Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2780

Datum uitspraak2009-07-15
Datum gepubliceerd2009-07-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/660077-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanmerkelijke schuld (art 6 WVW1994). Bestuurder zag fietser op smalle weg. Om onverklaarbare redenen week de bestuurder niet voor de fietser uit, noch minderde hij snelheid, met een dodelijk ongeval tot gevolg.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector strafrecht Parketnummer : 04/660077-08 Datum uitspraak : 15 juli 2009 Tegenspraak Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [naam verdachte], geboren te [geboortedatum], wonende te [adres]. 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2009. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: hij op of omstreeks 06 juni 2008 te Leunen, in elk geval in de gemeente Venray, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [adres] gaande in de richting van Leunen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, bij nadering van een op voornoemde weg zich bevindende fietser, de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende te verminderen en/of niet behoorlijk uit te wijken, waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die fietser, door welk verkeersongeval [slachtoffer], zijnde die fietser werd gedood; (artikel 6 Wegenverkeerswet 1994) althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 06 juni 2008 te Leunen, in elk geval in de gemeente Venray, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [adres] gaande in de richting van Leunen, bij nadering van een op voornoemde weg zich bevindende fietser, de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende heeft verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken, waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die fietser, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd. De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. (artikel 5 Wegenverkeerswet 1994) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 1 juli 2009 gevorderd dat het primair tenlastegelegde zal worden bewezen verklaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Door verdachte naar voren gebracht dat naar zijn mening de fietser, op het moment dat hij met zijn personenauto de voor hem rijdende fietser wilde gaan inhalen, plotseling naar links uitweek dan wel een slingerende beweging naar links maakte waardoor deze aan de linkerzijde van de onderbroken streep voor zijn personenauto is terecht gekomen en door zijn personenauto is geraakt. De raadsvrouw heeft als subsidiair verweer gevoerd dat het verkeersgedrag niet kan worden aangemerkt als schuld in de zich van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. 7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. Samenvatting van de bewijsmiddelen en standpunten van de rechtbank De vindplaatsvermeldingen in de voetnoot en voorkomend in de hieronder opgenomen motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar het nummer van de bijlage, welk is gevoegd bij het in de wettelijke vorm door leden van de regiopolitie Limburg-Noord, basiseenheid Venray opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL2351/08-003724, gedateerd 15 juni 2008. De rechtbank heeft bij haar overwegingen acht geslagen op de navolgende bewijsmiddelen. - De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd houdt onder meer in dat hij op 6 juni 2008 als bestuurder van een personenauto reed over de [adres] te Leunen in de richting van Leunen en dat hij op enige afstand voor hem een fietser zag rijden in de voor deze fietser bestemde rijstrook. Deze fietser reed eveneens in de richting van Leunen. Op het moment dat hij kort achter deze fietser rijdt en hij deze fietser wil gaan inhalen, rijdt hij met de door hem bestuurde personenauto tegen de fiets van de fietser aan. De fietser, die [slachtoffer] bleek te zijn genaamd, komt door het ongeval ten val en overlijdt ter plaatse. - De ter plaatse gekomen politieambtenaren hebben hun bevindingen in een proces-verbaal vastgelegd. Zij relateren dat zij op 6 juni 2008 te 11.44 uur aanwezig zijn op de [adres] te Leunen in verband met een aldaar plaatsgehad hebbend ongeval. Zij zien aan de linkerzijde van de weg op de rijbaan een personenauto, kenteken [kenteken] staan en zij zien dat deze auto schade heeft aan de rechter voorzijde. De bestuurder van die auto blijkt te zijn genaamd [naam verdachte], geboren te [geboortedatum], wonende te [adres]. Zij zien even verder een zwaargewonde persoon in de berm liggen die naar later bekend werd op 6 juni 2008 te 11.45 uur aan zijn verwondingen is overleden. Deze persoon bleek te zijn genaamd [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] Deze [slachtoffer] is vervoerd naar het mortuarium van het Viecurie ziekenhuis te Venray, alwaar de arts [naam arts] de dood constateerde. - Op 6 juni 2008 is in het VieCurie ziekenhuis te Venray het lijk van [slachtoffer], geboren [geboortedatum], getoond aan de echtgenote en twee zoons van [slachtoffer] voornoemd. Ieder voor zich verklaarden zij dat de persoon die haar/hem zojuist getoond is wordt herkend als zijnde haar echtgenote c.q. zijn vader. - In het separaat aanwezige geschrift met het opschrift “Verslag betreffende een niet natuurlijke dood”, d.d. 6 augustus 2008 verklaart [naam arts], lijkschouwer van de gemeente Venray onder meer: - dat hij gedurende de laatste twee jaar geen genees- heel- of verloskundige raad of bijstand heeft verleend aan [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] en overleden op 6 juni 2008 en dat hij het lijk van deze [slachtoffer] persoonlijk heeft geschouwd; - dat als bijzonderheden onder meer zijn geconstateerd uitgebreid schedeltrauma (verbrijzeld), hersenletsel, gebroken ribben links-en rechtszijdig, dat het slachtoffer ter plekke aan dit letsel is overleden en dat geconcludeerd kan worden dat als gevolg van het verkeersongeval er geen natuurlijke dood is en dat er geen aanwijzingen zijn voor een andere doodsoorzaak als de genoemde. - Door de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden ingedeeld bij het Bureau Forensische Opsporing van de politie Limburg-Noord is op 6 juni 2008 omstreeks 12.00 uur op de [adres] te Leunen een onderzoek ingesteld naar de omstandigheden waaronder op 6 juni 2008 te 11.42 uur een ongeval met dodelijke afloop heeft plaatsgevonden tussen een [automerk] personenauto, kenteken [kenteken] en een fiets/fietser. Hun bevindingen en onderbouwde conclusies zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Hun conclusie luidt als volgt. Als botsplaats werd vastgesteld één of twee meter voor een veegspoor van de fietsband, gevolgd door een aluminiumkleurig krasspoor en door een aluminium schilfer op het wegdek. Gezien de krassporen op de velg van het achterwiel van de fiets is het zeer waarschijnlijk dat het krasspoor door de velg werd veroorzaakt. De botsplaats is gelegen ongeveer midden op de suggestiestrook welke is gelegen aan de rechterzijde van de rijbaan van de [adres], dit gezien de rijrichting van beide voertuigen. Beide ongevalsvoertuigen werden op de botsplaats geplaatst en de schade werden ingepast zodat duidelijk werd hoe de stand van beide voertuigen ten opzichte van de botsplaats was. De bestuurder van de [automerk] is bij het naderen van de voor hem rijdende fietser rechtuit blijven rijden en heeft geen stuurbeweging naar links gemaakt teneinde de fietser te gaan inhalen. De rijbaan van de [adres] is ter plaatse voldoende breed om de fietser voorbij de rijden. De rechtbank is van oordeel dat het verweer dat de fietser naar links is uitgeweken dat een aanrijding niet meer te vermijden was, dient te worden verworpen, omdat de stelling van verdachte door geen enkele verklaring of een ander gegeven wordt ondersteund. Degenen die getuige zijn geweest van het ongeval alsmede de ter terechtzitting gehoorde getuige-deskundige hebben over de wijze waarop de fietser is geraakt onder meer als volgt verklaard. - Mevrouw [naam], de echtgenote van verdachte, heeft in haar verklaring aangegeven dat zij met haar man op 6 juni 2008 over de [adres] te Leunen in richting van Leunen en rijden en dat op het moment dat zij een kort voor hun auto rijdende fietser ziet, deze op de voor hem bestemde rijstrook rijdt. Zij herinnert zich dat zij een klap hoort op het moment dat haar man de fietser passeert. Over het naar links komen van, dan wel slingeren van de fietser verklaart zij niet. - Mevrouw [naam], de schoondochter van verdachte, reed als bestuurster van een personenauto vóór de auto van verdachte. Nadat zij de voor haar uiterst rechts van de weg rijdende fietser is gepasseerd, kijkt zij in haar achteruitkijkspiegel en ziet zij dat de auto van haar schoonvader zonder naar links uit te wijken met de rechtervoorzijde de fietser aan de achterkant vol raakt. Zij verklaart niets over een uitwijkmanoeuvre van de fietser. - De ter terechtzitting gehoorde getuige-deskundige [verbalisant 2] heeft onder meer verklaard dat hij, gelet op zijn bevindingen die zijn neergelegd in het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, d.d. 19 september 2008, het zeer onwaarschijnlijk, eigenlijk uitgesloten acht dat de fietser kort voor de auto van verdachte naar links is uitgeweken, dan wel een slingerende beweging heeft gemaakt. Indien het zo zou zijn geweest dat de fietser naar links was gekomen dan zou de fiets niet van achteren doch aan de zijkant zijn geraakt. In dat geval was de schade aan de fiets en de auto anders geweest dan is aangetroffen. Ook de sporen op wegdek zouden dan anders zijn. Bij een zijwaartse aanrijding was de fiets meteen omgevallen en zou de fiets op het wegdek valsporen achterlaten. Tevens zou er een krasspoor in het wegdek ontstaan als gevolg van het schuren van metaal, bijvoorbeeld een trapper, over dat wegdek. Nu zijn er oppervlakkige krassporen en een veegspoor aangetroffen. Het veegspoor is ontstaan door het voortbewegen van het geblokkeerde achterwiel van de fiets. De auto heeft het spatbord van de fiets geraakt en wel zodanig hard dat het spatbord tegen de buitenband aankomt. Het tegen de band gedrukte spatbord belemmert het rollen van het wiel, waarna de achterband over het wegdek gaat schuren en er een veegspoor ontstaat. Nu de rechtbank heeft aangegeven van oordeel te zijn dat de fiets niet plots voor de auto is ‘opgedoken’, dient de rechtbank te responderen op het gevoerde subsidiaire verweer. De rechtbank overweegt omtrent de vraag of er sprake is van schuld in de zin van artikel van de Wegenverkeerswet als volgt. De rechtbank overweegt dat in dit kader schuld als bedoeld in het spraakgebruik voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet onvoldoende is. Er dient sprake te zijn van tenminste aanmerkelijke schuld. Voor de bepaling van die schuld zijn alle omstandigheden en gedragingen van belang. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij de voor hem rijdende fietser heeft gezien en hem heeft willen inhalen. Er waren op dat moment geen belemmeringen om de fietser in te halen. Immers, uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte niet belemmerd werd in zijn rij-keuze aangezien de hem tegemoetkomende auto reeds gepasseerd was. Het kan gelet op de VerkeersOngevalsannalyse en de eerder aangehaalde verklaringen niet anders zijn dan dat verdachte met zijn auto niet uitgeweken is waar dat wel had gemoeten en had gekund om de fietser veilig in te halen, terwijl verdachte de fietser wel had gezien. Alles in overweging nemende is de rechtbank van oordeel dat verdachte onder de aanwezige omstandigheden aanmerkelijk tekort is geschoten in de op hem rustende zorgplicht om in het verkeer de benodigde voorzichtigheid in acht te nemen en om zijn weggedrag aan te passen aan de aanwezige andere verkeersdeelnemers, in casu een voor hem rijdende fietser. Niets verhinderde verdachte om door middel van het vertragen van de snelheid en het maken van een uitwijkmanoeuvre een aanrijding met deze fietser te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op het vorenstaande dus sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het verweer van de raadsvrouwe wordt derhalve verworpen. 7.3. Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 06 juni 2008 te Leunen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [adres] gaande in de richting van Leunen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig bij nadering van een op voornoemde weg zich bevindende fietser, de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende te verminderen en niet behoorlijk uit te wijken, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die fietser, door welk verkeersongeval [slachtoffer], zijnde die fietser werd gedood. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie 8.1. Kwalificatie Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf: overtreding van artikel 6, van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betrof waardoor een ander werd gedood. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994. 9. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1. De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 1 juli 2009 met betrekking tot de op te leggen hoofdstraf en bijkomende straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. 10.2. Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft ten aanzien van de eventueel aan verdachte op te leggen straf naar voren gebracht dat, gelet op de impact van het gebeurde op verdachte, in plaats van een werkstraf een geldboete meer op zijn plaats zou zijn. Een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal voor verdachte en zijn echtgenote betekenen dat zij hun in het buitenland wonende dochter tijdelijk niet kunnen bezoeken. 10.3. De overwegingen van de rechtbank Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij een aan hem te verwijten tragisch ongeval heeft veroorzaakt, waarbij een fietser om het leven is gekomen. Verdachte zal daarvoor worden veroordeeld. Om onbegrijpelijke reden heeft verdachte een voor hem rijdende fietser wel gezien, maar heeft hij deze fietser niet met een inhaalmanoeuvre voorbij gereden noch is hij met gematigde snelheid achter deze fietser blijven rijden. Het verwijtbare ongeluk heeft dramatische gevolgen gehad in de vorm van het overlijden van de heer [slachtoffer]. Het ongeval heeft, zo is ondermeer uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken, een enorme impact gehad op zowel de nabestaanden van de heer [slachtoffer] die plotsklaps de echtgenoot en vader verliezen, als op de verdachte en zijn familie. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte na het ongeval vrij veel contact heeft gehad met de nabestaanden van de heer [slachtoffer]. Blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister is verdachte, behoudens een jaren geleden gepleegde verkeersovertreding, nog niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de omstandigheden van het geval, de na te melden straffen een passende bestraffing is. De rechtbank is zich er van bewust dat geen enkele straf voldoende het verlies van een dierbare weergeeft. De rechtbank heeft zich bij de vaststelling van de straf laten leiden door de straffen die gemeenlijk voor soortgelijke zaken worden opgelegd en stelt vast dat een werkstraf in deze gepast is. Zij zal het aantal te werken uren onbetaalde arbeid op 120 uren stellen met het bevel dat, voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen. Voorts zal de rechtbank bepalen dat de taakstraf binnen één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal zijn verricht. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het feit dat het hier een verwijtbaar ongeval betreft waarbij een persoon is gedood, in beginsel een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen mede op zijn plaats zou zijn. Echter, gezien het feit dat verdachte nog niet eerder met justitie in aanraking is gekomen, de impact van het ongeval ook op verdachte en zijn familie en het feit dat een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen hem zeer zal belemmeren, zal de rechtbank bedoelde ontzegging niet onvoorwaardelijk maar voorwaardelijk opleggen. De rechtbank brengt daarbij de ernst van het feit tot uitdrukking in de duur van de ontzegging. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 91 Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175, 179 12. Beslissing De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 120 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid; beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast; verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid; ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van één jaar; bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit vonnis is gewezen door mrs. L.P. Bosma, V.P. van Deventer en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie V.P. van Deventer voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A.H. Bicker, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 juli 2009. Mr. C.C.W.M. Aretz is buiten staat is vonnis mede te ondertekenen.