Jurisprudentie
BJ2529
Datum uitspraak2009-07-16
Datum gepubliceerd2009-07-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607099-09
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607099-09
Statusgepubliceerd
Indicatie
Zware mishandeling van en openlijk geweld tegen NS-medewerkers te Almere.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onacceptabel dat jegens personen met een publieke taak, zoals politieambtenaren, ambulancepersoneel en medewerkers van de Nederlandse Spoorwegen, tijdens de uitoefening daarvan geweld wordt gepleegd en kan dit niet worden getolereerd. Bij de strafmaat is daarmee rekening gehouden in die zin dat een zwaardere straf is opgelegd dan wanneer sprake zou zijn geweest van geweld jegens "gewone" burgers.
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.607099-09 (P)
Uitspraak: 16 juli 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de P.I. Flevoland - Huis van Bewaring Lelystad te Lelystad.
1. Onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2009 te Lelystad.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J.E. Vink en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw van verdachte,
mr. S. Makhloufi, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2009 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [voorletter] [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal voornoemde [slachtoffer 1] met (grote) kracht in het gezicht en/of tegen de keel/hals, in elk geval tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt en/of geslagen/gestompt en/of tegen het lichaam heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2009 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [voorletter] [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal voornoemde [slachtoffer 1] met (grote) kracht in het gezicht en/of tegen de keel/hals, in elk geval tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt en/of geslagen/gestompt en/of tegen het lichaam heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2009 in de gemeente Almere met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten perron 2 van het station Almere-Centraal, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [voorletter] [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal met (grote) kracht schoppen/trappen en/of slaan/stompen in het gezicht en/of tegen de keel/hals, in elk geval tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt en/of geslagen/gestompt en/of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1];
2.
hij op of omstreeks 19 maart 2009 in de gemeente Almere met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten perron 2 van het station Almere-Centraal, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [voorletter] [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het met (grote) kracht schoppen/trappen en/of slaan/stompen tegen hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2];
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2009 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [voorletter] [slachtoffer 2]), meermalen, althans eenmaal met (grote) kracht tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt en/of geslagen/gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 19 maart 2009 in de gemeente Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [voorletter] [slachtoffer 1] en/of de Nederlandse Spoorwegen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Ten gevolge van een kennelijke vergissing staat in de tenlastelegging onder 2. subsidiair in de tweede regel “nader” in plaats van “ander”. De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste te lezen voor het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen
4.1. Vaststaande feiten
Op 19 maart 2009 heeft in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten perron 2 van het station Almere-Centraal, te Almere een incident plaatsgevonden, waarbij enerzijds verdachte en zijn medeverdachte [voorletter] [medeverdachte] en anderzijds onder meer de medewerkers van de Nederlandse Spoorwegen (NS) [voorletter] [slachtoffer 1] en [voorletter] [slachtoffer 2], betrokken waren.
Gelet op de medische verklaringen van Landgraaf d.d. 19 en 20 maart 2009 is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] als gevolg van het incident een rib heeft gebroken en een lichte hersenschudding heeft opgelopen. Voorts is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] als gevolg van het incident sedert 19 maart 2009 arbeidsongeschikt is en sinds kort op arbeidstherapeutische basis werkzaam is.
4.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de hem onder 1. subsidiair, 2. primair en 3. ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
4.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte van de aan hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, omdat het bewijs dat verdachte deze feiten zou hebben gepleegd ontbreekt.
4.4. Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1. primair tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet kan worden vastgesteld hoe vaak en op welke wijze verdachte [voorletter] [slachtoffer 1] tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen en derhalve niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft willen beroven.
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte op een NS-medewerker afliep en dat hij verdachte heeft weggeduwd bij die man.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat een lange man op hem afkwam, die door één van de medeverdachten werd tegengehouden.
Gelet op beide verklaringen in onderling verband bezien gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de lange man is, die telkens in de verklaring van [slachtoffer 1] wordt genoemd.
[slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat de lange man langs hem liep, dat deze man zich om draaide en dat de lange man [slachtoffer 1] met gebalde vuist met grote kracht in het gezicht sloeg, net boven het linkeroog. Daardoor verloor [slachtoffer 1] zijn bril. Op een gegeven moment is de lange man tegen [slachtoffer 1] gaan duwen. De lange man heeft toen [slachtoffer 1] aan zijn jas vastgepakt. Verder werd [slachtoffer 1] door een man in een grijs trainingspak aan zijn jas vastgepakt. De jas werd vervolgens uitgetrokken. Daarna heeft de lange man [slachtoffer 1] constant met harde vuisten hard in zijn gezicht gestompt. Volgens [slachtoffer 1] ging dat achter elkaar door. [slachtoffer 1] heeft de lange man toen in een soort houdgreep vastgepakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in een worsteling met een NS-medewerker terecht is gekomen en dat hij heeft geprobeerd zich los te trekken.
[voorletter] [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op een gegeven moment een harde trap in zijn gezicht kreeg, waardoor hij de lange jongen moest loslaten. [slachtoffer 2] zag toen dat onder meer de lange jongen op [slachtoffer 1] begon in te slaan en dat hij hem schopte.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door [slachtoffer 1] meerdere malen tegen het gezicht en/of het lichaam te slaan, stompen en schoppen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
[slachtoffer 1] heeft een ribfractuur en een lichte hersenschudding opgelopen. Daarnaast is [slachtoffer 1] als gevolg van psychische klachten sedert 19 maart 2009 arbeidsongeschikt.
Gelet op de aard van het letsel en de duur van het herstel, alsmede gelet op het bepaalde in artikel 82, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de voorhanden bewijsmiddelen het onder 2. primair aan de verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte de veroorzaker is geweest van het incident op
19 maart 2009 op perron 2 van het station van Almere-Centraal. Verdachte heeft [slachtoffer 1] geslagen, waarna een worsteling tussen [slachtoffer 1] en verdachte is ontstaan. [slachtoffer 2] is toen zijn collega te hulp geschoten door medeverdachte [medeverdachte], die zich met die worsteling ging bemoeien, van achteren vast te pakken. Hierdoor zijn beiden op de grond terecht gekomen. Toen [slachtoffer 2] op de grond lag, heeft hij van een van de omstanders een schop of stomp tegen zijn hoofd gekregen.
Het handelen door verdachte heeft ertoe geleid dat [slachtoffer 2] op de grond is gevallen, waardoor een van de omstanders de gelegenheid heeft gehad om [slachtoffer 2] tegen zijn hoofd te schoppen dan wel te stompen. Daarmee heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan het tegen [slachtoffer 2] gepleegde geweld.
Gelet op het voorgaande, alsmede gelet op de omstandigheid dat het incident in een voor het publiek toegankelijke ruimte heeft plaatsgevonden, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte jegens [voorletter] [slachtoffer 2] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd.
Feit 3
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit is de rechtbank van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe dat, gelet op de verklaring van [slachtoffer 1], vast is komen te staan dat verdachte de jas van [slachtoffer 1] heeft uitgetrokken (samen met een ander). Bij zijn aanhouding op de blowboot hebben de verbalisanten geconstateerd dat verdachte een jas van NS-personeel aan had en dat zich hierin onder meer identiteitsbewijzen van [slachtoffer 1] en een bankpas van de vriendin van verdachte bevonden. Daaruit wordt afgeleid dat verdachte de jas van het station naar de blowboot heeft meegenomen.
5. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. subsidiair
op 19 maart 2009 in de gemeente Almere een persoon genaamd [voorletter] [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door meermalen voornoemde [slachtoffer 1] met (grote) kracht in het gezicht en/of tegen het lichaam te schoppen en/of te slaan/stompen;
2. primair
op 19 maart 2009 in de gemeente Almere met anderen op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten perron 2 van het station Almere-Centraal, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [voorletter] [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het met (grote) kracht schoppen of stompen tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2];
3.
op 19 maart 2009 in de gemeente Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas toebehorende aan [voorletter] [slachtoffer 1] en/of de Nederlandse Spoorwegen.
Van het onder 1. subsidiair, 2. primair en 3. meer of anders aan de verdachte ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde medeplegen wordt overwogen, dat wel door verschillende mensen geweld jegens [slachtoffer 1] is gepleegd, maar dat in dit geval onvoldoende duidelijk is geworden of en in hoeverre daarbij sprake is geweest van een voor medeplegen noodzakelijke bewuste en nauwe samenwerking.
6. Strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert op:
1. subsidiair
zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht;
2. primair
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht;
3.
diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
7. Oplegging van straf of maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van de verdachte ter zake van de onder 1. subsidiair, 2. primair en 3. ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft voorts toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [voorletter] [slachtoffer 1] en
[voorletter] [slachtoffer 2] (in beide gevallen hoofdelijk), alsmede oplegging van de maatregel tot schadever-goeding ten behoeve van de slachtoffers, gevorderd.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van alle aan hem tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Zij stelt zich voorts op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk dienen te worden verklaard.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte [voorletter] [slachtoffer 1] op 19 maart 2009 in Almere zwaar heeft mishandeld, dat hij op die datum op het station Almere-Centraal jegens [voorletter] [slachtoffer 2] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd en een dienstjas van [slachtoffer 1] heeft gestolen. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier ernstige strafbare feiten. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat het geweld is gepleegd tegen twee medewerkers van de Nederlandse Spoorwegen (NS), die op dat moment in functie waren. Ter terechtzitting is gebleken dat deze gebeurtenis grote impact op de slachtoffers heeft gehad. Daarnaast heeft dit incident grote maatschappelijke onrust veroorzaakt. Daags na het incident hebben medewerkers van de NS hun werkzaamheden voor enige tijd stilgelegd. Daarna zijn extra veiligheidsmaatregelen voor het NS-personeel ingevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het onacceptabel dat jegens personen met een publieke taak, zoals politieambtenaren, ambulancepersoneel en medewerkers van de NS, tijdens de uitoefening daarvan geweld wordt gepleegd en kan dit niet worden getolereerd. Bij de strafmaat zal de rechtbank hiermee rekening houden in die zin dat een zwaardere straf zal worden opgelegd dan wanneer sprake zou zijn geweest van geweld jegens “gewone” burgers.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 juni 2009, waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen ter zake van geweldsmisdrijven en diefstallen is veroordeeld;
- een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 26 juni 2009.
De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij ondanks eerdere veroordelingen is doorgegaan met het plegen van geweldsmisdrijven en een diefstal.
Voormelde reclasseringsrapportage houdt onder meer in dat in het geval van verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat verdachte problemen heeft met betrekking tot middelengebruik en agressieregulatie. De rechtbank is in overweging gegeven om een persoonlijkheidsonderzoek te laten verrichten.
De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding daartoe over te gaan en mede afhankelijk van de uitkomst van dat onderzoek eventueel een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte ter zake van zijn middelengebruik en agressie wordt behandeld. De rechtbank overweegt hiertoe dat zij in dit geval vergelding en normhandhaving zwaarder vindt wegen dan het persoonlijke belang van verdachte.
Op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank bij het opleggen van na te melden straf in rekening de straf die verdachte bij vonnis d.d. 23 april 2009 door de kinderrechter van deze rechtbank is opgelegd ter zake van straatroof en openlijke geweldpleging.
Vorderingen benadeelde partijen
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [voorletter] [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op € 2.705,-. De schade bestaat uit materiële schade ter zake van een bril ad
€ 205,- en immateriële schade ad € 2.500,-.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is genoegzaam komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de schade toegebracht aan de bril overweegt de rechtbank dat zij ter zake de vergoeding zal vaststellen op een bedrag van € 104,50. Voor het meer gevorderde is de vordering niet-ontvankelijk, aangezien het de rechtbank niet duidelijk is geworden hoe dit bedrag tot stand is gekomen. De rechtbank zal bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Met betrekking tot de gevraagde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende is onderbouwd. Als gevolg van het bewezenverklaarde feit heeft [slachtoffer 1] onder meer een ribfractuur en een lichte hersenschudding opgelopen. Sinds 19 maart 2009 heeft hij psychische problemen en is hij arbeidsongeschikt. De rechtbank is daarom van oordeel dat ten minste recht bestaat op het gevorderde bedrag. De rechtbank zal het gevraagde bedrag ad € 2.500,- in zijn geheel toewijzen.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken die - tot op heden - worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar tot een bedrag van € 2.604,50.
De verdachte is voor de immateriële schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk, omdat ook anderen geweld tegen hem gepleegd hebben. Ten aanzien van de bril is verdachte alleen aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 2.604,50 ten behoeve van het slachtoffer [voorletter] [slachtoffer 1].
Ter terechtzitting heeft [voorletter] [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op
€ 100,- aan immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 2. primair bewezen verklaarde feit.
Met betrekking tot de gevraagde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende is onderbouwd. De rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, in zijn geheel toewijzen.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken die - tot op heden - worden begroot op nihil.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 100,- ten behoeve van het slachtoffer [voorletter] [slachtoffer 2].
8. Wettelijke bepalingen
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde artikelen, gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
Het onder 1. primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1. subsidiair, 2. primair en 3. ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1. subsidiair, 2. primair en 3. meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) jaar.
De tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [voorletter] [slachtoffer 1] te [woonplaats] van een bedrag van € 2.604,50 vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 19 maart 2009, tot de dag van de voldoening.
De rechtbank bepaalt dat verdachte ten aanzien van de immateriële schade hoofdelijk aansprakelijk is. Indien en voor zover zijn mededader betaalt, zal verdachte in zoverre van deze verplichting zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 2.604,50, ten behoeve van [voorletter] [slachtoffer 1] te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zesendertig (36) dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [voorletter] [slachtoffer 1] te [woonplaats] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [voorletter] [slachtoffer 1] te [woonplaats], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [voorletter] [slachtoffer 2] te [woonplaats] van een bedrag van € 100,- vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten
19 maart 2009, tot de dag van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 100,-, ten behoeve van [voorletter] [slachtoffer 2] te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door twee (2) dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [voorletter] [slachtoffer 2] te [woonplaats] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [voorletter] [slachtoffer 2] te [woonplaats], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en P.S. Kahn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2009.