Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2376

Datum uitspraak2009-06-19
Datum gepubliceerd2009-07-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/757958-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontnemingsvordering. Schikkingsovereenkomst. Vordering ex Artikel 36e W v Sr. De rechtbank stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 19.950,00 en legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 19.950,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector strafrecht Meervoudige kamer Parketnummer 09/757958-06 Datum uitspraak: 19 juni 2009 Vonnis ex artikel 36e SR Beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde: [veroordeelde] geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [datum] 1980, [adres] De vordering De vordering strekt er toe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 80.640,00. Het onderzoek ter zitting Ter terechtzitting van 5 juni 2009 heeft de officier van justitie mr. M.M. Egberts de vordering gewijzigd in die zin, dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag ter hoogte van een eerder tussen het openbaar ministerie en veroordeelde overeengekomen schikking ad € 19.950,00 en dat veroordeelde de verplichting wordt opgelegd genoemd bedrag aan de Staat te betalen. Veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, is verschenen en op de vordering gehoord. Beoordeling van de vordering Het verloop van de procedure In deze zaak is een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld. Dit heeft geresulteerd in het "Proces-verbaal strafrechtelijk financieel onderzoek F.R.U. Haaglanden" van 9 februari 2007. De conclusie van dit rapport is dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 80.640,00 bedraagt. Veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 14 maart 2007, voor zover van belang, veroordeeld terzake van het strafbare feit: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. De ontnemingsvordering van de officier van justitie dateert van 18 juli 2007. Op 3 augustus 2007 is het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst. Tevens heeft de rechtbank de rechter-commissaris opdracht gegeven om de getuigen [getuige A.] en [getuige B.] te horen. Voornoemde getuigen zijn op 11 oktober 2007 respectievelijk 12 november 2007 door de rechter-commissaris gehoord. Ter terechtzitting van 12 juni 2008 is een schikking van € 19.950,00 tot stand gekomen tussen het openbaar ministerie en veroordeelde. Blijkens het proces-verbaal terechtzitting heeft de officier van justitie medegedeeld dat, nu er een schikking is getroffen, hij de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel intrekt. De voorzitter heeft vervolgens vastgesteld dat door de schikking de ontnemingszaak is geëindigd. Op voornoemd schikkingsbedrag is het totaalbedrag van het conservatoir beslag ad € 4.250,00 in mindering gebracht. Veroordeelde heeft voorts vijf maal een bedrag van € 350,00 voldaan, waarna hij geen betalingen meer heeft verricht. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft bepleit dat veroordeelde op een onjuiste manier voor de onderhavige terechtzitting is opgeroepen. Er dient volgens de raadsman een nieuwe ontnemingsvordering te worden uitgebracht, aangezien uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 juni 2008 blijkt dat de ontnemingsvordering is ingetrokken en de zaak is geëindigd. Overigens zou de officier van justitie niet-ontvankelijk moeten worden verklaard ingeval van een tweede vordering, aangezien hij reeds eerder een vordering heeft uitgebracht. Het openbaar ministerie en veroordeelde hebben een schikkingsovereenkomst getekend. De officier van justitie dient zorg te dragen voor een goede overeenkomst, zodat de inhoud ervan voor rekening van de officier van justitie dient te blijven. Bij veroordeelde is het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat de ontnemingsvordering is ingetrokken en de zaak is geëindigd, aldus de raadsman. Op de vraag van de rechtbank hoe artikel 578a van het Wetboek van Strafvordering moet worden bezien, heeft de raadsman geantwoord dat een overeenkomst tussen partijen dient te prevaleren boven artikel 578a van het Wetboek van Strafvordering. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering nimmer 'van tafel' is geweest. Artikel 578a Wetboek van Strafvordering bepaalt immers uitdrukkelijk dat de vordering van rechtswege wordt opgeschort indien er krachtens artikel 511c van het Wetboek van Strafvordering een schikking wordt getroffen. Ook bepaalt dit artikel dat de zaak van rechtswege eindigt indien aan alle termen van die schikking is voldaan. De officier van justitie die ter terechtzitting van 12 juni 2008 heeft medegedeeld dat de vordering is ingetrokken, heeft dat gedaan op een moment waarop dat juridisch niet meer mogelijk was. Derhalve is die vordering wettelijk gezien niet ingetrokken. Nu de wet bepaalt dat de vordering van rechtswege wordt opgeschort, is er derhalve nog steeds een vordering die tijdig is ingediend en waarop de rechtbank een beslissing kan nemen. Gelet op het bepaalde in het genoemde wetsartikel is de zaak op 12 juni 2008 - anders dan de voorzitter toen heeft meegedeeld - ook niet geëindigd. Deze uitspraak van de voorzitter berust niet op een wettelijke bevoegdheid en heeft dan ook geen rechtsgevolg. Voorts is bij veroordeelde slechts het vertrouwen gewekt dat de ontnemingszaak zou eindigen als hij het overeengekomen bedrag van € 19.950,00 daadwerkelijk zou voldoen. Veroordeelde kan er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat het niet nakomen van de schikkingsovereenkomst geen verdere gevolgen heeft. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank is overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie van oordeel dat intrekking van de ontnemingsvordering ter terechtzitting niet mogelijk is. Artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering verklaart artikel 266 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing. In laatstgenoemd artikel wordt - kort weergegeven - bepaald dat een vordering slechts kan worden ingetrokken tot het moment van de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. Tevens is de rechtbank overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie van oordeel dat de voorzitter niet kon vaststellen dat door de schikking de ontnemingszaak was geëindigd. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering kan het gerecht in feitelijk aanleg, voor hetwelk de zaak het laatst werd vervolgd, op verzoek van de verdachte, verklaren dat de zaak is geëindigd. Dit artikel is echter niet van overeenkomstige toepassing verklaard op ontnemingszaken. Artikel 578a van het Wetboek van Strafvordering bepaalt voorts uitdrukkelijk dat pas indien aan de termen van een schikking is voldaan, het recht tot indiening van een ontnemingsvordering vervalt dan wel, ingeval die vordering reeds was ingediend, de zaak van rechtswege is geëindigd. Tot dat moment is de termijn waarbinnen de ontnemingsvordering aanhangig moet zijn gemaakt, geschorst. Voorts is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat bij veroordeelde niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan zijn gewekt dat de ontnemingszaak definitief was geëindigd, ook indien hij zich niet zou houden aan de overeengekomen voorwaarden. De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel. In die gevallen waarin de wet aanvulling van de beslissing vereist met de bewijsmiddelen, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan deze beslissing zal worden gehecht. Motivering van de op te leggen maatregel De rechtbank neemt als grondslag van de vordering in aanmerking het in de strafzaak onder parketnummer 09/757958-06 tegen veroordeelde bewezen verklaarde feit. Op grond van het onderzoek ter zitting is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde door middel van hiervoor genoemd strafbaar feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan veroordeelde de betalingsverplichting wordt opgelegd tot het betalen aan de Staat ter hoogte van het eerder overeengekomen schikkingsbedrag ad € 19.950,00. De raadsman is het eens met de hoogte van dit gevorderde bedrag en heeft ook overigens geen verweer gevoerd. Uit het opgemaakte ontnemingsrapport volgt voldoende dat veroordeelde voordeel heeft genoten tot tenminste het gevorderde bedrag. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van € 19.950,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De toepasselijke wetsartikelen De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing De rechtbank, stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 19.950,00; legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 19.950,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is gewezen door mrs.Verkleij, voorzitter, Van der Poort-Schoenmakers en Lely, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Landman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2009. Mr. Lely is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.