Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2719

Datum uitspraak2009-09-11
Datum gepubliceerd2009-09-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers09/02456
Statusgepubliceerd


Indicatie

BOPZ. Voorlopige machtiging tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Gevaren in de zin van art. 1 lid 1 jo. art. 2 Wet Bopz. Motivering. (81 RO).


Conclusie anoniem

09/02456 Mr. F.F. Langemeijer Parket, 13 juli 2009 Conclusie inzake: [Betrokkene] tegen Officier van Justitie te Leeuwarden 1. Deze zaak leent zich voor een verkorte conclusie. Bij beschikking van 20 maart 2009 heeft de rechtbank te Leeuwarden een voorlopige machtiging verleend om verzoekster tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en verblijven. Namens betrokkene is - bij faxbericht op 20 juni 2009(1), dus drie maanden later maar nog net binnen de beroepstermijn - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweer gevoerd. 2. Het middel klaagt dat onjuist althans onbegrijpelijk is dat de rechtbank op basis van de in het middel geciteerde gegevens het gevaar van maatschappelijke teloorgang en ernstige zelfverwaarlozing heeft aangenomen en op basis daarvan de gevraagde machtiging heeft verleend; althans heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom op basis van deze gegevens is beslist tot een langdurige vrijheidsbeneming. 3. Het middel bestrijdt - terecht - niet dat het gevaar dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen en het gevaar dat betrokkene maatschappelijk te gronde gaat, gevaren zijn als bedoeld in art. 1 lid 1 jo. art. 2 Wet Bopz. Of de beslissing `onjuist' is, zou een onderzoek naar en een waardering van de feiten vergen, waarvoor in een cassatieprocedure geen plaats is. Onbegrijpelijk - in de cassatietechnische zin van het woord - is de beslissing niet: de rechtbank verwijst naar de geneeskundige verklaring waarin deze twee gevaren worden genoemd in rubriek 5 en naar de toelichting ter zitting. Bedoeld is kennelijk de toelichting van de psychologe [betrokkene 1] over de toestand waarin betrokkene thuis is aangetroffen, haar lichamelijke ziekteverschijnselen en het afwijzen door betrokkene van pogingen tot hulpverlening. De rechtbank wijst in dit verband ook op het ziektebeeld (waanstoornissen en tekenen van schizofrenie, paranoïde type) en het ontbreken van ziektebesef, kennelijk met betrekking tot het gevaar dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen. Naar vaste rechtspraak is een standaardmotivering slechts toelaatbaar indien de uit de stukken naar voren komende feiten voldoende sprekend zijn om te rechtvaardigen dat in de beschikking met een summiere motivering wordt volstaan(2). Ook de inhoud van het verweer kan nadere motivering nodig maken. Hoewel summier, maakt de motivering voor de lezer inzichtelijk op welke gronden de beslissing berust. Het middel klaagt niet over niet-inachtneming van een bijzondere motiveringsregel, noch over concrete motiveringsfouten. 4. Volgens de advocaat van betrokkene is hier "te zwaar ingezet op maatschappelijke teloorgang". Het is waar, dat het debat in eerste aanleg zich vooral daarop heeft gericht. Het criterium`maatschappelijk te gronde gaan' brengt het risico mee dat een zelfgekozen levensstijl die van de maatschappelijk gangbare afwijkt al wordt aangemerkt als `gevaar'. Het verhult soms dat in feite het `bestwilcriterium' wordt gebruikt(3). Een kritische houding van de rechter is in die gevallen op haar plaats, ook in relatie tot de duur van de vrijheidsbeneming. In dit geval biedt het cassatiemiddel echter onvoldoende aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de rechtbank in dit opzicht is tekortgeschoten. Aantekening verdient dat in de geneeskundige verklaring, waarnaar de rechtbank verwijst, het gevaar dat betrokkene zichzelf ernstig zal verwaarlozen is aangekruist als het belangrijkste gevaar. Ten overvloede breng ik in herinnering dat de duur van de feitelijke vrijheidsbeneming zo nodig nader kan worden getoetst in een procedure als bedoeld in art. 49 Wet Bopz. 5. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, 1 Binnen korte tijd gevolgd door het originele, door een advocaat bij de HR getekende rekest. 2 Zie o.a.: HR 16 mei 1997, NJ 1998, 221 m.nt. JdB. 3 Zie over dit onderwerp eerder: de conclusie voor HR 2 maart 2001, BJ 2001, 19 m.nt. red.


Uitspraak

11 september 2009 Eerste kamer 09/02456 EVE/EE Hoge Raad der Nederlanden Beschikking In de zaak van: [Betrokkene], wonende te [woonplaats], VERZOEKSTER tot cassatie, advocaat: mr. G.E.M. Later, t e g e n Officier van Justitie in het arrondissement Leeuwarden, VERWEERDER in cassatie, niet verschenen. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie. 1. Het geding in feitelijk instantie De officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden heeft op 2 maart 2009, onder overlegging van een ondertekende geneeskundige verklaring en een behandelingsplan, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, alsmede psychologe Baas, op 20 maart 2009 had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde datum de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van het middel De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 september 2009.