Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2364

Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4725 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongewijzigde voortzetting WAO-uitkering (45-55%). Voldoende verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Geen overschrijding voorgehouden functies. Een vergelijking van het inkomen dat appellant in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, een verlies aan verdienvermogen gaf te zien van 52,3%.


Uitspraak

06/4725 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 29 juni 2006, 06/857 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 1 juli 2009. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2009. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden ten tijde als hier van belang. 2.1. Appellant was in het genot van een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Op 10 februari 2005 heeft appellant gemeld dat er sprake was van een toename van zijn arbeidsongeschiktheid. Naar aanleiding daarvan is appellant onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts. Deze heeft geconcludeerd dat niet is aan te tonen dat appellant vanaf 10 februari 2005 gedurende meer dan vier weken toegenomen arbeidsongeschikt is geweest en dat de beperkingen die eerder ten aanzien van appellant waren vastgesteld en die waren vastgelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst, nog ongewijzigd op appellant van toepassing waren. Aan de hand van die beperkingen heeft een voor het Uwv werkzame arbeidsdeskundige vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Dit leidde tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 10 maart 2005 ongewijzigd was, hetgeen door het Uwv werd neergelegd in een besluit van 20 juni 2005. 2.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 juni 2005, welke bezwaren bij het thans bestreden besluit van 17 januari 2006 ongegrond zijn verklaard. 3. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig was geweest en dat hetgeen appellant in beroep had aangevoerd, geen reden gaf om de juistheid van de medische beoordeling in twijfel te trekken. Daarbij was het de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de aan appellant voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschreed. Tenslotte concludeerde de rechtbank, met het Uwv, dat een vergelijking van het inkomen dat appellant in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, een verlies aan verdienvermogen gaf te zien van 52,3%. Om die reden was de mate van arbeidsongeschiktheid derhalve terecht bepaald op 45 tot 55%. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank en hetgeen de rechtbank daartoe in de aangevallen uitspraak heeft vastgesteld en overwogen. Aangezien hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd in wezen een herhaling is van hetgeen reeds eerder door hem is gesteld, volstaat de Raad ermee te verwijzen naar de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep slaagt derhalve niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. 4.2. De Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en R.P.Th. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009. (get.) H.G. Rottier. (get.) I. Mos. BvW