Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2558

Datum uitspraak2009-06-26
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/995042-05; 16/992114-07 (gev. ttz) [P]
Statusgepubliceerd


Indicatie

(Opdracht geven aan) het doen van onjuiste belastingaangifte, meermalen gepleegd. Belediging ambtenaar FIOD-ECD. Bezit busje traangas. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden en een geldboete van 200.000 euro.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht parketnummer: 16/995042-05; 16/992114-07 (gev. ttz) [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 juni 2009 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [1935] te [geboorteplaats] zonder GBA-adres in Nederland veelvuldig verblijvende te [adres A] en [adres B] voorts gesteld hebbende te verblijven te [adres C], België 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 juni 2009. Tegen de verdachte is verstek verleend. De officier van justitie heeft haar standpunt kenbaar gemaakt. Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, in de zaak met parketnummer 16/995042-05: Feit 1: onjuiste aangifte vennootschapsbelasting heeft gedaan/laten doen; Feit 2: onjuiste aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan; Feit 3: valsheid in geschrifte heeft gepleegd; Feit 4: een ambtenaar in functie heeft beledigd; in de zaak met parketnummer 16/992114-07: een busje CS-Gas voorhanden heeft gehad. 3 De voorvragen 3.1 De geldigheid van de dagvaarding Overweging ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 16/995042-05 De rechtbank is van oordeel dat in de dagvaarding onvoldoende feitelijk omschreven is welke facturen zouden zijn vervalst dan wel valselijk zouden zijn opgemaakt. Verdachte is door de Belastingdienst FIOD-ECD (hierna: de FIOD) gehoord over meerdere mogelijk vervalste of valse facturen, terwijl een selectie van die facturen ten laste is gelegd. Nu het tevens gaat om een langere periode, is het voor verdachte -zonder dossier- onvoldoende duidelijk op welke concrete facturen de tenlastelegging betrekking heeft. Derhalve is niet voldaan aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering met als gevolg dat de dagvaarding ten aanzien van dit ten laste gelegde feit nietig is. 3.2 Ontvankelijkheid van de officier van justitie De rechtbank overweegt ambtshalve dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen berechting dient plaats te vinden. De rechtbank neemt als startpunt van de redelijke termijn de inverzekeringstelling op 10 juli 2007. Op dat moment is door de Nederlandse staat jegens de verdachte een handeling verricht waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Op 20 september 2006 hebben weliswaar doorzoekingen ter inbeslagneming plaatsgevonden op de verblijfadressen van verdachte in Nederland aan de [adres A] en aan de [adres B], maar deze handelingen waren gericht op het vergaren van informatie in het kader van het onderzoek tegen verdachte. De periode hierna tot aan de inverzekeringstelling is gebruikt om de in beslag genomen administratie van verdachte te analyseren. Aan de doorzoekingen op zichzelf kon verdachte niet reeds in redelijkheid het vermoeden ontlenen dat hij ook ter zake van strafbare feiten vervolgd zou worden. Dat was wel het geval op het moment dat verdachte in verzekering werd gesteld. Nu 10 juli 2007 als startpunt geldt en de uitspraak op 26 juni 2009 plaatsvindt, is de behandeling van de zaak van verdachte afgerond met een vonnis binnen 2 jaar na het startpunt van de redelijke termijn. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, gelet op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen. 4.2 Het oordeel van de rechtbank Algemene overweging ten aanzien van feiten 1 en 2 onder parketnummer 16/995042-05 Bergerac Beheer B.V. (hierna: de B.V.) en zijn directeur/grootaandeelhouder, verdachte, verhuren zowel vanuit de B.V. als in privé tientallen panden, voornamelijk in Utrecht, Amersfoort, Hilversum en Doorn. Het betreft verhuur aan bedrijven en kamerverhuur aan studenten. De FIOD heeft een onderzoek ingesteld ter beoordeling van de aangiften vennootschapsbelasting door de B.V. over de jaren 1999 tot en met 2003 en de aangiften inkomstenbelasting door verdachte over de jaren 1999 en 2000. Uit het door de belastingdienst uitgevoerde onderzoek is het vermoeden ontstaan dat de opbrengsten van de verhuurde kamers en/of panden niet of maar ten dele zijn verwerkt in de belastingaangiften. Indien in belastingaangiften minder inkomsten worden opgegeven, is het een feit van algemene bekendheid dat er minder belasting zal worden geheven. De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende bewijsoverwegingen voorkomen, verwijzen naar schriftelijke stukken die als bijlagen zijn opgenomen in het proces-verbaal van de FIOD, dossiernummer 34919, kantoor Utrecht. Overweging ten aanzien van het onder parketnummer 16/995042-05 onder 1 tenlastegelegde De B.V. is in de ten laste gelegde periode ingevolge artikel 6 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen door de inspecteur telkens uitgenodigd tot het doen van belastingaangifte, welke aangiften de B.V. vervolgens ook heeft laten doen. Ingevolge artikel 8 van diezelfde wet is een ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, ook gehouden aangifte te doen. Op grond van het bovenstaande wordt de B.V. dan ook telkens als belastingplichtige inzake de Wet op de vennootschapsbelasting aangemerkt. Alle huuropbrengsten van de door de B.V. verhuurde panden dienden jaarlijks aan de belastingdienst te worden opgegeven door middel van de aangifte vennootschapsbelasting. De FIOD heeft per jaar de opgegeven en via de jaarrekening per pand gespecificeerde huuropbrengsten vergeleken met gegevens uit: - het notitieboek dat in beslag genomen is onder verdachte; - het door de belastingdienst gebruikte systeem Beheer Van Relaties (BVR) dat is gekoppeld aan de gemeentelijke basisadministratie; - verhoren van huurders van panden. Telkens is een groot verschil geconstateerd tussen de in de aangiften over de jaren 1999 tot en met 2003 opgegeven huurinkomsten en de door middel van bovengenoemde gegevens berekende huurinkomsten. De FIOD heeft berekend dat het hierbij om een verschil van in totaal € 742.859,00 gaat. Verdachte heeft verklaard dat hij enig aandeelhouder van de B.V. is, dat de B.V. vereenzelvigd moet worden met hemzelf en dat hij verantwoordelijk is voor de administratie van de B.V. De navolgende door verdachte ten behoeve van het doen van de aangiften ingeschakelde belastingadviseurs hebben verklaard dat zij het jaaroverzicht en de aangifte vennootschapsbelasting telkens hebben gebaseerd op gegevens, die door verdachte zijn verstrekt: - [adviseur A] (1999, 2000) ; - [adviseur B] (2001, 2002) ; - [adviseur C] (2003) . Verdachte heeft verklaard dat hij de huurinkomsten van de bovenwoningen van de panden die op naam staan van de B.V., heeft aangemerkt als privé-inkomsten en dat hij deze daarom niet heeft opgegeven als huurinkomsten van de B.V. Belastingadviseur [adviseur B] heeft ook verklaard dat verdachte -desgevraagd- destijds tegen hem heeft gezegd dat hij de huurinkomsten uit de bovenwoningen als privé-opnamen beschouwde (als salaris uit de B.V.). Voor zover verdachte zich heeft bedoeld te verweren door middel van de stelling dat hij de huurinkomsten uit de bovenwoningen als privé-opnamen beschouwde en daarom bij de vennootschapsbelasting niet hoefde op te geven dan wel dat hij niet opzettelijk beoogde door het niet opgeven van deze huurinkomsten te weinig belasting te betalen, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Huurinkomsten die voortvloeien uit panden die eigendom zijn van de B.V. moeten als zodanig bij de B.V. worden verantwoord in de aangifte vennootschapsbelasting. Mede ook gezien de inhoud van de verklaringen van de hiervoor genoemde belastingadviseurs is de rechtbank ervan overtuigd dat ook verdachte hiervan als grootschalige, professionele verhuurder op de hoogte was. Zelfs als dit niet zo zou zijn, dan moet worden geoordeeld dat verdachte door het niet opgeven van de huurinkomsten van de bovenwoningen in de bedrijfspanden willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij onjuist en/of onvolledig aangifte zou doen. Niet gebleken is immers dat verdachte omtrent zijn bepaald niet voor de hand liggende standpunt advies bij deskundigen of de belastingdienst heeft ingewonnen en/of steun voor zijn opvatting heeft verkregen, alvorens opgave achterwege te laten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachtes opvatting omtrent het niet hoeven opgeven van de huurinkomsten van de woningen boven de bedrijfspanden geen pleitbaar fiscaal standpunt inhoudt en voorts dat verdachte door het verzwijgen van de huurinkomsten opzet, minimaal in de vorm van voorwaardelijk opzet, gehad heeft op het doen van te weinig aangifte. Op grond van de berekening van te weinig opgegeven inkomsten heeft de FIOD per jaar het volgende belastingnadeel berekend: 1999: € 52.626,00 2000: € 52.421,00 2001: € 38.957,00 2002: € 52.783,00 2003: € 60.150,00 Totaal € 256.937,00 De rechtbank ziet geen redenen aan deze berekening te twijfelen en neemt deze over. Daaruit blijkt tevens dat het handelen van verdachte er toe heeft gestrekt dat te weinig belasting is voldaan. Gelet op de voorgaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank de onder 1 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Overweging ten aanzien van het onder parketnummer 16/995042-05 onder 2 tenlastegelegde Verdachte is in de ten laste gelegde periode ingevolge artikel 6 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen telkens door de inspecteur uitgenodigd tot het doen van belastingaangifte, hetgeen verdachte ook heeft gedaan. Ingevolge artikel 8 van diezelfde wet is een ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, ook gehouden aangifte te doen. Op grond van het bovenstaande wordt verdachte dan ook als belastingplichtige inzake de Wet op de inkomstenbelasting 1964 aangemerkt. De aangiften inkomstenbelasting over de jaren 1999 en 2000 zijn ingediend bij het belastingkantoor te Amersfoort en zijn ontvangen op het kantoor op 11 juli 2000 respectievelijk 15 juni 2001. Verdachte heeft verklaard niet meer te weten of hij in de aangiften de huuropbrengsten voor het pand aan de [pand a] te Utrecht heeft verwerkt. Volgens de berekening van de FIOD zijn de huuropbrengsten van het pand aan de [pand a] te Utrecht in het geheel niet verwerkt in de aangifte. Daarnaast heeft verdachte in zijn brief van 4 december 2003, gericht aan de belastingdienst, ondermeer aangegeven dat (door zijn zoon) uit dit pand een bedrag ad fl. 30.000,00 aan huuropbrengsten wordt gegenereerd. Verdachte heeft bij zijn verhoor aangegeven dat deze huuropbrengsten aan hem zelf toekomen. Coulancehalve is de FIOD in zijn nadeelberekening voor de jaren 1999 en 2000 telkens uitgegaan van het bedrag aan huuropbrengsten van fl. 30.0000,00 voor het pand [pand a] te Utrecht, zoals door verdachte is aangegeven. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat de FIOD ten onrechte het nadeel over het gehele bedrag heeft berekend en dat rekening is gehouden met het fiscale partnerschap van verdachte en zijn echtgenote. Hierdoor had verdachte telkens slechts de helft van deze inkomsten moeten aangeven en dient het door de FIOD berekende benadelingsbedrag gehalveerd te worden. De rechtbank gaat dan ook uit van een benadeling van € 3.403,50 (fl. 7.500) voor het jaar 1999 en van € 4.084 (fl. 9.000) voor het jaar 2000. Hieruit blijkt tevens dat het handelen van verdachte er toe heeft gestrekt dat te weinig belasting is voldaan. Gelet op de voorgaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank ook de onder 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Overweging ten aanzien van het onder parketnummer 16/995042-05 onder 4 tenlastegelegde De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende bewijsoverwegingen voorkomen, verwijzen naar het in wettelijke vorm ambtsedig opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0913/07-011430. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op: - de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ten overstaan van de buitengewone opsporingsambtenaren van de FIOD d.d. 11 juli 2007 ; - de aangifte van [aangever a] d.d. 1 december 2006 en zijn nadere verklaring d.d. 26 januari 2007 . Overweging ten aanzien van het onder parketnummer 16/992114-07 tenlastegelegde De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende bewijsoverwegingen voorkomen, verwijzen naar schriftelijke stukken die als bijlagen zijn opgenomen in het proces-verbaal van de FIOD, dossiernummer 41274, kantoor Utrecht. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op: - de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ten overstaan van de buitengewone opsporingsambtenaren van de FIOD d.d. 10 juli 2007 ; - het proces-verbaal van bevindingen inzake aantreffen CS-Gas d.d. 25 september 2006 en het proces-verbaal onderzoek d.d. 25 september 2006 . 4.3 De bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat: in de zaak met parketnummer 16/995042-05; 1. Bergerac Beheer B.V. in de periode van 29 mei 2000 tot en met 16 juni 2004, te Amersfoort, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de vennootschapsbelasting over de jaren - 1999 en - 2000 en - 2001 en - 2002 en - 2003 onjuist en/of onvolledig heeft laten doen, immers heeft die Bergerac Beheer B.V. telkens opzettelijk op de bij de inspecteur der belastingen te Amersfoort ingeleverde aangiftebiljetten winsten en/of opbrengsten uit (kamer)verhuur niet (volledig) laten opnemen, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven; 2. verdachte als belastingplichtige in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, in de periode van 11 juli 2000 tot en met 15 juni 2001 te Amersfoort, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Wet op de inkomstenbelasting 1964, over de aangiftetijdvakken - 1999 en - 2000 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, bestaande die onjuistheid en/of onvolledigheid telkens hieruit, dat in de bij de belastingdienst ingeleverde aangiftebiljetten over de hierboven genoemde aangiftetijdvakken, opzettelijk telkens de door hem, verdachte, genoten inkomsten uit kamerverhuur niet/niet volledig zijn opgenomen, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven; 4. verdachte in de periode van 27 september 2006 tot en met 26 januari 2007 te Utrecht, telkens opzettelijk beledigend een ambtenaar, werkzaam bij de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst - Economische Controledienst (FIOD-ECD), te weten [aangever a], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening in diens tegenwoordigheid mondeling en door een toegezonden geschrift, heeft toegevoegd de woorden -“Jij bent een nazi”en “schlemiel, vies mannetje”en - de bij verdachte mede door die [aangever a]uitgevoerde huiszoeking heeft vergeleken met “razzia’s” en de FIOD-ECD en/of haar medewerkers waaronder die [aangever a], “Stasi-dienst” en/of “Stasi-hufter” genoemd; en in de zaak met parketnummer 16/992114-07; verdachte op 20 september 2006 te Utrecht, een traangasbus (CS Reizgas 66000), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de Categorie II, onder 6e, voorhanden heeft gehad. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid 5.1 De strafbaarheid van de feiten Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 16/995042-05: Opdracht geven aan de verboden gedraging: een bij de belastingwet voorziene aangifte opzettelijk onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon; Ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 16/995042-05: Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd; Ten aanzien van feit 4 onder parketnummer 16/995042-05: Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd; Ten aanzien van parketnummer 16/992114-07: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie begaan met betrekking tot een wapen van categorie II. 5.2 De strafbaarheid van verdachte Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 4 maanden en een geldboete van € 200.000,00, te vervangen door 365 dagen hechtenis. 6.2 Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Verdachte is in 1991 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden voor soortgelijke fiscale delicten. Desalniettemin heeft verdachte enkele jaren later, gedurende een periode van een aantal jaren, weer te weinig belasting afgedragen. Dit heeft hij ten aanzien van de onjuiste aangiften vennootschapsbelasting gedaan door welbewust (huur)inkomsten buiten de boekhouding te houden en door deze niet door te geven aan zijn belastingadviseurs, waardoor deze inkomsten niet in de aangiften zijn opgenomen. Ten aanzien van de aangiften inkomstenbelasting heeft verdachte welbewust bepaalde inkomsten uit (kamer)verhuur niet aangegeven bij de belastingdienst. Door zo te handelen heeft verdachte de fiscus fors benadeeld. Verdachte heeft zich hiermee verrijkt ten koste van de gemeenschap. Voorts heeft verdachte zich gedurende langere tijd zowel mondeling als schriftelijk beledigend uitgelaten tegenover een ambtenaar van de FIOD. Een ambtenaar in functie dient ongehinderd zijn werk te kunnen doen, zonder dat hij zich beledigende opmerkingen moet laten welgevallen. Weliswaar heeft verdachte tijdens het verhoor spijt betuigd ten aanzien van deze beledigingen, maar de rechtbank hecht hier niet veel waarde aan, nu verdachte zich wederom in soortgelijke zin heeft uitgelaten in de brieven die de verdachte heeft geschreven op 1 juni 2009 aan de officier van justitie en op 8 juni 2009 aan de rechtbank. Ten slotte is verdachte in het bezit geweest van een busje traangas. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 mei 2009, waaruit onder andere volgt dat verdachte meerdere malen is veroordeeld voor vermogensdelicten. De rechtbank merkt voorts op dat gepoogd is nader inzicht te verkrijgen in de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit de retourzending van het rapportageverzoek van Reclassering Nederland d.d. 24 mei 2005 blijkt echter dat het de reclassering niet gelukt is daarover (inhoudelijk) contact met verdachte te krijgen. Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte na 2000 meerdere keren is veroordeeld voor andersoortige feiten en nu opnieuw schuldig wordt verklaard aan misdrijven voor de hierboven genoemde datum gepleegd. Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, tussen het sluiten van het onderzoek op 15 november 2007 en de dagvaarding van verdachte, een periode van ongeveer 1,5 jaar is verstreken, waarbinnen de zaak stilgelegen heeft. Zeker ook gezien de al hoge leeftijd van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een meer voortvarende aanpak hier aangewezen was geweest. Daar waar het gaat om de financiële delicten stelt de rechtbank allereerst vast dat het hier gaat om een in totaal zeer groot benadelingsbedrag van ruim tweeëneenhalve ton. De omvang en duur van verdachtes handelen, alsook het gegeven dat verdachte reeds eerder in 1991 voor soortgelijke feiten tot een gevangenisstraf van 12 maanden is veroordeeld, maken dat de rechtbank met de officier van justitie thans oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onontkoombaar acht. De rechtbank heeft zich hierbij tevens de vraag gesteld of oplegging van een werkstraf mogelijk en wenselijk zou zijn. In dit kader kan worden vastgesteld dat verdachte 74 jaar oud is en stelt een slechte gezondheid te hebben, dat hij geen GBA-adres in Nederland heeft en dat hij zich zeer moeilijk bereikbaar maakt voor de belastingdienst en het Openbaar Ministerie. Voorts heeft hij eerder ook niet gereageerd op pogingen van de reclassering om met hem in contact te komen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank een werkstraf, zo al passend, in ieder geval niet uitvoerbaar. Voorts heeft de rechtbank bij de straftoemeting betrokken dat verdachte bij het begaan van de financiële delicten kennelijk het behalen van financieel voordeel tot doel heeft gehad. Om deze reden acht de rechtbank naast oplegging van gevangenisstraf oplegging van een geldboete van een zodanige omvang dat verdachte daardoor ook daadwerkelijk financieel wordt geraakt, passend en geboden. Daarbij heeft de rechtbank tevens betrokken dat verdachte over aanzienlijke vermogensbestanddelen blijkt te kunnen beschikken en dat ingevolge de wet bij dit soort feiten een maximale geldboete kan worden opgelegd van ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een geldboete van € 200.000,00, te vervangen door 365 dagen hechtenis, passend en geboden is. 7 Het beslag 7.1 De onttrekking aan het verkeer Gebleken is dat het feit onder parketnummer 16/992114-07 is begaan met het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een traangasbus (CS-Reizgas 66000). De rechtbank zal dit voorwerp derhalve onttrekken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. 8 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 23, 24, 24c, 36b, 36c, 51, 57, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen en artikel 55 van de Wet wapens en munitie. 9 De beslissing De rechtbank: Voorvragen - verklaart de dagvaarding met parketnummer 16/995042-05 nietig voor zover deze betrekking heeft op feit 3; - verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte; Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden; - veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 200.000,00 (zegge: tweehonderdduizend euro); - beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 365 dagen; Beslag - verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een traangasbus (CS-Reizgas 66000). Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Bianchi, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 juni 2009.