding gemaakt van de belaging en voegt daar nog meer stukken van overtuiging aan toe. Het betreft in deze aangifte 14 brieven. Dat maakt dat er in totaal in de periode van 9 juli 2008 tot en met 20 november 2008 26 brieven zijn verzonden die door de aangifte van [slachtoffer 1] bestreken worden. Het aantal van 26 brieven in de periode van 9 juli 2008 tot en met 20 november 2008, acht de rechtbank, mede door de ernstig diskwalificerende en kwetsende inhoud, dusdanig veel dat sprake is van stelselmatigheid. Dat de brieven niet gericht zijn aan aangever zelf doet daar niet aan af. De brieven zijn gericht aan mensen uit de (naaste) werkomgeving van [slachtoffer 1]. Verdachte had zich moeten realiseren dat deze brieven ter kennis zouden komen van [slachtoffer 1]. Door het veelvuldig lastigvallen van derden uit de werkomgeving van [slachtoffer 1] en de aard en inhoud daarvan, namelijk een kwalificatie van de persoon van [slachtoffer 1] die elke zakelijkheid ontbeert, heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levensfeer van [slachtoffer 1]. Deze heeft namelijk moeten dulden dat hij keer op keer via mensen uit zijn omgeving geconfronteerd werd met ernstige beledigingen. [slachtoffer 1] had in deze geen andere keus dan deze negatieve boodschap van verdachte aan zijn adres te dulden. Het verweer van de raadsman dat [slachtoffer 1] uit hoofde van zijn functie als burgemeester tegen dergelijke kritiek moet kunnen gaat niet op. Ook al zal een burgemeester in het algemeen aanspreekpunt zijn voor de burger, vaak in negatieve zin, dan dient dit contact ook in dat geval vooral zakelijk van aard te blijven. Door zich in zijn brieven beledigend en kwetsend over de persoon van de burgemeester uit te laten heeft verdachte deze grens overschreden. Feit 3 Op 11 februari 2008 doet [slachtoffer 2], lid van Provinciale Staten in Limburg, aangifte en klacht van laster, smaad, belediging en bedreiging. Verdachte heeft hem op maandag 28 januari 2008 in een cafetaria toegeroepen een “vuile fascist, vuile communist, vuile vieze rat, vuile rotte nazi, en vuile hond” te zijn. Verdachte bekent [slachtoffer 2] vuile communist en vuile fascist genoemd te hebben. Ter terechtzitting heeft verdachte aangevoerd dat deze uitspraken in de context moeten worden gezien. De rechtbank is echter van oordeel dat deze uitlatingen, ongeacht de context, een dermate negatieve connotatie hebben, dat deze niet anders uitgelegd kunnen worden dan als een belediging. 7.4. Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 9 juli 2008 tot en met 20 november 2008 te Maasbracht, in de gemeente Maasgouw, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] (burgemeester van de gemeente Maasgouw), met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te dulden, bestaande uit het sturen van brieven met beledigende en kwetsende inhoud aan de gemeente Maasgouw en aan ambtenaren van de gemeente Maasgouw en aan wethouders van die gemeente en de korpsbeheerder en een of meer andere personen, zulks terwijl die [slachtoffer 1] kennis heeft genomen van de inhoud van deze brieven. 3. hij op 28 januari 2008 te Maasbracht, opzettelijk beledigend [slachtoffer 2], in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "vuile fascist” en “vuile communist”. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie 8.1. De strafbaarheid Verdachte heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op noodweer. Dit beroep kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, nu geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van verdachtes lijf, eerbaarheid of goed. De raadsman wijst op lid 2 van artikel 266, waarin wordt bepaald dat het leveren van kritiek op de behartiging van de openbare belangen niet als eenvoudige belediging strafbaar is. De raadsman heeft gesteld dat deze rechtvaardigingsgrond hier aan de orde is, en verdachte ter zake van feit 3 dient te worden ontslagen van rechtsvervolging. Dit verweer van de raadsman treft geen doel. Woorden van dergelijke strekking vallen niet onder het geven van een oordeel over de behartiging van openbare belangen, maar geven een oordeel over [slachtoffer 2] als persoon. 8.2. Kwalificatie Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven: T.a.v. feit 1: belaging. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. T.a.v. feit 3: eenvoudige belediging. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. 9. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1. De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 17 juni 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van alle feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en stelt daarbij als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende die proeftijd geen contact mag opnemen met de heer [slachtoffer 1], tenzij door tussenkomst van zijn raadsman of een andere juridisch gemachtigde. 10.2. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft -zakelijk weergegeven- ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat er maximaal een zeer geringe geldboete opgelegd zou moeten worden. De kolderieke schrijfsels van zijn cliënt hebben niemand schrik aangejaagd en de ten laste gelegde feiten moeten dan ook niet als ernstige feiten worden beschouwd. 10.3. De overwegingen van de rechtbank Verdachte heeft zich in de periode van 9 juli 2008 tot en met 20 november 2008 schuldig gemaakt aan belaging. Hij heeft [slachtoffer 1] zwart gemaakt bij in- en externe partners uit zijn werkomgeving, door een grote hoeveelheid brieven met een voor [slachtoffer 1] beledigende en kwetsende inhoud aan die partners te versturen. Dit onder meer omdat hij het niet eens is met het (mede) door [slachtoffer 1] gevoerde beleid in de gemeente Maasbracht. Belaging is een ernstig feit, nu het gaat om een misdrijf dat in ernstige mate ingrijpt in het welbevinden van het slachtoffer en dat daardoor negatieve gevolgen heeft voor diens persoonlijk vrijheid. Het slachtoffer in casu voelde zich blijkens zijn aangifte zowel persoonlijk als professioneel gekwetst door de inhoud van de brieven. De rechtbank bevestigt dat iedereen het recht heeft kritiek te uiten op het beleid van overheden. De manier waarop verdachte dat probeert te bereiken is echter dermate normoverschrijdend en excessief, dat daar niet anders op gereageerd kan worden dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit mede gezien in het licht van eerdere veroordelingen van verdachte ter zake van soortgelijke feiten in het kader van zijn geschil met de gemeente. Verdachte blijft om zijn doel te bereiken doorgaan met het plegen van strafbare feiten en is niet met redelijke argumenten te stuiten. Gezien vorenstaande omstandigheden is ook een voorwaardelijk deel gevangenisstraf passend en geboden. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast maakt de voorwaardelijke straf het mogelijk een contactverbod op te leggen gedurende de proeftijd. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 266, 285b. 12. Beslissing De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden; beveelt dat van deze gevangenisstraf 8 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende die proeftijd geen contact mag opnemen met de heer [slachtoffer 1] en/of (medewerkers van) de gemeente Maasgouw, tenzij door tussenkomst van zijn raadsman of een andere juridisch gemachtigde; beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, F. Oelmeijer, en V.P. van Deventer, rechters, van wie mr. L.J.A. Crompvoets voornoemd, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Sluymer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank voornoemd op 1 juli 2009. Mr. L.J.A. Crompvoets is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.